Ambulancemedewerker mag afweging maken

De Geschillencommissie




Commissie: Ambulancezorg    Categorie: Behandelingsovereenkomst    Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: Ongegrond   Referentiecode: 144502/161593

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

Een ambulancemedewerker heeft besloten om cliënt niet naar het ziekenhuis te vervoeren, ondanks andersluidend bericht van de huisartsenpost. Later moest hij toch naar het ziekenhuis. De zorgaanbieder voert aan dat de huisarts niet besloten had dat de cliënt per ambulance vervoert moest worden naar het ziekenhuis, maar slechts dat hij medisch onderzocht moest worden. De ambulanceverpleegkundige heeft besloten dat het niet noodzakelijk was om cliënt naar een SEH te brengen. De commissie oordeelt dat het inderdaad de taak is van de ambulancemedewerkers om te bepalen of vervoer naar het ziekenhuis noodzakelijk is. In dat kader heeft de ambulancemedewerker terecht gehandeld. De klacht is ongegrond.

De uitspraak

In het geschil tussen
[Cliënte], wonende te [woonplaats]

en

Regionale Dienst Openbare Gezondheidszorg Hollands Midden, gevestigd te Leiden
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ambulancezorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 12 mei 2022 te Den Haag.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.

Beide partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid ter zitting het standpunt nader toe te lichten.

Onderwerp van het geschil
De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder.

Het geschil betreft de weigering om de cliënt met een ambulance naar het ziekenhuis te vervoeren en een verzoek om schadevergoeding.

Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Op 27 september 2021 heeft de cliënte contact opgenomen met de huisartsenpost, omdat zij een ernstig ontstoken arm had en zeer benauwd was. De huisartsenpost stuurde met spoed een ambulance.

De ambulancemedewerker vond het, na uitgevoerd lichamelijk onderzoek, niet nodig de cliënte met de ambulance naar het ziekenhuis te vervoeren. Zij adviseerde contact op te nemen met de huisarts. De cliënte is naar haar huisarts gegaan en na overleg met het ziekenhuis werd besloten dat zij toch naar het ziekenhuis moest. Haar man heeft haar zelf gebracht. Dat was gezien haar toestand onverantwoord en het ziekenhuis was daar ook boos over. In het ziekenhuis werd aan haar zuurstof en prednison toegediend. Zij is 15 dagen opgenomen geweest en nadat zij een week thuis is geweest, werd zij nog eens 8 dagen opgenomen. Doordat de cliënte de afgelopen jaren vele malen in het ziekenhuis heeft gelegen, is zij bekend bij de dokterspost, die haar medische achtergrond ook kent. Zij vindt het onbegrijpelijk dat een ambulancemedewerker die haar achtergrond niet kent, weigerde haar naar het ziekenhuis te brengen, ondanks dat een arts daartoe besloten had.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De zorgaanbieder wijst erop dat het altijd aan de ambulanceverpleegkundige is om ter plaatse te beoordelen of het noodzakelijk is om de patiënt per ambulance naar het ziekenhuis te vervoeren. In deze casus is door de huisartsenpost een ambulance gestuurd op basis van de gemelde forse benauwdheidsklachten. Daarmee is nog niet gezegd dat ambulancevervoer noodzakelijk was. De huisarts had de cliënte immers nog niet gezien. De huisarts heeft alleen, volgens zijn protocol, de ambulance ingeschakeld om de cliënte medisch te laten beoordelen en zo nodig naar het ziekenhuis te vervoeren.

Hoewel de ambulancedienst zich kan voorstellen dat bij de cliënte een andere indruk bestond, is het dus niet zo dat de arts van de huisartsenpost besloten heeft dat de cliënte per ambulance naar het ziekenhuis vervoerd moest worden en in het ziekenhuis opgenomen moest worden.

Bij aankomst heeft de ambulanceverpleegkundige de cliënte onderzocht. Op grond van haar bevindingen kwam zij tot de conclusie dat de cliënte op dat moment stabiel was en niet in levensgevaar. Naar de inschatting van de ambulanceverpleegkundige was in dit geval voor beide toestandsbeelden, de benauwdheid en de ontstoken arm, vervoer naar een SEH (spoedeisende hulp van het ziekenhuis) niet de meest passende zorg en was het beter om de zorg over te dragen aan de huisarts. De ambulanceverpleegkundige heeft na haar onderzoek een terugkoppeling aan de huisartsenpost gegeven, waarin afgesproken is dat de cliënte naar de eigen huisarts zou gaan.

Het is niet de taak van de ambulanceverpleegkundige om te beoordelen in hoeverre er een indicatie is voor opname in het ziekenhuis; deze beoordeelt alleen of ambulancevervoer noodzakelijk is. Het is dus goed mogelijk dat een arts, in dit geval waarschijnlijk in overleg met de behandelend longarts, nadien toch besluit dat een patiënt in het ziekenhuis moet worden opgenomen. Dat neemt niet weg dat er geen noodzaak voor het ambulancevervoer aanwezig was. Als de situatie het toelaat, kan de patiënt zelf naar het ziekenhuis rijden of op eigen gelegenheid erheen vervoerd worden.

Nadat de cliënte een klacht had ingediend over de gang van zaken, is de onderbouwing van de verpleegkundige in het kader van de klachtbehandeling beoordeeld door de medisch manager, een arts. Zijn conclusie was dat de ambulanceverpleegkundige juist heeft gehandeld.

De zorgaanbieder wijst erop dat een gesprek met de cliënte niet goed mogelijk was, omdat deze als enige optie zag dat zij naar het ziekenhuis vervoerd zou worden.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

Beoordelingskader
Tussen de cliënte en de zorgaanbieder is op 27 september 2021 een overeenkomst betreffende het verlenen van ambulancezorg tot stand gekomen. Deze overeenkomst is aan te merken als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Bij de uitvoering van deze overeenkomst moet de zorgaanbieder – en ieder die hij heeft ingeschakeld bij de uitvoering van de voor hem uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen, zoals in dit geval de desbetreffende ambulancemedewerkers – de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, die voortvloeit uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Tot deze professionele standaard behoort onder meer het Landelijk Protocol Ambulancezorg, dat de ambulancemedewerker ondersteuning biedt bij het nemen van een beslissing over passende zorg voor een individuele patiënt in een specifieke situatie.

De ambulancemedewerker beslist mede aan de hand van dit protocol over de spoedeisendheid van de hulpvraag en de noodzaak van ambulancevervoer. De commissie dient te beoordelen of de ambulancemedewerker van de zorgaanbieder heeft voldaan aan de hiervoor omschreven zorgplicht.

Beoordeling
De zorgverlener voert terecht aan dat het aan de ambulancedienst is om, mede aan de hand van het hiervoor genoemde protocol, te beslissen over de spoedeisendheid en de noodzaak van vervoer per ambulance. Anders dan de cliënte mogelijk verondersteld heeft, was er geen opdracht van de arts van de huisartsenpost om de cliënte per ambulance naar het ziekenhuis te vervoeren en kon er – gezien het hiervoor omschreven beoordelingskader – ook geen sprake zijn van een opdracht van de huisartsenpost aan de ambulancedienst.

De ambulancemedewerker in kwestie heeft de cliënte lichamelijk onderzocht en op basis daarvan besloten dat er geen noodzaak was om de cliënte per ambulance naar het ziekenhuis te vervoeren. Dat oordeel is onderbouwd en door een medisch manager beoordeeld en bevestigd. De commissie heeft geen reden om aan de juistheid van die beoordeling te twijfelen. Het feit dat de cliënte later op dezelfde dag door de huisarts is gezien en alsnog is opgenomen in het ziekenhuis, betekent niet dat de beoordeling door de ambulancemedewerker onjuist is geweest. Daarbij weegt de commissie mee dat ook de huisarts kennelijk vervoer per ambulance niet nodig vond en het geen bezwaar vond dat de cliënte met eigen vervoer naar het ziekenhuis ging.

De commissie concludeert dan ook dat de ambulancemedewerker op 27 september 2021 terecht en in overeenstemming met haar verplichtingen als goed hulpverlener de beslissing heeft genomen om de cliënte niet naar het ziekenhuis te vervoeren.

Gezien deze conclusie, komt de commissie niet toe aan de beoordeling van de door de cliënte verzochte schadevergoeding.

Op grond van het voorgaande zal de commissie de klacht ongegrond verklaren.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Ambulancezorg, bestaande uit de heer mr. H.A. van Gameren, voorzitter, de heer G.J.F. Weijschede, de heer mr. R.P. Gerzon, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. drs. P.G. Muller, secretaris, op 12 mei 2022.