Tussen de zorginstelling en de patiënte zijn er zo vaak conflicten dat het onmogelijk is met de behandeling door te gaan, ook al wil zij dat. Maar de voorwaarden die zij daaraan stelt zijn niet haalbaar. Het is daarom niet te verwijten dat de zorginstelling met de behandeling is gestopt.
Met het na drie jaar beëindigen van de behandeling voor haar persoonlijkheidsproblematiek door de zorginstelling is de patiënte het niet eens. Ze volgde dialectische gedragstherapie en is nu zonder gewichtige reden ontslagen. De Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst bepaalt dat er een gewichtige reden moet zijn om de overeenkomst te beëindigen. Na het ontslag heeft ze geen nazorg gekregen en is haar ook geen redelijke termijn geboden om de melding van de gedwongen therapiestop te verwerken.
Al eerder heeft zij over de omgang en de communicatie een klacht ingediend, maar volgens de zorginstelling was zij zelf de oorzaak van de problemen. De patiënte meent dat haar hulpverlener niet volgens de richtlijnen van GGZ Nederland werkte en dat zij daarvan de dupe is geworden. Ze voelt zich onbegrepen, niet gehoord en niet serieus genomen. De afdeling persoonlijkheidsproblematiek van de zorginstelling heeft geen passende hulp geboden, ook niet toen zij grote problemen had door een sterfgeval binnen de familie en toen zij werd gestalkt. Ze wilde juist graag hulp en ze was gemotiveerd om de therapie te volgen, maar was afhankelijk van de hulpverlener die niet volgens de richtlijnen werkte.
Volgens de patiënte communiceren de zorgprofessionals op een intimiderende en dwingende wijze waardoor zij zich in haar vrijheid ernstig beperkt voelde. In feite is er misbruik gemaakt van de ongelijke machtsverhouding tussen haar en de hulpverlener waardoor zij zich niet gerespecteerd en veilig voelde. Bovendien is de multidisciplinaire samenwerking onvoldoende geregeld. Dat leverde haar veel belemmerende stress op. Ook met het oog op het belang van de andere patiënten heeft ze voortdurend ongewenste situaties in haar behandeltraject gemeld, maar de zorginstelling legde deze positief bedoelde bijdrage uit als destructief gedrag. Ze zeurde, was veeleisend en manipulerend. In haar medisch dossier staan allerlei foutieve interpretaties van haar hulpverlener over haar intenties.
De patiënte meent dat er geen gewichtige reden was voor het gedwongen ontslag op staande voet. Nu is ze uitgesloten van behandeling en zonder enige nazorg aan haar lot overgelaten. Het herstel van haar gezondheid stagneert en is ze bang dat ze geen gebruik meer kan maken van de drie resterende maanden van het re-integratietraject dat haar ex-werkgever heeft geregeld. Ze wil van de zorginstelling een vergoeding van de schade die zij lijdt doordat de behandeling is beëindigd.
Volgens de zorginstelling is er een duidelijk patroon in de gehele behandeling. De patiënte stelt op een dwingende en eisende manier vragen en reageert boos en gefrustreerd als niet snel genoeg aan haar wensen tegemoet wordt gekomen. Ze blowt veel en komt met regelmaat niet of te laat naar de therapie. Een constructief gesprek met haar hierover is onmogelijk. Evenmin over haar verstoorde eetpatroon dat haar destructieve gedrag met drugs en haar emotionele problemen versterkt. Voor uitleg is zij niet gevoelig. Zij blijft herhalen dat zij met blowen kan stoppen als zij voor haar onderliggende problemen wordt behandeld.
Naar de mening van de zorginstelling is er geen sprake geweest van gedwongen ontslag. Met de patiënte is vele malen gesproken over het geringe effect van de behandeling als zij niets aan haar middelenmisbruik en eetstoornis zou doen. Er is haar afbouwtherapie aangeboden en er is over verwijzing gesproken. Zij heeft echter een groot wantrouwen ten aanzien van haar behandelaren. Dat is vanuit haar voorgeschiedenis en haar paranoïde persoonlijkheidsproblematiek goed te begrijpen, maar de behandeling heeft veel te lijden gehad doordat zij vaak niet of te laat bij de therapie kwam. Daar had de hulpverlener geen invloed op. Het was ook niet bespreekbaar. In dat licht moet haar klacht dat zij op de afdeling persoonlijkheidsproblematiek geen passende hulp heeft gekregen worden gezien.
De zorginstelling ontkent niet dat de patiënte graag hulp wil en gemotiveerd is, maar tegelijkertijd bestaat bij haar een grote weerstand om bestaand probleemgedrag te veranderen en onder ogen te zien. Op een gegeven moment waren alle opties uitgeput en is zij naar de huisarts terugverwezen. Er is overigens over een vervolgbehandeling elders gesproken, maar dat was voor haar geen optie. Al met al vindt de zorginstelling dat er van verwijtbaar handelen geen sprake is.
Volgens de commissie staat de patiënte volledig achter de therapie maar niet achter de werkwijze van haar behandelaars. Het liefst wil zij met de therapie doorgaan maar dan met een andere behandelaar. Daar staat tegenover dat de zorginstelling al drie jaar alles in het werk heeft gesteld om de behandeling op gang te brengen, maar dat dit niet lukt door een diepgeworteld conflict tussen partijen. Zolang de patiënte middelen blijft gebruiken en haar eetproblematiek niet bij de behandeling wordt betrokken heeft het inzetten van een andere behandelaar geen zin. Naar het oordeel van de commissie is de kern van het geschil een vertrouwensprobleem. Volgens de patiënte heeft de zorginstelling een onwerkbare situatie gecreëerd doordat de verschillende behandeltrajecten nooit op elkaar zijn afgestemd en de therapie niet is verlengd, ook al kwam dat haar ten goede. Zij vindt dat zij voor haar eerlijkheid is bestraft. Nadat zij het gebruik van middelen had bekend werd haar therapie opgezegd.
De zorginstelling ontkent dat haar eerlijkheid is bestraft. Met de therapie is gestopt omdat er met de patiënte geen afspraken kunnen worden gemaakt. Alles wat is bedacht om uit de conflictueuze situatie te komen valt bij haar niet in goede aarde. Een vruchtbare samenwerking is niet meer mogelijk en de zorginstelling kan niet bieden wat de patiënte verlangt.
Gezien het fundamenteel meningsverschil en de conflictueuze momenten is het volgens de commissie niet mogelijk dat partijen het eens worden over voortzetting van de behandeling, hoewel de patiënte dat wel degelijk wil. Het is duidelijk dat de zorginstelling daarvoor niet meer de aangewezen instelling kan zijn, nog los van de vraag of dat dit gezien de verstoorde onderlinge verhoudingen de patiënte ten goede zou komen. Het is begrijpelijk en niet verwijtbaar dat de zorginstelling de behandelingsovereenkomst heeft opgezegd. De therapeut kan de therapie beëindigen als hij vindt dat doorgaan negatieve effecten heeft. Er zijn voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de manier waarop partijen met elkaar communiceren een negatieve invloed heeft op de geestelijke gezondheid van de patiënte.
De klacht van de patiënte wordt ongegrond verklaard. Zij krijgt geen schadevergoeding en de zorginstelling hoeft niet met de behandeling door te gaan.