Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg
Categorie: (Niet) Ontvankelijkheid / Beëindiging behandelingsovereenkomst
Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: deels ontvankelijk/deels niet-ontvankelijkOngegrond
Referentiecode:
189169/200379
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Het geschil betreft de eenzijdige beëindiging van de zorgovereenkomst en het geen gevolg geven aan de gegrond verklaarde onderdelen van de klacht door de klachtencommissie.
Volgens de zorgaanbieder heeft de cliënte geen redelijk belang meer bij een uitspraak van de commissie en is zij daarom niet-ontvankelijk. Inhoudelijk was er wel een goede reden voor de beëindiging van de behandeling en de beëindiging is heel zorgvuldig gedaan.
Naar het oordeel van de commissie is de cliënte ontvankelijk, omdat ze zich niet eerder bij de commissie kon melden vanwege de interne klachtenprocedure die nog niet was afgerond. Ten aanzien van klachtonderdelen die door de Raad van Bestuur al gegrond zijn verklaard, is de cliënte wel niet-ontvankelijk. De beëindiging van de zorgverlening is zorgvuldig geweest, omdat sprake was van een impasse in de zorgverlening. Dat klachtonderdeel is ongegrond.
De uitspraak
in het geschil tussen
[Naam], wonende te [woonplaats](hierna te noemen: de cliënte)
en
Altrecht, gevestigd te Utrecht
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 19 april 2023 te Utrecht.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen. De cliënte is verschenen samen met haar partner [naam] en haar gemachtigde [naam], advocaat.
De zorgaanbieder werd vertegenwoordigd door [naam], directeur Zorg/leidinggevende gebiedsteams en [naam], advocaat
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de eenzijdige beëindiging van de zorgovereenkomst en het geen gevolg geven aan de gegrond verklaarde onderdelen van de klacht door de klachtencommissie.
Standpunt van de cliënte
Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De cliënte is vanaf medio 2006 in behandeling geweest bij de zorgaanbieder. In oktober 2019 is de behandeling eenzijdig door de zorgaanbieder gestaakt. De cliënte is niet tevreden met de afhandeling door de zorgaanbieder van de door de cliënte bij de zorgaanbieder ingediend klacht hierover. Met name meent de cliënte dat de zorgaanbieder haar verplichtingen uit hoofde van de behandelovereenkomst dient na te komen door de behandeling alsnog zorgvuldig af te ronden. Die zorgvuldige afronding kan zijn het ten tijde van de beëindiging ingezette behandeltraject voort te zetten en/of zorg te dragen voor een zorgvuldige overdracht naar een andere GGZ-instelling.
De cliënte wijst er op dat zij zich niet kan vinden in het oordeel van de klachtencommissie dat de zorgaanbieder een gewichtige reden had om de behandeling eenzijdig stop te zetten. De behandeling was volgens de klachtencommissie in een impasse gekomen, maar dat werd volledig veroorzaakt door een interne reorganisatie bij de zorgaanbieder.
Er liep een traject voor een second opinion bij de afdeling Bipolair. De suggesties van die afdeling zijn door de zorgaanbieder nimmer met de cliënte besproken, in plaats daarvan werd de behandeling eenzijdig beëindigd. De klachtencommissie lijkt de onjuiste aanname te doen dat de cliënte niet wilde meewerken aan een second opinion bij de afdeling Bipolair, dat is niet correct. Volgens de cliënte had de zorgaanbieder geen enkele gewichtige reden om de behandeling eenzijdig stop te zetten. Los daarvan, heeft de klachtencommissie terecht geconstateerd dat de zorgaanbieder de behandeling op onzorgvuldige wijze eenzijdig heeft beëindigd. Dat noopt tot herstel van die onzorgvuldigheid in de vorm van een zorgvuldige voortzetting/afronding van de behandeling. Die heeft de cliënte nooit gekregen.
De ontslagbrief die naar aanleiding van de klachtenprocedure naar de cliënte is verzonden bevat bovendien een aantal feitelijke onjuistheden, waardoor deze voor de cliënte geen toegevoegde waarde biedt. Indien sprake is van een ontslagbrief dient deze zorgvuldig te worden geschreven met daarin opgenomen de afronding van de behandeling. De cliënte concludeert dat de zorgaanbieder haar behandeling zonder gewichtige reden eenzijdig heeft beëindigd en bij die beëindiging in ieder geval niet de gebruikelijke zorgvuldigheid in acht heeft genomen. Zij vraagt de commissie de zorgaanbieder op te leggen om de eenzijdig beëindigde behandelovereenkomst alsnog na te komen en deze voort te zetten, althans op een zorgvuldige wijze af te ronden.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Primair stelt de zorgaanbieder dat de cliënte in haar klacht niet kan worden ontvangen. De cliënte heeft zoveel jaar na dato (de behandeling is omstreeks september 2019 geëindigd, eerst in september 2022 maakte zij het onderhavige geschil aanhangig) in algemene zin geen redelijk belang meer bij een uitspraak hieromtrent. Dit geldt te meer nu zij reeds tegemoet is gekomen door het alsnog ontvangen van een uitvoerige ontslagbrief alsmede het aanbod voor een gesprek met een aan de zorgaanbieder verbonden psychiater, welk gesprek op 14 maart 2023 heeft plaatsgevonden. Hoewel de cliënte niet exact duidelijk maakt welke van de eerdere klachtonderdelen zij thans als geschilonderdelen wil voorleggen – zij lijkt het alleen nog te hebben over het ontbreken van een gewichtige reden voor het beëindigen van de behandeling, dat de beëindiging niet zorgvuldig is verlopen en ten slotte het ontbreken van een (juiste) ontslagbrief – wijst de zorgaanbieder erop dat de cliënte niet-ontvankelijk is in de geschilonderdelen die de klachtencommissie reeds gegrond heeft bevonden. Ten aanzien van die gegronde klachtonderdelen bestaat, mede gezien de reactie van de Raad van Bestuur, immers geen geschil meer tussen partijen, waarbij de zorgaanbieder nog opmerkt dat de Raad van Bestuur niet slechts heeft kennisgenomen van de uitspraak maar letterlijk schrijft dat zij de uitspraak respecteert en derhalve eerbiedigt.
De zorgaanbieder stelt dat de commissie niet kan worden verzocht de zorgaanbieder te gebieden om de behandeling alsnog voort te zetten, althans deze op een zorgvuldige wijze af te ronden. In zoverre kan de cliënte dan ook niet worden ontvangen. Dit geldt eens te meer nu van de zorgaanbieder uiteraard niet kan worden verwacht dat zij een behandeling, waarvan zij heeft moeten vaststellen dat deze de cliënte geen soelaas (meer) biedt, tegen beter weten in voortzet. Dat handelen kan niet kwalificeren als goed hulpverlenerschap in de zin van artikel 7:453 BW. Voorts wijst de zorgaanbieder erop dat de cliënte niet duidelijk maakt welke onjuistheden er in de afsluitende brief van de behandelend psychiater staan.
Voor het geval de commissie zou oordelen dat de cliënte ter zake het geschilonderdeel over de beëindiging van de behandeling in het gebiedsteam ontvankelijk is, stelt de zorgaanbieder subsidiair het volgende.
Het verwijt van de cliënte dat de zorgaanbieder de behandeling heeft beëindigd zonder hiervoor een gewichtige reden te hebben, wordt ten onrechte gemaakt. De zorgaanbieder heeft gaandeweg het jaar 2019 moeten vaststellen dat behandeling binnen het gebiedsteam niet langer paste, omdat de cliënte bij voortduring de uitgangspunten voor de behandeling ter discussie stelde en daarover ook geen overeenstemming kon worden verkregen. Zij uitte veel ontevredenheid over de geboden zorg, maar meer of andere zorg was binnen het gebiedsteam nu eenmaal niet beschikbaar. Het leidde tot een evidente impasse in de behandeling. Mede gezien het feit dat het gebiedsteam voor de problematiek van de cliënte in beginsel wel geschikt bevonden werd, was er binnen de zorgaanbieder ook geen alternatief voorhanden, en overigens was dat ook zeer zeker niet de wens van de cliënte.
De beschreven behandelimpasse vormde in lijn met de KNMG-Richtlijn Niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst een voldoende gewichtige reden om de behandeling te beëindigen.
Aan de cliënte is vele malen, persoonlijk maar dus ook nog middels een uitvoerige afsluitbrief, aangegeven dat en waarom de zorgaanbieder tot de conclusie heeft moeten komen dat het zorgaanbod van de zorgaanbieder, meer specifiek dat van het gebiedsteam, niet langer aansloot bij de hulp- en zorgvragen van de cliënte. De zorgaanbieder is van mening dat op zeer zorgvuldige wijze tot deze conclusie is gekomen.
Concluderend stelt de zorgaanbieder dat er wel degelijk een gewichtige reden was de behandeling te beëindigen en ook was de besluitvorming daarover alleszins zorgvuldig.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
De zorgaanbieder stelt allereerst dat de cliënte gelet op de verstreken tijd geen belang meer heeft bij haar klacht. Uit de stukken blijkt dat de behandeling is beëindigd in oktober 2019. In maart 2020 is het interne klachtentraject gestart, wat op 31 januari 2022 heeft geresulteerd in een uitspraak van de klachtencommissie en op 11 maart 2022 in een oordeel van de zorgaanbieder. Op 29 september 2022 heeft de cliënte het geschil aan de commissie voorgelegd. Op grond van artikel 6 lid 1 onder b van het reglement Geschillencommissie Geestelijke gezondheidszorg verklaart de commissie op verzoek van de zorgaanbieder – gedaan bij eerste gelegenheid – de cliënt in zijn klacht niet ontvankelijk indien hij zijn geschil niet binnen 12 maanden, na de datum waarop de cliënt de klacht bij de zorgaanbieder indiende, bij de commissie aanhangig heeft gemaakt. In dit geval heeft het langer dan 12 maanden na datum indienen klacht bij de zorgaanbieder geduurd alvorens de klacht bij de commissie werd ingediend. Dit komt door de lange periode die het heeft geduurd alvorens de interne klachtenprocedure was beëindigd. De cliënte was hierdoor niet in de gelegenheid haar klacht binnen 12 maanden na indienen klacht bij de zorgaanbieder bij de commissie aanhangig te maken, aangezien de interne klachtenprocedure nog niet was afgerond.
De commissie ziet daarom aanleiding op grond van artikel 6 lid 2 van het reglement in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder b, te besluiten het geschil toch in behandeling te nemen, omdat de cliënte ter zake van de niet naleving ervan naar het oordeel van de commissie redelijkerwijs geen verwijt treft. De commissie acht derhalve de cliënte in haar klachten ontvankelijk.
Voor wat betreft het verweer van de zorgaanbieder dat de cliënte niet-ontvankelijk is in de klachtonderdelen welke door de klachtencommissie gegrond zijn verklaard en door de zorgaanbieder zijn erkend, is de commissie van oordeel dat de cliënte geen redelijk belang meer heeft bij een beoordeling door de commissie van deze klachtonderdelen. Over deze klachtonderdelen bestaat immers geen onenigheid meer tussen partijen, nu de zorgaanbieder heeft aangegeven de uitspraak van de klachtencommissie te respecteren en te eerbiedigen. Voor zover er onenigheid is over de afhandeling van de erkende klachtonderdelen dient dit aan de (Raad van Bestuur van de) zorgaanbieder te worden voorgelegd, nu dit nog niet is gebeurd.
De commissie merkt hierover wel op dat duidelijk is dat aan de klacht over het opstellen van een afsluitende brief, gericht aan de huisarts van cliënte, is tegemoetgekomen en deze brief op 11 maart 2022 alsnog is opgesteld en er ook een afrondend gesprek heeft plaatsgevonden op 14 maart 2022. Hiermee lijkt de zorgaanbieder aan de uitspraak van de klachtencommissie te hebben voldaan. Dat de zorgaanbieder op grond van de uitspraak van de klachtencommissie het ingezette behandeltraject dient voort te zetten en/of zorg diende te dragen voor een zorgvuldige overdracht naar een andere GGZ-instelling, zoals de cliënte lijkt te veronderstellen, blijkt niet uit die uitspraak.
De commissie verklaart de cliënte gelet op het bovenstaande niet-ontvankelijk terzake de gegrond verklaarde en door de zorgaanbieder erkende klachtonderdelen. Wel merkt de commissie op het tegenstrijdig te vinden dat de zorgaanbieder in diens verweer enerzijds aangeeft dat zij de uitspraak van de klachtencommissie respecteert en tot de hare heeft gemaakt, en anderzijds in het materieel verweer betoogt dat de besluitvorming omtrent de beëindiging van de zorg alleszins zorgvuldig is geweest.
Dit is met elkaar in tegenspraak aangezien in de uitspraak van de klachtencommissie wordt geoordeeld dat de zorgaanbieder in meerdere opzichten niet de zorgvuldigheidseisen in acht heeft genomen en de opzegging van de behandelingsovereenkomst niet zorgvuldig is geweest. De commissie houdt het ervoor dat de uitspraak van de klachtencommissie door de zorgaanbieder is overgenomen, waarmee wordt erkend dat de opzegging van de behandelingsovereenkomst niet zorgvuldig is geweest.
Ten aanzien van het door de klachtencommissie ongegrond verklaarde klachtenonderdeel terzake de eenzijdige beëindiging van de behandeling van de zorg door de zorgaanbieder zonder gewichtige reden is de commissie eveneens van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is. Uit de stukken blijkt onweersproken dat sprake was van een impasse in de behandeling. De cliënte was niet tevreden over de geboden zorg. Er was veel onenigheid en discussie over onder andere diagnose en behandeling. Het formuleren van een (nieuwe) hulpvraag door de cliënte kwam niet van de grond, zoals door haar ter zitting werd beaamd en liet lang op zich wachten. De commissie is van oordeel dat van een zorgaanbieder niet kan worden verlangd een zorgovereenkomst te blijven voortzetten als niet duidelijk is aan welke zorg/behandeling behoefte is en hierover veel onenigheid bestaat. Niet duidelijk is voor de commissie wat de zorgaanbieder nog meer had kunnen doen. Het belang van cliënte om de behandeling toch voort te zetten is evenmin voor de commissie vast komen te staan, nu zij meermaals zelf heeft aangegeven niet tevreden te zijn met de geboden behandeling. De commissie is daarom van oordeel dat de zorgaanbieder mocht overgaan tot beëindiging van de behandelovereenkomst en acht dit klachtonderdeel ongegrond.
Beslissing
De commissie:
verklaart de cliënte terzake de klachtonderdelen betreffende de afhandeling van de door de klachtencommissie gegrond verklaarde en door de zorgaanbieder erkende klachtpunten niet-ontvankelijk;
verklaart de klacht van de cliënte voor het overige ongegrond.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer drs. T. Knap, de heer mr. P.O.H. Gevaerts, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. M. Gardenier, secretaris, op 19 april 2023.