Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg
Categorie: (Niet) Ontvankelijkheid / Immateriële schadevergoeding / Tekortkoming in de nakoming
Jaartal: 2024
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: niet-ontvankelijkOngegrond
Referentiecode:
249055/455049
De uitspraak:
in het geschil tussen
[Naam], wonende te Haren(hierna te noemen: de cliënt)
en
Dignis, gevestigd te Groningen
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 6 september 2024 te Zwolle.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.
Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht.
De cliënt werd ter zitting bijgestaan door twee vrienden van cliënt.
Ter zitting werd de zorgaanbieder vertegenwoordigd door een gezondheidsjurist, en een beleidsadviseur.
Onderwerp van het geschil
De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder.
Het geschil betreft het volgens cliënt in opdracht van haar vader en broer ten onrechte opnemen van haar moeder op een gesloten afdeling voor demente personen en het uiteindelijk sederen van haar moeder met de dood tot gevolg. Het geschil betreft ook het niet informeren van cliënt door de zorgaanbieder over de medische situatie van haar moeder.
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en de verklaring ter zitting. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De moeder van cliënt is op 1 december 2022 opgenomen op een gesloten afdeling voor dementiepatiënten van de zorgaanbieder, genaamd de Omloop, van locatie de Wiekslag in Norg. Volgens cliënt was haar moeder echter helemaal niet dement, ze kon alles begrijpen, maar er was sprake van afasie, waardoor moeder moeilijk kon spreken. Volgens cliënt is de opname op de Omloop tegen de zin van haar moeder geregeld door de vader en broer van cliënt. Volgens cliënt ligt de opname in het verlengde van jarenlang machtsmisbruik door haar vader en broer jegens haar moeder. Volgens cliënt was haar moeder volledig in paniek en overstuur toen zij erachter kwam dat ze werd opgenomen op een gesloten afdeling.
In eerste instantie mocht cliënt, als gevolg van instructies door haar vader en haar broer aan de zorgaanbieder, niet op bezoek komen bij haar moeder. Na een bij de zorgaanbieder ingediende klacht hierover, kon cliënt wel op bezoek gaan bij haar moeder maar werd zij telkens opgewacht door haar vader. Cliënt ging vervolgens op wisselende dagen en tijdstippen op bezoek bij haar moeder, maar dit bleek te onrustig voor cliënt en voor haar moeder, zodat cliënt uiteindelijk niet meer op bezoek is gegaan bij haar moeder. Volgens cliënt heeft haar moeder wel naar haar gevraagd nadat zij haar moeder niet meer bezocht.
Volgens cliënt is, omdat haar moeder onrustig was, in augustus 2023 gestart met medicatie om haar moeder rustig te houden. Deze medicatie is de daaropvolgende maanden opgehoogd. Op 21 oktober 2023 is de moeder van cliënt overleden. Drie werkdagen na haar overlijden, is moeder gecremeerd. Cliënt heeft eerst een dag na de crematie via een rouwkaart van het overlijden van haar moeder vernomen.
Cliënt was in shock en heeft een gesprek aangevraagd met de zorgaanbieder, welk verzoek is afgewezen. Ook in de daaropvolgende klachtenprocedure heeft de zorgaanbieder een gesprek geweigerd.
Bij brief van 12 december 2023 heeft een medewerkster van de Raad van Bestuur, aan cliënt bericht dat de zorgaanbieder geen (medische) informatie uit het dossier van moeder van cliënt aan cliënt mag verstrekken. Ten aanzien van de klachten van cliënt dat haar moeder tegen haar zin is opgenomen op de Omloop en dat haar moeder onder verdachte omstandigheden is gestorven, heeft de medewerkster medegedeeld dat daarnaar onderzoek is gedaan en dat daarvoor geen aanwijzingen zijn gevonden.
Cliënt heeft ter zitting verklaard dat de bereidheid en behoefte om met de zorgaanbieder in gesprek te gaan nog steeds in volle omvang aanwezig is.
Ten aanzien van de volmacht aan vader en broer heeft cliënt verklaard dat haar moeder de volmacht in 2016 heeft afgegeven op het moment dat ze nog volledig gezond was. In 2019 had haar moeder voor het eerst zorg nodig. De volmacht zag op de situatie waarin haar moeder niet meer in staat was om zelf beslissingen te nemen. Volgens cliënt was haar moeder tot aan haar overlijden in staat zelf te beslissen. Cliënt heeft verklaard dat haar moeder niet goed kon spreken en ook niet meer kon schrijven.
Volgens cliënt is de impact van vorenstaande op haar enorm. Cliënt is als gevolg hiervan reeds een jaar ziekgemeld bij haar werkgever en wordt behandeld door een psycholoog voor psychische klachten als gevolg van de situatie rondom haar moeder. Cliënt stelt niet te kunnen rouwen omdat ze geen antwoorden krijgt op haar vragen. Volgens cliënt heeft ze recht om te weten waarom haar moeder zonder medische onderbouwing op een gesloten afdeling is geplaatst en ook waarom haar moeder in twee maanden tijd zo hard achteruit is gegaan dat ze daarna overleed.
Cliënt heeft ook een klacht ingediend bij het medisch tuchtcollege tegen de arts van de zorgaanbieder, welke klacht (ook) ziet op het feit dat de arts geen informatie uit het medisch dossier van moeder wil verstrekken.
Cliënt verzoekt de commissie haar € 25.000,– aan schadevergoeding toe te kennen voor het psychisch leed dat haar door de zorgaanbieder is aangedaan.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en de verklaring ter zitting. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Tijdens de gehele duur van de opname van de moeder van cliënt werd moeder krachtens een notariële volmacht van 14 december 2016 vertegenwoordigd door haar echtgenoot en zoon. Op basis van de volmacht mochten de echtgenoot en zoon van moeder onder meer medische zaken regelen.
De vertegenwoordigers hebben niet geklaagd over de behandeling van moeder. Over de opname, de behandeling en de verzorging van moeder is steeds zorgvuldig overleg geweest met de echtgenoot en zoon van moeder. Het is de zorgaanbieder niet gebleken dat moeder bij leven heeft laten vastleggen dat zij toestemming geeft om aan haar dochter informatie uit haar dossier te verstrekken. Op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst is dit bij een gebrek aan die toestemming, dan ook niet toegestaan.
Ten aanzien van de opname op de gesloten afdeling op de Wiekslag heeft de zorgaanbieder aangevoerd dat moeder vrijwillig op deze afdeling is opgenomen en dat niet is gebleken dat de vertegenwoordigers niet akkoord waren met de opname.
Cliënt is enkele malen ten onrechte weggestuurd van de afdeling waarop haar moeder verbleef. Hiervoor zijn excuses aangeboden en klaagster was voortaan welkom om haar moeder te bezoeken. Omdat cliënt niet het risico wilde lopen haar vader en/of broer tijdens een bezoek tegen te komen, heeft het behandelteam met cliënt, haar vader en haar broer afgesproken dat de één in de ochtend en de ander in de middag op bezoek zou komen. Op enig moment is cliënt echter niet meer op bezoek gekomen. Volgens de zorgaanbieder heeft moeder niet naar haar dochter gevraagd nadat haar dochter niet meer op bezoek kwam.
Rondom het overlijden van moeder hebben de vader en broer van cliënt uitdrukkelijk en gemotiveerd te kennen gegeven dat zij cliënt zelf wensten te informeren op een door hen gekozen tijdstip.
De zorgaanbieder heeft het verzoek van cliënt om (na het overlijden van moeder) informatie uit het medisch dossier van moeder te ontvangen, afgewezen op grond van de daarvoor geldende wetgeving.
Het verzoek om een gesprek met de zorgaanbieder is afgewezen omdat dit gesprek alleen ten doel had informatie uit het dossier te ontvangen. Ter zitting heeft de zorgaanbieder verklaard dat aan de afwijzing ten grondslag lag dat de vragen van cliënt niet zouden kunnen worden beantwoord zonder informatie uit het medisch dossier van moeder te openbaren. Ter zitting heeft de zorgaanbieder eveneens verklaard dat het wellicht toch zinvol zou kunnen zijn om een gesprek met cliënt aan te gaan.
Wat betreft het verzoek om toekenning van schadevergoeding heeft de zorgaanbieder aangevoerd dat er sprake moet zijn van verwijtbaar onjuist handelen door de zorgaanbieder en dat er een causaal verband moet zijn tussen de gestelde schade en het verwijtbaar onjuist handelen. Volgens de zorgaanbieder is er geen sprake van onzorgvuldig handelen door de zorgaanbieder, zodat cliënt geen aanspraak kan maken op schadevergoeding.
Beoordeling van het geschil
De commissie overweegt het volgende.
De commissie zal de klacht onderverdeeld in de volgende onderdelen beoordelen:
A. Er is gebruik gemaakt van een volmacht voor de situatie dat moeder zelf geen beslissingen meer kon nemen, terwijl moeder tot haar dood in staat was zelf beslissingen te nemen.
B. Moeder is tegen haar wil opgenomen op een gesloten afdeling voor zwaar demente personen, terwijl moeder niet dement was;
C. Moeder is ten onrechte gesedeerd hetgeen uiteindelijk tot haar dood heeft geleid, terwijl moeder niet terminaal was;
D. Aan cliënt werd geen informatie verstrekt over de behandeling en toestand van haar moeder, ook niet over het overlijden van moeder;
E. Cliënt mocht haar moeder in eerste instantie niet bezoeken en nadat dat dit wel was toegestaan, ondernam de zorgaanbieder niets om de onveilige situatie tijdens bezoeken, op te lossen.
De commissie concludeert dat de klacht bijna in zijn geheel is terug te voeren op het feit dat door de vader en broer van cliënt gebruik is gemaakt van een door moeder afgegeven volmacht voor de situatie dat moeder niet meer in staat was zelfstandig beslissingen te nemen over medische zaken en dat de zorgaanbieder van oordeel was dat die situatie was ingetreden, zodat de volmacht van kracht was.
Volgens cliënt was er gedurende de gehele opname op de gesloten afdeling geen sprake van de situatie dat moeder zelf geen beslissingen meer kon nemen.
De commissie is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de zorgaanbieder en eventuele professionele zorgverleners in het voortraject van de opname bij de zorgaanbieder niet tot de conclusie hebben kunnen komen dat moeder in een zodanige geestelijke toestand verkeerde dat zij zelf geen beslissingen over medische zaken meer kon nemen.
Dit leidt eveneens tot het oordeel dat de zorgaanbieder ervan moest uitgaan dat de volmacht in werking was getreden en dat de zorgaanbieder daarnaar moest handelen. Dat hield in dat de opname, de verzorging en de behandeling van moeder in overleg met en zonodig met toestemming van de vader en broer van cliënt moest plaatsvinden. Aangezien cliënt niet in die volmacht was opgenomen en ook anderszins niet van toestemming van moeder voor overleg met cliënt over medische zaken en het verstrekken van informatie over de medische toestand van moeder aan cliënt is gebleken, mocht dit overleg en die informatieverstrekking ook na het overlijden van moeder, niet plaatsvinden. Ook wat betreft de informatievoorziening over het overlijden van moeder moest de zorgaanbieder zich houden aan de uitdrukkelijke instructies van de vader en broer van cliënt. Ten overvloede overweegt de commissie nog dat ook cliënt heeft verklaard dat moeder ten tijde van het geven van de volmacht, in 2016, nog volledig gezond, dus beschikkingsbevoegd was een dergelijke volmacht af te geven.
De commissie is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de zorgaanbieder in de verzorging en behandeling van moeder, die in overleg met de door moeder gemachtigde vertegenwoordigers heeft plaatsgevonden, is tekortgeschoten. Tot die verzorging en behandeling behoort ook de (kennelijke) beslissing om moeder in de laatste dagen van haar leven (volledig) te sederen.
De commissie concludeert dat de vertegenwoordigers hierover ook niet hebben geklaagd.
Het klachtonderdeel inhoudende dat cliënt enige tijd niet op bezoek mocht bij haar moeder, is niet meer aan de orde, nu deze kwestie snel is opgelost, waarna cliënt haar moeder weer kon bezoeken. Cliënt heeft geen belang meer bij dit klachtonderdeel. Dat er tijdens bezoeken van cliënt aan haar moeder ongewenste contactmomenten waren met haar vader, was een interne familieaangelegenheid, die buiten de invloedssfeer van de zorgaanbieder lag. De commissie constateert dat de zorgaanbieder desondanks nog heeft meegedacht in een oplossing voor die situatie.
De commissie is op grond van vorenstaande van oordeel dat de zorgaanbieder niet is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst met (de vertegenwoordigers van) moeder en zal klachtonderdelen A tot en met D ongegrond verklaren. Aangezien klachtonderdeel E niet meer aan de orde is, zal cliënt niet-ontvankelijk worden verklaard in klachtonderdeel E.
Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding merkt de commissie op dat voor een aanspraak op schadevergoeding is vereist dat de zorgaanbieder in enig opzicht toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst. Nu de commissie heeft vastgesteld dat de zorgaanbieder niet is tekortgeschoten, zal de vordering tot vergoeding van schade worden afgewezen. Ten overvloede overweegt de commissie nog dat cliënt om vergoeding van gestelde door haarzelf geleden schade verzoekt. De commissie is van oordeel dat deze gestelde schade buiten het verband ligt van de behandelingsovereenkomst tussen (de vertegenwoordigers van) moeder en de zorgaanbieder, zodat de vordering ook daarom niet toewijsbaar is. Om die reden kan de commissie geen “eigen” schadeclaim van cliënt in behandeling nemen.
Ten slotte overweegt de commissie dat het gelet op de bereidheid die aan beide zijden ter zitting is uitgesproken om met elkaar in gesprek te gaan, aan te bevelen is een dergelijk gesprek op termijn ook daadwerkelijk te voeren.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klachtonderdelen A tot en met D ongegrond;
– verklaart cliënt niet-ontvankelijk in klachtonderdeel E en
– wijst de vordering af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg, bestaande uit mr. M.M. Verhoeven, voorzitter, mr. M.B. van Leusden-Donker, mr. R.P. Gerzon, leden, in aanwezigheid van mr. C. Koppelman, secretaris, op 6 september 2024.