Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: -
Jaartal: 2024
Soort uitspraak: Bindend Advies
Uitkomst: ten dele gegrond
Referentiecode:
276224/561045
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
De moeder en vader dienden een klacht in tegen ziekenhuis ETZ vanwege de verlenging van hun verblijf na de geboorte van hun zoon, zonder medische noodzaak. De ouders waren van mening dat dit voortkwam uit een onterechte verdenking van huiselijk geweld, gebaseerd op blauwe plekken die bij de moeder werden geconstateerd. Volgens klagers werd deze verdenking niet voldoende besproken, maar leidde het wél tot een beperking in hun bewegingsvrijheid. De zorgaanbieder stelde dat het gewichtsverlies van de baby de reden was voor het langere verblijf, maar uit medische dossiers bleek dat dit pas op 14 september kritiek werd, terwijl het ontslag al op 13 september werd tegengehouden. In die dossiers werd juist de onduidelijkheid over de thuissituatie als reden genoemd. De commissie oordeelde daarom dat het ziekenhuis ten onrechte het ontslag had tegengehouden zonder dit helder aan de ouders te communiceren. Over het gesprek waarin de moeder werd bevraagd over mogelijke mishandeling kon de commissie geen oordeel vellen, omdat de versies van beide partijen uiteenliepen. De commissie vond dat de zorgaanbieder onvoldoende had voldaan aan de zorgplicht en klachtonderdeel 1 gegrond was. Wel wees zij de gevraagde schadevergoeding af, omdat psychisch leed niet was aangetoond. Het klachtengeld werd wel toegekend aan klagers. De zaak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en zorgvuldige toepassing van de meldcode huiselijk geweld.
De uitspraak
in het geschil tussen
[naam] (hierna te noemen: de moeder) en [naam] (hierna te noemen: de vader) wonende te Tilburg (tezamen hierna te noemen: klagers)vertegenwoordiger: [naam], RADAR
en
ETZ, gevestigd te Tilburg
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 18 december 2024 te Utrecht. Klagers en hun vertegenwoordiger zijn ter zitting verschenen en hebben hun standpunt nader toegelicht. De moeder werd daarbij bijgestaan door een niet beëdigd tolk/vertaler Arabisch. Ter zitting werd de zorgaanbieder vertegenwoordigd door [naam], ziekenhuisjurist en [naam], gynaecoloog.
Onderwerp van het geschil
Klagers verwijten de zorgaanbieder dat zij en hun pasgeboren kind het ziekenhuis niet mochten verlaten hoewel daar geen medische noodzaak voor was. De werkelijke reden betrof een (onterechte) verdenking van huiselijk geweld. Over dat vermeende huiselijke geweld is een sturend en insinuerend gesprek met de moeder gevoerd.
Standpunt van klagers
Voor het standpunt van klagers verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De moeder is op 11 september 2021 door middel van een sectio (keizersnede) in het ziekenhuis van de zorgaanbieder bevallen van het eerste kind van klagers, hun zoon [naam zoon]. Wat een mooie en bijzondere periode zou moeten zijn is voor klagers uitgelopen op een teleurstelling en een periode van angst en zorgen.
De moeder is Algerijnse en de vader woont in Nederland. Klagers waren met vakantie in Egypte. Vanwege de toen geldende Coronamaatregelen was het voor klagers vervolgens niet mogelijk om naar Algerije te reizen en zijn zij eind juli 2021 naar Nederland gegaan voor de bevalling. Voorafgaand aan de bevalling hebben klagers een verloskundige bezocht in het ziekenhuis. Die verloskundige constateerde op 20 augustus 2021 blauwe plekken op de arm van de moeder. Omdat de moeder de Nederlandse taal niet machtig is heeft de vader de verloskundige uitgelegd dat de moeder vaker last had van onverklaarbare blauwe plekken.
Door de verloskundige werd echter een notitie gemaakt van mogelijk huiselijk geweld. Na de bevalling werd deze verdenking aangegrepen om de moeder en zoon [naam zoon] langer in het ziekenhuis te houden dan medisch noodzakelijk was. Op 13 september 2021 heeft een arts assistent een gesprek gevoerd met de moeder over een mogelijke mishandeling door de vader. Dat gesprek werd ten onrechte gevoerd en was insinuerend van aard. Op die dag, 13 september 2021, hadden de moeder en [naam zoon] het ziekenhuis mogen verlaten, zo was hen eerder verteld. Opeens werd echter aangegeven dat het gewicht van [naam zoon] te laag zou zijn om een ontslag uit het ziekenhuis mogelijk te maken. Volgens klagers was de ware reden echter de onterechte verdenking van huiselijk geweld. Op 15 september 2021 hebben de moeder en [naam zoon] het ziekenhuis eindelijk mogen verlaten.
Klagers hadden de indruk dat de Arabische afkomst en de islamitische geloofsovertuiging van de vader een rol speelden in de handelwijze van de zorgaanbieder. Klagers hebben hun klachten voorgelegd aan het ziekenhuis en twee bemiddelingsgesprekken gevoerd die niet tot voldoende duidelijkheid hebben geleid. Klagers hebben hun klachten dan ook voorgelegd aan de onafhankelijke klachtencommissie van de zorgaanbieder. De klachtencommissie heeft op 17 juli 2023 een advies uitgebracht. De voorzitter van de raad van bestuur heeft in een oordeel van 9 augustus 2023 het advies van de klachtencommissie overgenomen en aangescherpt. Hiermee is een deel van de klachten van klagers naar tevredenheid opgelost.
Over de volgende twee klachtonderdelen vragen klagers nog een oordeel van de commissie:
1. Het niet mogen verlaten van het ziekenhuis op het moment dat klagers dat wilden zonder dat daarvoor een medische noodzaak bestond;
2. De inhoud van het gesprek/de ondervraging door zaalarts mevrouw S. op 13 september 2021.
Naast een erkenning van hun klachten verzoeken klagers de commissie een schadevergoeding van
€ 1000,– op te leggen voor het psychisch leed dat zij hebben geleden als gevolg van de stress en frustratie die het ‘verbod ’ van de zorgaanbieder om het ziekenhuis te mogen verlaten bij hen heeft veroorzaakt.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Primair stelt de zorgaanbieder zich op het standpunt dat de klachten van klagers (deels) niet ontvankelijk zijn.
Ten aanzien van klachtonderdeel 1. heeft de voorzitter van de raad van bestuur erkend dat de communicatie jegens klagers niet voldoende duidelijk is geweest. Dit klachtonderdeel is wat betreft de communicatie gegrond verklaard. Omdat klagers geen belang meer hebben bij een oordeel van de commissie over dit deel van de klacht dienen klagers op grond van artikel 5 lid 1 sub f van het reglement hierin niet ontvankelijk verklaard te worden.
Voorts zijn delen van de klacht niet eerder aan de orde geweest in de interne klachtprocedure van de zorgaanbieder zodat die niet aan de commissie kunnen worden voorgelegd.
Inhoudelijk stelt de zorgaanbieder dat uit het medisch dossier voldoende blijkt dat het verblijf van [naam zoon] tot en met 15 september 2021 gebaseerd was op zijn gewichtsverlies. Het langere verblijf van [naam zoon] kende dan ook een medische noodzaak. Het is gebruikelijk dat de moeder van een kind dat borstvoeding krijgt in dat geval ook langer in het ziekenhuis verblijft.
Daarnaast bestonden er signalen vanuit de GGD om onderzoek te doen naar de mogelijkheid van huiselijk geweld. De bij [naam zoon] en de moeder betrokken zorgverleners hebben alles in het werk gesteld om hierover voldoende duidelijkheid te krijgen. Hiertoe is buiten de aanwezigheid van de vader een gesprek gevoerd met de moeder. In dat gesprek is behoedzaam en voorzichtig opgetreden.
De zorgaanbieder is zich ervan bewust dat de verdenking van huiselijk geweld belastend is geweest voor klagers. In twee bemiddelingsgesprekken heeft de zorgaanbieder de handelwijze rond de verlengde opname van [naam zoon] verduidelijkt en excuses aangeboden voor het feit dat klagers de periode in het ziekenhuis als een teleurstelling hebben ervaren. De zorgaanbieder erkent dat de communicatie met klagers beter had moeten verlopen. Dit brengt echter niet met zich mee dat de zorgaanbieder is tekort geschoten in de behandeling van moeder en kind.
Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid
De zorgaanbieder heeft naar voren gebracht dat klagers deels niet ontvankelijk zijn in klachtonderdeel 1 omdat de voorzitter van de raad van bestuur heeft erkend dat de communicatie ten aanzien van het verlengen van de opname van de moeder en [naam zoon] niet altijd goed is verlopen. De zorgaanbieder stelt zich op het standpunt dat klagers daarmee geen belang meer hebben bij een oordeel van de commissie.
De klacht van klagers ziet echter niet op de communicatie van de zorgaanbieder. Hun klacht is kort gezegd: ”We mochten het ziekenhuis niet verlaten op het moment dat we dat wilden”. Die klacht is niet erkend of gegrond verklaard. Klagers hebben dan ook belang bij een oordeel van de commissie.
Voorts stelt de zorgaanbieder zich op het standpunt dat klagers delen van hun klacht niet eerder aan de interne klachtencommissie hebben voorgelegd. Ter zitting is vast komen te staan dat de klacht van klagers zich beperkt tot de twee klachtonderdelen zoals die hierboven in het standpunt van klagers zijn opgenomen. Die klachtonderdelen zijn, wellicht enigszins anders geformuleerd, in de interne klachtenprocedure aan de orde gekomen en behandeld.
De commissie stelt daarmee vast dat klagers hun klachten eerst bij de zorgaanbieder hebben ingediend zoals artikel 6 lid 1 sub a van het reglement dat voorschrijft. De commissie verklaart klagers dan ook ontvankelijk in beide klachtonderdelen.
- Het niet mogen verlaten van het ziekenhuis op het moment dat klagers dat wilden zonder dat daarvoor een medische noodzaak bestond
De zoon van klagers is op zaterdagochtend 11 september 2021 om 6.45 uur middels een sectio ter wereld gekomen in het ziekenhuis van de zorgaanbieder. Op woensdag 15 september 2021 hebben klagers het ziekenhuis met hun zoon verlaten.
De zorgaanbieder heeft verklaard dat in geval van een sectio moeder en kind bij een goede gezondheid het ziekenhuis na 48 uur kunnen verlaten.
Uit het dossier blijkt dat de gezondheid van de moeder op maandagochtend 13 september 2021 goed was. Hetzelfde gold op dat moment voor de gezondheid van [naam zoon]. In het medisch dossier van [naam zoon] is genoteerd: “[naam zoon] doet het goed, alert, roze, niet ziek. Borstvoeding: gaat goed.” Op maandagochtend is met klagers dan ook een ontslaggesprek gevoerd.
Enkele uren later is echter aan klagers te kennen gegeven dat een ondergewicht van [naam zoon] aan een ontslag in de weg stond.
De zorgaanbieder heeft naar voren gebracht dat er daarmee op 13 september 2021 een medisch beletsel was voor ontslag.
Klagers hebben gesteld dat niet het gewicht van hun zoon maar de verdenking van huiselijk geweld de werkelijke reden was waarom zij het ziekenhuis niet mochten verlaten.
Uit het dossier en het verweerschrift van de zorgaanbieder blijkt dat pas na het ontslaggesprek het gesprek tussen de moeder en de zaalarts mevrouw S. heeft plaatsgevonden over het vermoeden van huiselijk geweld. Het gewicht van [naam zoon] werd pas na dat gesprek ter sprake gebracht.
Het is normaal dat een baby in de eerste week na de geboorte gewicht verliest. Bij een verder goede gezondheid mag een pasgeboren baby de eerste week na de geboorte maximaal 10% van zijn geboortegewicht verliezen. Het geboortegewicht van [naam zoon] bedroeg op 11 september 2021 2880 gram.
Op 13 september 2021 was geen sprake van het overschrijden van de grens van 10%. In het medisch dossier van [naam zoon] is om 14.41 uur genoteerd: “[naam zoon] is bijna 10% afgevallen. 10 cc bijvoeding opgestart.” Pas op 14 september 2021 was kortdurend sprake van een zeer geringe overschrijding van de 10% grens. Op 14 september 2021 is om 16.24 uur genoteerd: “[naam zoon] is 10,4% afgevallen, mag daarom niet met ontslag.” Op 15 september 2021 was zijn gewicht om 6.37 uur alweer gestegen naar 2665 gram.
In het dossier van zowel moeder als kind is echter telkens genoteerd dat er twijfels waren over een veilige thuis omgeving. Zo is genoteerd: “Zeer complexe sociale situatie, Ontslag op zijn vroegst 14-9 indien ook sociale situatie in kaart is gebracht en akkoord is gegeven. Voorlopig geen ontslag tot meer zicht op thuissituatie/opgestarte begeleiding”.
Op 13 september 2021 is om 14.24 uur in het dossier van de moeder vermeld: “Mw mag klinisch gezien naar huis, ontslaggesprek gevoerd. Echter, blijven er zorgen over thuissituatie….Mw mag daarom nog niet met ontslag.”
Voor de commissie is hiermee vast komen te staan dat niet het gewicht van [naam zoon] maar de thuissituatie van klagers en de verdenking van huiselijk geweld de reden was waarom op 13 september 2021 geen ontslag uit het ziekenhuis kon volgen. Dit wordt bevestigd in het oordeel van de voorzitter van de raad van bestuur van 9 augustus 2023. De voorzitter heeft verklaard: “…. Deze opname is op juiste gronden verlengd tot 15 september 2021 omdat niet duidelijk was of er sprake was van een veilige thuissituatie voor moeder en kind.”
De verdenking van huiselijk geweld (“CAVE huiselijk geweld”) is op 20 augustus 2021 door een verloskundige, mevrouw van G., in het dossier van de moeder genoteerd nadat zij bij de moeder blauwe plekken op de arm had geconstateerd. De ontkenning van klagers en de mededeling dat de moeder bekend was met spontane bloedsuitstortingen is echter niet in het dossier van de moeder opgenomen. De klachtenonderzoekscommissie van de zorgaanbieder heeft daarover in de uitspraak van 17 juli 2023 opgemerkt : “Als door mevrouw G. achter de opmerking “cave huiselijk geweld” meteen was genoteerd: “met echtpaar besproken, echtpaar herkent dit totaal niet en wijst dit echt van de hand” was de gewraakte zinsnede vrijwel zeker niet later zo’n eigen leven gaan leiden” .
De commissie merkt op dat de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling professionals in de gezondheidszorg de verantwoordelijkheid geeft om te reageren bij signalen van huiselijk geweld. Dat de verloskundige een notitie heeft gemaakt in het dossier van de moeder is dan ook begrijpelijk.
Vervolgens was het aan de zorgaanbieder om het juiste traject te volgen.
De meldcode kent een stappenplan dat onder meer voorschrijft dat een gesprek dient te worden gevoerd met de betrokkenen. De commissie stelt vast dat dat gesprek door de zorgaanbieder niet, althans te laat is gevoerd met de moeder (namelijk eerst op 13 september 2021 na het ontslaggesprek) en in het geheel niet met de vader. Omdat aan de vader onvoldoende is uitgelegd of toegelicht waarom geen ontslag van de moeder en [naam zoon] kon volgen heeft hij in de angst geleefd dat hij van zijn partner en zoon gescheiden zou worden en hij zijn zoon kwijt zou kunnen raken. Grotere zorgvuldigheid en openheid was dan ook passend geweest in de delicate en gevoelige materie die de verdenking van huiselijk geweld immers is. De commissie begrijpt goed dat het voeren van een gesprek over mogelijk huiselijk geweld moeilijk is. Een professionele organisatie als het ziekenhuis van de zorgaanbieder mag een dergelijk gesprek echter niet uit de weg gaan. In het geval van klagers is teveel om de werkelijke reden van het langere verblijf van [naam zoon] in het ziekenhuis heen gedraaid. Op 14 september 2021 is door medisch maatschappelijk werk akkoord gegeven voor een ontslag van [naam zoon]; de thuissituatie van klagers stond daar niet aan in de weg.
Door de voorzitter van de raad van bestuur is in de brief van 9 augustus 2023 bevestigd en onderkend dat de communicatie over de redenen die ten grondslag lagen aan het verlengde verblijf van moeder en kind met klagers niet goed genoeg is verlopen; hij is dan ook van oordeel dat de klacht wat dat betreft gegrond is.
De commissie onderschrijft dat oordeel en voegt daar het volgende aan toe.
Ouders hebben recht op informatie over de duur van de ziekenhuisopname van hun kind.
Door klagers als ouders wezenlijke informatie over de reden van het langere verblijf van [naam zoon] te onthouden is de commissie van oordeel dat de zorgaanbieder onzorgvuldig ten opzichte van klagers heeft gehandeld en tekort is geschoten in de op hem rustende zorgplicht ten opzichte van klagers en hun zoon.
Door de zorgaanbieder is voorts naar voren gebracht dat cultuurverschillen er mogelijk toe hebben bijgedragen dat klagers de mededeling van het ziekenhuis dat de moeder en [naam zoon] het ziekenhuis niet mochten verlaten als een verbod hebben geïnterpreteerd hoewel het slechts een (dringend) advies betrof. De zorgaanbieder heeft toegelicht dat het ziekenhuis geen gevangenis is en iedereen vrij is om het ziekenhuis indien gewenst te verlaten. Ook klagers hadden met zoon [naam zoon] het ziekenhuis op ieder gewenst moment kunnen verlaten, aldus de zorgaanbieder.
Aan klagers is op 13 september 2021 te kennen gegeven dat het ondergewicht van [naam zoon] aan een ontslag uit het ziekenhuis in de weg stond. De zorgaanbieder heeft op geen enkele wijze aangetoond dat deze mededeling door klagers slechts diende te worden gezien als een advies en zij vrij waren om het ziekenhuis desondanks te verlaten. Dit is ook in tegenspraak met hetgeen door de zorgaanbieder meerdere keren zowel in het dossier van de moeder zowel als dat van [naam zoon] is genoteerd :”Voorlopig geen ontslag, …Mw mag daarom nog niet met ontslag”.
Die mededeling en die notities kunnen niet anders worden geïnterpreteerd dan dat moeder en kind het ziekenhuis niet mochten verlaten.
De commissie is van oordeel dat hierin geen sprake is van een cultuurverschil maar van het opvolgen van de mededeling van een arts, in het belang van de gezondheid van een patiënt. Dat de vader niet tegen de uitlating van het ziekenhuis in heeft gehandeld kan hem niet worden tegengeworpen. Hem was immers verteld dat er een medische reden was die aan een ontslag in de weg stond. De vader heeft hierin uiteraard gekozen voor de veiligheid van zijn zoon en zijn partner.
Op grond van het voorgaande is voor de commissie vast komen te staan dat klagers het ziekenhuis niet mochten verlaten (“mag niet met ontslag”) op het moment dat zij dat wilden hoewel daarvoor geen medische noodzaak bestond. De klacht is gegrond.
2. De inhoud van het gesprek/de ondervraging door zaalarts mevrouw S. op 13 september 2021
Op 13 september 2021 heeft de zaalarts een gesprek met de moeder gevoerd in het bijzijn van een collega arts die de Arabische taal machtig is. De moeder heeft dat gesprek als zeer onplezierig ervaren. Ter zitting heeft de moeder toegelicht dat zij het gevoel had dat van haar verlangd werd dat zij zou verklaren dat de vader haar had mishandeld. De moeder werd verteld dat zij niet bang hoefde te zijn, dat zij hulp zou krijgen en dat aan de vader niets zou worden gezegd.
De zorgaanbieder heeft toegelicht dat de zaalarts het gesprek heeft gevoerd vanwege de signalen van mogelijk huiselijk geweld en zij heeft getracht haar vragen zo voorzichtig en zorgvuldig mogelijk te formuleren. Van enige drang of sturing is daarbij geen sprake geweest.
Over de inhoud van het gesprek dat de zaalarts met de moeder heeft gevoerd kan de commissie geen uitspraak doen omdat niet objectief kan worden vastgesteld wat door partijen over en weer gezegd is en met welke bedoeling en in welke context. De commissie twijfelt niet aan de oprechtheid van de verklaringen van de moeder op dit punt, noch aan die van (de zaalarts van) de zorgaanbieder. De commissie overweegt dat in gevallen waarin de lezingen van partijen omtrent een klacht uiteenlopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, die klacht niet gegrond kan worden verklaard.
Resumerend is de commissie van oordeel dat de zorgaanbieder onzorgvuldig heeft gehandeld door klagers onvoldoende te informeren over de reden van het verlengde verblijf van de zoon in het ziekenhuis. De zorgaanbieder heeft wat dit betreft niet voldaan aan zijn zorgplicht ten opzichte van klagers en daarmee niet gehandeld zoals van een redelijk handelend zorgverlener in vergelijkbare omstandigheden verwacht mag worden.
Klagers hebben een immateriële schadevergoeding gevraagd voor de stress en frustratie die zij door de handelwijze van de zorgaanbieder hebben ervaren. Door klagers is het gestelde psychische leed dat zij als gevolg hiervan hebben geleden echter niet aangetoond.
De commissie zal de door klagers gevorderde schadevergoeding dan ook afwijzen.
Omdat de klacht deels gegrond is zal de commissie wel bepalen dat het klachtengeld door de zorgaanbieder aan klagers dient te worden vergoed.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart klager ontvankelijk in zijn klachten;
– verklaart klachtonderdeel 1. gegrond zoals hierboven is omschreven;
– verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
– wijst het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding af;
– bepaalt dat de zorgaanbieder overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 127,50 aan klagers dient te vergoeden ter zake van het klachtengeld;
– wijst het meer of anders verzochte af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer R. Simons en de heer mr. P.O.H. Gevaerts, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. J.C. Quint, secretaris, op 18 december 2024.