Ambulancemedewerkers hadden cliënt toch naar ziekenhuis moeten vervoeren na ernstig motorongeluk

De Geschillencommissie




Commissie: Ambulancezorg    Categorie: (On) zorgvuldigheid    Jaartal: 2021
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 34286/98340

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

Na een ongeluk is de cliënt onderzocht door ambulancemedewerkers die constateerden dat hij alleen een gekneusde pols had. In de auto van zijn vader, die hem ophaalde, kreeg de cliënt zoveel last van zijn pols en schouders dat zij naar de SEH zijn gereden. Hier bleken de pols en de zesde en zevende nekwervel gebroken en kreeg de cliënt van de chirurg te horen dat hij hier mogelijk aan had kunnen overlijden. De cliënt heeft veel psychische klachten overgehouden aan het feit dat de ambulancemedewerkers hem aan zijn lot hebben overgelaten en eist een schadevergoeding. De zorgaanbieder stelt dat de ambulancemedewerkers hun diagnose hebben gesteld op basis van hoe de cliënt zichzelf ter plaatse presenteerde. De commissie oordeelt dat motorrijders na een ongeluk vaak onder invloed zijn van adrenaline en de verwondingen daarom onterecht lijken mee te vallen. Op basis van het ongeluk waarbij de cliënt op snelheid over de vangrail is geslingerd hadden de ambulancemedewerkers de cliënt moeten meenemen naar de SEH. De klacht is gegrond. De cliënt heeft echter onvoldoende onderbouwd dat de psychische klachten het gevolg zijn van het werk van de ambulancemedewerkers. De schadevergoeding wordt daarom afgewezen.

Volledige uitspraak

In het geschil tussen

[Cliënt], wonende te [woonplaats],

en

Ambulance Amsterdam B.V., gevestigd te Amsterdam,
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ambulancezorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 september 2021 te Utrecht. Bij deze behandeling is de zorgaanbieder, vertegenwoordigd door [naam], klachtenfunctionaris, en [naam], medisch manager ambulancezorg, verschenen. Cliënt is, hoewel behoorlijk opgeroepen voor deze behandeling, niet verschenen.

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft het feit dat ambulancemedewerkers, verbonden aan de zorgaanbieder, cliënt na een hem overkomen ongeval niet goed hebben onderzocht en hem alleen hebben achtergelaten.

Standpunt van cliënt
Voor het standpunt van cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Cliënt heeft op 30 mei 2020 een verkeersongeval gehad, waarbij hij met de door hem bestuurde motor van de weg is geraakt, over een vangrail is gevlogen en in de daarachterliggende berm van de weg is terecht gekomen. Cliënt is ter plaatse van het ongeval door ambulancemedewerkers onderzocht. Volgens die medewerkers had cliënt alleen een gekneusde pols. De ambulancemedewerkers hebben cliënt meegedeeld dat hij naar huis kon gaan en bij pijn aan zijn pols de huisarts moest bellen. Hierna zijn de ambulancemedewerkers weggereden.

Op weg naar huis voelde cliënt veel pijn aan zijn pols en zijn schouders, waarna hij met zijn vader, die hem met zijn auto was komen halen, is doorgereden naar de spoedeisende eerste hulp (SEH). Daar zijn scans gemaakt waaruit bleek dat cliënt niet alleen zijn pols maar ook zijn zesde en zevende nekwervel had gebroken en dat de zevende nekwervel bovendien ook nog verschoven was. Cliënt is geopereerd en van de chirurg vernam hij dat als hij de nacht na het ongeval thuis had geslapen hij waarschijnlijk de volgende dag niet meer wakker was geworden.

Cliënt is van mening dat de ambulancemedewerkers hem nooit alleen hadden mogen laten en door dit toch te doen hebben zij hem niet correct behandeld. Deze fout had cliënt het leven kunnen kosten. Door het feit dat de ambulancemedewerkers een verkeerde diagnose hebben gesteld en hem ter plaatse van het ongeval hebben achtergelaten, heeft cliënt veel stress, slapeloze nachten en huilbuien bij de gedachte dat hij dood had kunnen gaan. Daardoor kan hij ook niet werken. Cliënt weet niet welke schadevergoeding hiertegenover moet staan, maar wil de hoogte daarvan overlaten aan de commissie.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en naar hetgeen hij tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Aan cliënt is op 30 mei 2020 in verband met een hem overkomen motorongeval ambulancezorg verleend. De zorgaanbieder heeft de dienstdoende ambulancemedewerkers, hun leidinggevende en de medisch manager bevraagd en daaruit is het volgende beeld naar voren gekomen. De ambulancemedewerkers hebben cliënt zittend in de berm achter de vangrail aangetroffen. Cliënt was goed aanspreekbaar en goed georiënteerd. Hij had zelf zijn helm afgedaan en het bovenste gedeelte van zijn motorpak uitgedaan. De ambulanceverpleegkundige heeft vrijwel direct zijn cervicale wervelkolom gecontroleerd en daar geen afwijkingen geconstateerd. Cliënt klaagde over pijn in de pols, waarvan hij zelf dacht dat deze zwaar gekneusd zou zijn. Uit verder onderzoek bleek de ambulanceverpleegkundige geen letsel. Ook de parameters lieten geen afwijkingen zien. Cliënt liep rond en kon ook alles normaal bewegen. De ambulancemedewerkers hebben de pols van cliënt verbonden ter ondersteuning en pijnstilling verstrekt. Cliënt bleef rondlopen en bellen om zichzelf en de motor te laten ophalen. Gezien dit beeld en het onderzoek hebben de ambulancemedewerkers besloten cliënt niet te presenteren op de SEH. Wel is hem geadviseerd bij toename van de pijnklachten naar de huisartsenpost en/of de SEH te gaan.

De zorgaanbieder heeft van de neurochirurg, die bij cliënt in verband met de operatie aan zijn nek betrokken is geweest, een brief ontvangen, waarin hij schrijft dat hij in deze aangelegenheid ook de mening van de betrokken traumachirurg heeft gevraagd en dat beide chirurgen van mening zijn dat de inschatting van de ambulancemedewerkers hoofdzakelijk lijkt gebaseerd te zijn op de presentatie van cliënt en niet zozeer op het ongevalsmechanisme. Bij motorrijders komt het – aldus die brief – vaker voor dat zij na een val zo “stijf staan” van de adrenaline dat de anamnese niet geheel betrouwbaar kan zijn en dat deze bestuurders pas later bemerken dat ze ergens pijn of verwondingen hebben. Volgens de beide chirurgen zou het ongevalsmechanisme op zich al – en zeker als de motorrijder op enige afstand van zijn motor is aangetroffen – een reden moeten zijn om de motorrijder te immobiliseren en te presenteren op de SEH.

Naar aanleiding van die brief heeft de zorgaanbieder deze kwestie intern besproken, waarbij de medisch manager en de teammanager hebben gesteld dat het ongevalsmechanisme alleen geen reden is voor vervoer, maar dat de ambulancemedewerkers wel geacht worden laagdrempelig te besluiten iemand op de SEH te presenteren. Volgens de zorgaanbieder had cliënt in dit licht bezien recht op een presentatie op de SEH en had cliënt meegenomen moeten worden.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft op grond van de door partijen overgelegde stukken en hetgeen de zorgaanbieder tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht het volgende overwogen.

Het beoordelingskader
Op grond van hetgeen partijen over en weer hebben gesteld is de commissie van oordeel dat er tussen hen op 30 mei 2020 een overeenkomst betreffende het verlenen van ambulancezorg tot stand is gekomen. Deze overeenkomst is aan te merken als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Bij de uitvoering van deze overeenkomst moet de zorgaanbieder – en ieder die hij heeft ingeschakeld bij de uitvoering van de voor hem uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting, zoals in dit geval de desbetreffende ambulancemedewerkers, – de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem/hen rustende verantwoordelijkheid, die voortvloeit uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat de hulpverlener die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Ter beoordeling van de commissie staat de vraag of de (ambulancemedewerkers van de) zorgaanbieder die zorgplicht zijn nagekomen.

De beoordeling
De commissie acht het standpunt van de door de zorgaanbieder genoemde chirurgen aannemelijk dat motorrijders na een ongeval onder invloed van de adrenaline soms pas later bemerken dat zij pijn of verwondingen hebben en dat daardoor de anamnese, afgenomen direct na het ongeval, niet geheel betrouwbaar kan zijn. Volgens de beide chirurgen zou het ongevalsmechanisme op zich al – en zeker als de motorrijder op enige afstand van zijn motor is aangetroffen – een reden moeten zijn om de motorrijder te immobiliseren en te presenteren op de SEH. De commissie is van oordeel dat in een geval als dit, waarin een motorrijder tijdens een ongeval waarbij sprake is van snelheid in combinatie met het over de vangrail van de weg slingeren, een anamnese niet alleen gebaseerd dient te zijn op de presentatie van de betrokken motorrijder maar ook op het ongevalsmechanisme. Uit het standpunt van de zorgaanbieder valt af te leiden dat de anamnese in dit geval alleen was gebaseerd op de presentatie van cliënt. Met cliënt en de zorgaanbieder is de commissie van oordeel dat in dit geval die anamnese onvoldoende is geweest en de client vervoerd en gepresenteerd had moeten worden op een SEH.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de (ambulancemedewerkers van de) zorgaanbieder niet (in voldoende mate) de zorg hebben betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Dit betekent dat de klacht van cliënt gegrond verklaard wordt.

Schadevergoeding
Client heeft om toekenning van een schadevergoeding verzocht. Hij is van mening dat de door hem ondervonden stress, de slapeloze nachten en de huilbuien bij de gedachte dat hij dood had kunnen gaan en het niet kunnen werken hun oorzaak vinden in het feit dat de ambulancemedewerkers een verkeerde diagnose hebben gesteld en hem ter plaatse van het ongeval hebben achtergelaten.

Naar het oordeel van de commissie is echter niet aannemelijk geworden of de door cliënt genoemde klachten kunnen worden toegeschreven aan de handelwijze van de ambulancemedewerkers. Niet moet worden uitgesloten dat die klachten voornamelijk zijn toe te schrijven aan het ongeval dat cliënt is overkomen. Met andere woorden: het vereiste causale verband tussen de handelwijze van de ambulancemedewerkers en de schade is niet vast komen te staan. De verzochte schadevergoeding, die overigens door cliënt op geen enkele wijze is onderbouwd, zal worden afgewezen.

Het klachtengeld
Nu de klacht van cliënt gegrond verklaard zal worden, dient de zorgaanbieder overeenkomstig het reglement van de commissie het door cliënt betaalde klachtengeld aan hem te vergoeden.

Beslissing
De commissie:

– verklaart de klacht van cliënt gegrond;

– wijst het verzoek tot schadevergoeding af;

– bepaalt dat de zorgaanbieder binnen veertien dagen verzending van dit bindend advies aan cliënt een bedrag van € 52,50 dient te vergoeden wegens het door cliënt betaalde klachtengeld.

Aldus beslist op 10 september 2021 door de Geschillencommissie Ambulancezorg, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer G.J.F. Weijschede, de heer mr. P.C. de Klerk, leden, in aanwezigheid van de heer mr. L.G.H. Cox, secretaris.