Commissie: Warmtelevering
Categorie: Overeenkomst
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
116135
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
Als gevolg van het kostenverdeelsysteem heeft de consument sinds 2014 te maken met buitensporige verhoging van de warmtekosten. De ondernemer verklaart dat de bewoners die weinig stoken een lage rekening krijgen en bewoners die wel stoken een hoge rekening krijgen. De commissie oordeelt dat het onwaarschijnlijk is dat de consument daadwerkelijk zo veel warmte heeft verbruikt. Het verbruik is twee- of driemaal zo hoog als het gemiddelde verbruik in het complex. Het verbruik van 2014 t/m 2016 moet worden aangepast naar het gemiddelde jaarverbruik per woning in het complex. De klacht is gegrond.
De uitspraak
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft te hoge warmtekosten over de afgelopen jaren aldus de consument.
De consument heeft in mei 2014 en augustus 2017 de klacht voorgelegd aan de ondernemer.
Standpunt van de consument
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.
De consument huurt een appartement dat deel uitmaakt van een seniorencomplex hetgeen is voorzien van blokverwarming. In 2013 is gekozen voor een kostenverdeelsystematiek van vast 35% en variabel 65%. Vanaf toen is een buitensporige verhoging van de warmtekosten te zien. Vanaf 2014 is geruisloos een verhouding van 100% variabel doorgevoerd door de ondernemer.
De ondernemer brengt buitensporig hoge warmtekosten in rekening. Terwijl slechts 2 radiatoren in de woonkamer in gebruik zijn en sprake is van een klein 2 kamerappartement.
De ondernemer heeft ten onrechte nagelaten reductie-/correctiefactoren toe te passen in relatie tot het gebrek aan isolatie, de ligging (op een hoek) en de warmteafgifte van niet geïsoleerde stijgleidingen. De ondernemer negeert verzoeken om inzicht te geven in de omrekening van het totale verbruik naar de individuele becijfering in de afrekening. Er bestaat twijfel aan de werking van de warmtemeters en onafhankelijk onderzoek is geïndiceerd. De plaatsing van de radiatoren voldoet niet aan de voorgeschreven afstanden tot de vloer en vensterbanken hetgeen uit een in opdracht van de ondernemer uitgevoerd onderzoek is gebleken. Dat werkt kostenverhogend. Uit een oogpunt van schadebeperking heeft de consument zelf in januari 2017 op eigen kosten de vensterbanken op de voorgeschreven hoogte laten plaatsen. Onlangs heeft de ondernemer laten weten het hele verwarmingssysteem te laten vervangen. Dat voornemen zal nog geen positieve uitwerking hebben op de afrekening over 2017.
Ter zitting is namens de consument verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
De verbruikskosten voor warmte zijn te hoog en niet realistisch. De warmte- en huurkosten zijn meer dan 50% van het inkomen. Er bestaat nog steeds onvoldoende inzicht in de gang van zaken rond de berekening en systematiek van het door de ondernemer gehanteerde kostenverdeelsysteem. De consument wil een redelijke en billijke vergoeding betalen voor genoten warmte; de bedragen en hoeveelheden die haar in rekening zijn gebracht zijn dat niet. Over 2014 is sprake van 75 GJ verbruik, over 2015 110 GJ en over 2016 132 GJ. Dat klopt niet, het is teveel en onredelijk. De consument betwist dat de ondernemer een voorstel heeft gedaan voor aanpassing van de vensterbank. Dat de kopgevel is geïsoleerd is voor de consument onbekend en wordt door de ondernemer niet verder onderbouwd.
De consument verlangt een herberekening van haar warmtekosten over de afgelopen jaren die in overeenstemming is met inzichtelijke gegevens en voldoet aan de realiteit en geest van de warmtewet, waarbij toepassing wordt gegeven aan reductiefactoren en een financiële compensatie voor de onjuiste plaatsing van de radiatoren in de woonkamer.
Standpunt van de ondernemer
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.
Dit is een langlopende kwestie tussen partijen. De visies van partijen blijven fundamenteel anders zodat ook door de ondernemer gevraagd is de kwestie aan een onafhankelijke derde partij voor te leggen. Sinds de invoering van de warmtewet is er op het complex het nodige te doen geweest over de individuele warmteafrekeningen. Voorheen werden de warmtekosten op basis van de vierkante meters woonoppervlakte gelijkelijk verdeeld over alle bewoners/gebruikers. Na invoering van de warmtewet is er onderscheid gemaakt tussen de twee ketelhuizen op het complex en wordt er afgerekend op basis van de warmtekostenverdelers. In de afgelopen jaren hebben wij aan diverse deskundigen gevraagd wat de oorzaak van de hoge kosten van warmte bij de consument was. Geen van die partijen heeft ons geadviseerd om de rekeningen aan te passen.
De verwarmingsinstallatie is nog van het 1 pijpsysteem hetgeen niet optimaal is voor een individuele afrekening in verband met grote leidingverliezen, zowel in de openbare ruimtes als in de woningen. De huidige situatie is energetisch niet optimaal maar dat is geen reden om korting toe te passen op individuele afrekeningen. Het is wel een reden om de verwarmingsinstallatie om te bouwen en te gaan werken met 1 GJ meter in plaats van kostenverdelers. In het complex is het verbruik in GJ per woning erg hoog; circa 45 GJ per jaar in plaats van 23 GJ per jaar bij overige woningen van de ondernemer. De GJ’s worden gelukkig efficiënt opgewekt: de gemiddelde kosten per woning zijn redelijk, € 782,– per jaar (tegen gemiddeld € 640,– bij overige woningen van de ondernemer). De individuele verschillen zijn echter groot, van € 308,– per jaar tot € 2636,– per jaar. Van de 225 woningen zijn er 55 bewoners die minder dan € 500,– aan kosten betalen en 51 bewoners betalen meer dan € 1000,–. Het goede zuinige gedrag wordt beloond (als je aan de warmte van de pijpen voldoende hebt kun je de kosten laag houden) en als je een hoge warmte behoefte hebt of inefficiënt stookt dan krijg je een hoge rekening.
Bezwaar tegen individuele afrekeningen kan niet gebaseerd worden op een slechte energetische prestatie van het gebouw. De warmtemeters zijn warmtekostenverdelers en er bestaat geen aanleiding aan de juistheid van de metingen te twijfelen. De consument heeft de originele open vensterbank vervangen door een gesloten vensterbank hetgeen een nadelig effect heeft op het vermogen van de radiator om warmte af te geven. De consument was niet bereid om de vensterbanken te laten aanpassen (hetgeen door de ondernemer was aangeboden). Op het complex zijn nooit correctie-/liggingsfactoren gebruikt. De genoemde argumenten (gebrekkige isolatie van stijgleidingen en gebrekkige isolatie van het gebouw) gelden voor alle woningen in het complex. De ligging van de woning op de hoek van het gebouw is ook geen argument voor korting/reductie omdat de kopgevel voldoende is geïsoleerd.
Ter zitting heeft de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
De kostenverdeelsystematiek was 35% vast en 65% variabel. Wij hebben ons vervolgens laten adviseren door de heer Koedam van Aedes en sedert 2015 is het vastrecht verdubbeld/verhoogd. Een deel van de warmtekosten kunnen zo worden weggeschreven op het vast recht. Daarnaast hebben wij een vrij lage GJ prijs. Er is op het complex een zeer groot leidingverlies en ook sprake van zeer grote verschillen in verbruik. Er is sprake van een dermate groot leidingverlies dat je niet alles op de “tikken”/warmtekostenverdelers kunt zetten. Een verdeling van 50% vast en 50% variabel zou wellicht beter kunnen zijn en dat kunnen wij ons ook wel voorstellen. Daar zijn wij echter met de huurdersvereniging niet uitgekomen. Wij hebben zoveel mogelijk conform de warmtewet gehandeld. Binnen die wet hebben wij gezocht naar mogelijkheden om zoveel mogelijk recht te doen aan het forse leidingverlies. Met een lage GJ prijs en een hoog bedrag aan vast recht. De compensatie voor de consument/bewoners zit ook in het lage GJ tarief. Wij berekenen niet meer dan de werkelijke kosten. De grootverbruiker aan warmte betaalt inderdaad een stuk meer. Wij zijn ook bezig om een nieuw verwarmingssysteem te laten plaatsen.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Voor wat betreft de klacht van de consument over te hoge warmte kosten van voor 2014 merkt de commissie op dat zij onbevoegd is om daarover inhoudelijk te oordelen. Pas vanaf de invoering van de Warmtewet (per 1 januari 2014) is de ondernemer warmteleverancier in de zin van
die wet en ook pas nadien aangesloten bij de Geschillencommissie waarbij de warmtelevering in een
aparte warmteleveringsovereenkomst geregeld is, los van een huurovereenkomst waar de
warmtelevering daarvoor onderdeel van uitmaakte. Nog afgezien van het feit dat de ondernemer voor
2014 niet eens de leverancier was ter zake die gestelde kosten, maakten die kosten ook nog eens
onderdeel uit van de huurovereenkomst en is deze commissie niet bevoegd om daarover te oordelen
(doch uitsluitend de eventuele huurcommissie en/of civiele rechter).
Wat resteert in deze zaak en dus waar het nog om gaat is het door de consument betwiste (hoge) verbruik van warmte over 2014, 2015 en 2016 van respectievelijk 74 GJ, 110 GJ en 132 GJ. Met de invoering van de Warmtewet per 1 januari 2014 is in artikel 8a van de Warmtewet bepaald dat de door de ondernemer gehanteerde kostenverdeelsystematiek een zo’n nauwkeurig mogelijke benadering dient te zijn van het verbruik door de individuele verbruiker. In de brief van de Minister van Economische Zaken van 7 juli 2014 is daarover opgenomen dat bij een kostenverdeelsystematiek (bij afwezigheid van een individuele warmtemeter of individuele warmtekostenverdelers zoals in het complex waar de consument woont) van een zo nauwkeurig mogelijke benadering van het werkelijke aandeel van het verbruik van de verbruiker/consument dient te worden uitgegaan, voor zover dat technisch dan wel financieel mogelijk is. Met het oog op een transparante en accurate berekening van het individuele verbruik kunnen zogenaamde correctiefactoren (reductiefactoren) worden gebruikt. Vaststaat dat er in de woning van de consument geen individuele warmtemeter (GJ) aanwezig is en dat een warmteverdeelsysteem met zogenaamde eenheden op radiatoren wordt gehanteerd. Dat is echter een verhoudingssysteem; de gemeten eenheden geven niet het exacte warmteverbruik in GJ aan, maar zijn een benadering daarvan en alleen geschikt als rekenmaat om het totale in GJ gemeten
warmteverbruik van het gebouw/complex in een redelijke verhouding over de woningen te verdelen.
Bij de berekende en geregistreerde waarden is nog geen rekening gehouden met de grootte c.q.
capaciteit van de radiator zodat vervolgens ter zake de geregistreerde waarden een correctiefactor
wordt gebruikt die gebaseerd is op de verwarmingscapaciteit van de desbetreffende radiator(en).
Vaststaat dat de ondernemer over 2013 een warmtekostenverdeling hanteerde van 35% vast en 65%
variabel. Uit de afrekeningen vanaf 2014 tot en met 2016 blijkt dat er alleen een bedrag aan vaste kosten wordt gehanteerd van zo’n € 300,– en voor het overige (variabel) gebruik van de consument van zo’n € 1.600,– à €1.700,–. Als dat tegen elkaar wordt afgezet (vast versus variabel) is de verhouding geen 35 % vast en 65 % variabel maar veeleer vast minder dan 20% en variabel meer dan 80%. Hoe een en ander is verdisconteerd/gecompenseerd in de (lage) GJ prijs zoals de ondernemer ter zitting naar voren heeft gebracht is de commissie niet duidelijk geworden. Wat er verder al van zij, duidelijk is dat veruit het merendeel van het door de ondernemer vastgestelde verbruik variabel is, hetgeen betekent dat voor het variabele deel per woning het warmteverbruik wordt geregistreerd met eenheden en dat het gemeten warmteverbruik van het totale gebouw (in GJ) daarover wordt verdeeld. Leidingverlies wordt in dat geval dan ook in die mate doorberekend. Zoals de ondernemer ter zitting heeft aangegeven zijn de verschillen in warmteverbruik tussen de woningen in het complex zeer aanzienlijk. Eén en ander heeft tot gevolg dat bewoners die meer warmte verbruiken daardoor ook een hogere energierekening zullen krijgen dan daarvoor (toen de ondernemer nog een warmtekostenverdeling hanteerde op basis van vierkante meters woonoppervlakte en die gelijkelijk werden verdeeld over alle bewoners/gebruikers).
De vraag die voorligt is of de consument gehouden is om het aan haar door de ondernemer toegerekende verbruik over 2014, 2015 en 2016 van respectievelijk 74 GJ, 110 GJ en 132 GJ
(op basis van de hiervoor beschreven kostenverdeelsystematiek met een beperkt bedrag vast en de rest variabel) te voldoen.
De commissie meent dat dat niet het geval is. Het verbruik is circa tweemaal (over 2014) dan wel driemaal (over 2015 en 2016) zoveel als het gemiddelde verbruik in het complex (circa 45 GJ per jaar zoals de ondernemer heeft gesteld) en dat acht de commissie een onrealistisch hoog warmteverbruik. Zeker als in acht wordt genomen dat het om een klein 2 kamerappartement gaat van 74 vierkante meter.
De commissie acht het onwaarschijnlijk dat dat verbruik daadwerkelijk door de consument over de jaren 2014, 2015 en 2016 zou zijn gerealiseerd. Ook de ondernemer heeft erkend dat het verbruik van de consument zeer hoog was/is. Nog daargelaten of de registratie van de eenheden en/of de werking van de radiatoren al die tijd juist is geweest, acht de commissie het aan de consument toegerekende verbruik conform de sedert 2014 gehanteerde kostenverdeelsystematiek onredelijk; die kostenverdeelsystematiek leidt in het onderhavige geval tot een (zeer) onevenwichtige verdeling van de warmtekosten tussen de bewoners/gebruikers zoals blijkt uit de extreme verschillen in gebruik (zoals de ondernemer naar voren heeft gebracht). Opvallend is verder dat in feite het aantal geregistreerde eenheden in de afgelopen jaren is gedaald, maar dat het totale warmteverbruik van het gebouw daarmee niet correspondeert (het totale warmteverbruik daalt veel minder) waardoor het aantal GJ per geregistreerde eenheid is gestegen. Dat duidt op warmteverlies/verbruik buiten de eenheden om. Dat leidt ertoe dat warmteverbruik (dat buiten de eenheden omgaat) steeds meer en zwaarder wordt toegerekend aan bewoners die de radiatoren (nog wel) openzetten, zoals de consument. Een warmtekostenverdeling van (veel) meer variabel kan nog wel redelijk werken als de verschillen tussen de woningen in geregistreerde eenheden niet groot zijn; de gemeenschappelijke warmteverliezen worden dan immers redelijk gelijk over de bewoners verdeeld.
Evenwel doet die veeleer variabele kostenverdeelsystematiek in de situatie van deze consument in de
visie van de commissie geen recht aan de werkelijke situatie. Naast het verschil in gebruikersgedrag
(instelling radiatoren) en de ligging van de woning (eventueel correctie /reductiefactoren) zouden meer in het bijzonder de warmteafgifte (leidingverlies) van de gemeenschappelijke leidingen (stijgleidingen en verdeelleidingen) met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de oorzaak (kunnen) zijn voor de zeer grote verschillen in verbruik tussen de woningen/bewoners in het complex van de consument. Volgens de commissie heeft het er alle schijn van dat het in rekening brengen van een groter deel vast en een minder deel variabel zoals voor 2013 het geval was veel beter en meer in overeenstemming zijn met de werkelijke situatie. Een betere vaste/variabele verdeling (zoals van voor 2013) zou met zich meebrengen dat de onderlinge verschillen in warmteverbruik beduidend kleiner en reëler zouden zijn en ertoe leiden dat (extreem) onrealistische warmteverbruiken nauwelijks meer voorkomen en dat alle woningen/bewoners een minimaal warmteverbruik hebben en allemaal ook bijdragen aan het gemeenschappelijke warmteverbruik en warmteverlies. In het complex is sprake van een onevenredig hoog warmteverlies (zoals bevestigd door de ondernemer) en daardoor ook van een onevenredige toerekening van gemeten verbruik aan bewoners die zoals de consument de radiotoren openzetten.
Al met al is de commissie van oordeel dat over de jaren 2014, 2015 en 2016 sprake is geweest van een dermate hoog warmteverbruik dat de consument dat volgens de commissie in redelijkheid gelet op de omstandigheden van het geval niet kan hebben verbruikt.
De commissie zal dan ook bepalen dat het warmteverbruik van de consument over die jaren moet worden gesteld op het gemiddelde jaarverbruik per woning in het complex (van circa 45 GJ per jaar zoals door de ondernemer is gesteld). De commissie is dus van oordeel dat de ondernemer het jaarverbruik van de consument over die jaren naar redelijkheid en billijkheid en overeenkomstig de toetsingsmaatstaf van de commissie dient vast te stellen op het gemiddeld jaarverbruik in het complex. Toepassing van extra reductiefactoren en de kwestie van de plaatsing van radiatoren ten opzichte van de vensterbank acht de commissie voldoende verdisconteerd in de beslissing van de commissie om het verbruik van de consument over die jaren vast te stellen op het gemiddelde verbruik in het complex. Dat de warmtemeters niet zouden deugen is volgens de commissie niet vast komen te staan; het gaat namelijk veeleer om een onjuiste kostenverdeelsystematiek.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht van de consument grotendeels gegrond is, zodat de ondernemer eveneens gehouden is om het door de consument betaalde klachtengeld te vergoeden.
Beslissing
De commissie bepaalt dat de ondernemer de jaarafrekeningen aan de consument over 2014, 2015 en 2016 zal dienen te herzien, aldus dat daarbij in rekening wordt gebracht het gemiddelde jaarverbruik over 2014, 2015 en 2016 (per woning) in het complex.
De ondernemer dient binnen vier weken na de verzenddatum van deze beslissing de gecorrigeerde jaarafrekeningen aan de consument te versturen.
Bovendien dient de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 27,50 aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld.
Het door de consument meer of anders verlangde wordt afgewezen.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Warmtelevering, bestaande uit mr. J. Visser, voorzitter, E.J.C. van Lier en mr. P.C. Hoogeveen- de klerk, leden, op 28 juni 2018.