
Commissie: Elektro
Categorie: Schadevergoeding
Jaartal: 2013
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
ELE07-0045
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil vloeit voort uit een op 24 oktober 2003 tussen partijen totstandgekomen overeenkomst. De ondernemer heeft zich daarbij verplicht tot het leveren van een dvd-recorder tegen de daarvoor door de consument te betalen prijs van € 579,– en tot het leveren van garantie overeenkomstig het 5-jarige service-certificaat tegen de daarvoor door de consument te betalen prijs van € 90,–. De levering vond plaats op 24 oktober 2003. De consument heeft de klacht eerst voorgelegd aan de ondernemer. Standpunt van de consument Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt. De niet meer te repareren dvd-recorder was verzekerd voor 5 jaar. De ondernemer vindt dat de consument voor een nieuwe dvd-recorder van € 149,– die hij voor € 179,– verkoopt, een bedrag van € 60,– moet bij betalen, maar dan heeft de consument het – met het voor de verzekering betaalde bedrag van € 90,– – zelf betaald. Ter zitting stelt de consument dat het inmiddels nog maar € 119,– blijkt te kosten. Volgens de afgesloten garantie volgt bij onherstelbaarheid bovendien een omruiling op basis van een bepaalde afschrijving. Er wordt nergens gesproken over een prijserosie. De consument verlangt, zoals toegelicht ter zitting, dat de ondernemer een nieuwe dvd-recorder ter waarde van € 339,50 levert, althans een vergoeding van € 339,50. Standpunt van de ondernemer Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt. Omdat de dvd-recorder niet meer te herstellen is, heeft de ondernemer een omruilvoorstel gedaan. Er heeft een prijserosie plaatsgevonden en het kan niet zo zijn dat de restwaarde van de dvd-recorder meer is dan de huidige marktwaarde. De door de consument verlangde nieuwe dvd-recorder ter waarde van € 339,50 betreft een niet vergelijkbare hard-disc-recorder, zodat de verzochte omruiling onacceptabel en onredelijk is. Beoordeling van het geschil De commissie heeft het volgende overwogen. Blijkens het service-certificaat is de ondernemer gehouden het apparaat in beginsel gratis te repareren voor zover de reparatie noodzakelijk is als gevolg van enige tot 24 oktober 2008 optredende storing in de normale werking van het toestel. Tussen partijen is echter niet in geschil dat het niet (meer) te herstellen is, terwijl niet gesteld is dat het wordt veroorzaakt door een aan de consument toerekenbare oorzaak. Partijen hebben de rechtsgevolgen van hun overeenkomst onder meer vastgelegd in de daarbij afgesproken servicecertificaat-voorwaarden, die in artikel 6 bepalen: “Mocht een apparaat, technisch of economisch, niet te herstellen zijn dan volgt een omruiling op basis van afschrijving. De afschrijving wordt tegen een verlaagd tarief gesteld op 7,5% per jaar, berekend vanaf de datum van aankoop”. De taalkundige uitleg van de gebruikte bewoordingen is duidelijk en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar, terwijl er geen aanknopingspunten zijn om anders te oordelen dan dat de consument van meet af aan redelijkerwijs ook mocht verwachten dat de ondernemer die duidelijke bepaling zonodig ook gestand zou doen. Als uitgangspunt geldt dus de tussen partijen overeengekomen regeling van artikel 6 van de servicecertificaat-voorwaarden. Voor zover de ondernemer stelt dat een prijserosie heeft plaatsgevonden en de restwaarde van de dvd-recorder niet meer zou mogen zijn dan de huidige marktwaarde van soortgelijke of vergelijkbare apparaten, is dat argument weliswaar niet onbegrijpelijk doch geen aanleiding om in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken. Niet kan worden geoordeeld dat de bedoelde prijserosie een destijds onvoorziene omstandigheid oplevert die maakt dat de consument naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Mede waar de ondernemer levering van het verlangde apparaat onacceptabel acht en de consument ter zitting verklaart inmiddels al een nieuw apparaat te hebben gekocht, oordeelt de commissie het redelijk en billijk dat de ondernemer ter beëindiging van het geschil de verzochte vergoeding van € 339,50 betaalt. Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht gegrond is. Nu de klacht van de consument gegrond wordt bevonden, wordt tevens bepaald dat de ondernemer aan de consument het door deze betaalde klachtengeld moet vergoeden en dat de ondernemer als bijdrage in de kosten van behandeling van het geschil een door de Stichting Geschillencommissies voor consumentenzaken vastgesteld bedrag aan de commissie betaalt. Gelet op het voorgaande behoeven de overige geschilpunten geen bespreking meer. Daarom wordt als volgt beslist. Beslissing De ondernemer betaalt aan de consument een vergoeding van € 339,50. Betaling dient plaats te vinden binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies. Indien betaling niet tijdig plaatsvindt, betaalt de ondernemer bovendien de wettelijke rente over dit bedrag. De commissie wijst het meer of anders verlangde af. Bovendien betaalt de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie aan de consument een bedrag van € 70,– terzake klachtengeld. Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie als bijdrage in de behandelingskosten van het geschil een bedrag verschuldigd van € 70,–. Aldus beslist door de Geschillencommissie Elektro op 23 mei 2007.