Ambulancemedewerkers hebben agressieve cliënt zorgvuldig behandeld

De Geschillencommissie




Commissie: Ambulancezorg    Categorie: (On) zorgvuldigheid    Jaartal: 2021
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: Ongegrond   Referentiecode: 18912/25036

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De cliënt is op een kermis onwel geworden en door de ambulancemedewerkers onterecht bestempeld als dronken. Door zijn claustrofobie heeft de cliënt geprobeerd de ambulance te verlaten toen hij werd vastgesnoerd. De ambulancemedewerkers hebben toen de ambulance verlaten, van buiten afgesloten en de politie gebeld. De politie heeft de cliënt gekneveld, dit was erg pijnlijk, en later is hij met een injectie verdoofd. Tijdens de klachtbehandeling waren de superieuren van de ambulancemedewerkers intimiderend. De cliënt eist erkenning en een schadevergoeding. De zorgaanbieder stelt dat de cliënt door de ambulancemedewerkers bewusteloos is aangetroffen en dat omstanders zeiden dat er mogelijk sprake was van alcoholgebruik. De cliënt is op de brancard gelegd en de veiligheidsgordels zijn vastgemaakt. Toen de cliënt in de ambulance bijkwam werd hij agressief en hebben de medewerkers de politie ingeschakeld. De gehele rit is de cliënt in de gaten gehouden. De commissie oordeelt dat er geen aanwijzingen zijn om aan te nemen dat de medewerkers anders hadden moeten handelen en dat hun professionele inschatting zorgvuldig was. Daarnaast heeft de cliënt niet voldoende onderbouwd dat de superieuren intimiderend waren tijdens de klachtafhandeling. De commissie verklaard de klacht ongegrond.

Volledige uitspraak

In het geschil tussen

[Cliënt], wonende te [woonplaats],

en

Veiligheidsregio Gelderland-Zuid, gevestigd te Nijmegen,
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ambulancezorg (hierna te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 september 2021 te Utrecht. Bij deze behandeling zijn verschenen:
– cliënt;
– de zorgaanbieder was vertegenwoordigd door [naam], teamleider ambulancezorg, en [naam], manager support.

Bij brief van 15 september 2021 heeft cliënt de voorzitter en de beide leden van de commissie gewraakt. De zaak is vervolgens aangehouden totdat de wrakingscommissie op het wrakingsverzoek heeft beslist. De wrakingscommissie heeft op 20 oktober 2021 het wrakingsverzoek van cliënt kennelijk ongegrond geacht en cliënt terstond niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing van de wrakingscommissie is op 1 november 2021 aan partijen toegezonden. Hierop heeft de commissie de behandeling van het geschil, bestaande in het concipiëren van een bindend advies, voortgezet.

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de wijze waarop cliënt door ambulancemedewerkers is behandeld en de wijze waarop de zorgaanbieder de klacht van cliënt heeft behandeld.

Standpunt van cliënt
Voor het standpunt van cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en naar hetgeen hij tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De gebeurtenissen op 13 juli 2019
Cliënt is op 13 juli 2019 op de kermis in zijn woonplaats onwel geworden en is buiten kennis geraakt. Omstanders hebben toen 112 gebeld, waarna een ambulance is gekomen. De twee ambulancemedewerkers kregen het idee dat cliënt dronken was, maar cliënt stelt zich op het standpunt dat hij geheelonthouder is. Cliënt werd in de ambulance gebracht waar hij weer bij kennis is gekomen. Vanwege claustrofobie kon cliënt niet verdragen dat hij in de ambulance met een riem werd vastgesnoerd. Cliënt wilde de ambulance verlaten, maar dit werd door de medewerkers onmogelijk gemaakt. Het lukte cliënt vanuit zijn paniek om zich los te wurmen. Op dat moment verlieten de medewerkers de ambulance en zij sloten cliënt in de ambulance op. Cliënt kon de deuren van de ambulance van binnenuit niet geopend krijgen. De medewerkers hebben vervolgens de politie ingeschakeld, die enkele minuten later de ambulance binnenkwam en cliënt – nog voordat hij de politie kon vertellen wat er gaande was – met grof geweld vloerde, knevelde met de armen op de rug en begeleidde naar het ziekenhuis. De enorme pijnen die cliënt leed, zorgden ervoor dat hij regelmatig het bewustzijn verloor tijdens de rit naar het ziekenhuis. Cliënt was ook (nog steeds) in een persoonlijk gevecht verwikkeld vanwege het feit dat hij onwel was geworden. Cliënt heeft meerdere keren aangegeven dat men hem aan het mishandelen was, maar niemand greep in. Het hulpgeroep van cliënt leidde ertoe dat hij een injectie kreeg toegediend, waarna hij niets meer heeft meegekregen en in het ziekenhuis wakker werd.

De klachtbehandeling bij de zorgaanbieder
Cliënt is verder van oordeel dat de klachtbehandeling door de superieuren van de ambulancemedewerkers zeer intimiderend is geweest.

De vorderingen van cliënt
Cliënt verlangt dat er volledige waarheidsvinding plaatsvindt door middel van antwoorden op vragen die er bij hem zijn opgekomen met betrekking tot de gebeurtenissen op 13 juli 2019.

Daarnaast verlangt cliënt erkenning door de ambulancemedewerkers dat zij:
– foute interpretaties gemaakt hebben, met voor cliënt desastreuze gevolgen;
– tegen de door hen gezworen eed van Hippocrates gehandeld hebben;
– de integriteit en het zelfbeschikkingsrecht van cliënt hebben geschonden, waarbij zij valselijk en foutief ter verantwoording van hun handelen het Landelijk Protocol Ambulancezorg aanhalen;
– meermalen hebben gelogen over de gebeurtenissen voor en tijdens het vervoer van cliënt om hun gedragingen te verbloemen en de gedragingen van cliënt op te blazen;
– de laster terugnemen dat zij van omstanders vernamen dat cliënt ‘een bekende drinker is met een agressieve dronk’.

Cliënt verlangt dat de schade die hij door het voorval heeft geleden zal worden vergoed. Die schade bestaat uit een tijdens het voorval kwijtgeraakt bedrag van € 150,–, de schoen (klomp) die in de ambulance is achtergebleven, de taxikosten van het ziekenhuis naar zijn woning en de kosten van het ambulancevervoer van € 815,50, waarvoor hij een factuur heeft ontvangen.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en naar hetgeen hij tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De gebeurtenissen op 13 juli 2019
Op 13 juli 2019 is cliënt door een ambulance van de zorgaanbieder vervoerd vanuit zijn woonplaats naar de Spoedeisende Eerste Hulp (SEH) van het [naam ziekenhuis] te ’s-Hertogenbosch.

De ambulancemedewerkers van de zorgaanbieder hebben cliënt op de plaats van het voorval op straat aangetroffen, liggend in een stabiele zijligging. Nader onderzoek wees uit dat cliënt op dat moment diep bewusteloos was. De medewerkers vernamen van omstanders en beveiligingspersoneel dat cliënt meerdere malen gevallen zou zijn – ook op het hoofd – en dat er mogelijk sprake was van alcoholgebruik. Cliënt is daarop met hulp van omstanders op de brancard gelegd om in de ambulance nader te kunnen worden onderzocht. In het belang van de veiligheid van cliënt zijn de veiligheidsgordels van de brancard gebruikt om te voorkomen dat cliënt van de brancard zou vallen. Eenmaal in de ambulance is cliënt bij bewustzijn gekomen. In de ambulance gedroeg cliënt zich fysiek en verbaal agressief, onder andere door met zijn armen om zich heen te slaan. Dat gedrag van cliënt was voor de medewerkers reden om de ambulance te verlaten en de assistentie in te roepen van de politie.

Het betoog van cliënt dat zijn gedrag werd veroorzaakt door paniek mede als gevolg van claustrofobie, maakt niet dat het handelen van de medewerkers onjuist zou zijn geweest. De medewerkers hebben in de gegeven omstandigheid terecht gekozen voor hun eigen veiligheid maar zij hebben de veiligheid van cliënt daarbij niet uit het oog verloren. Ook toen cliënt zich in de ambulance bevond hebben zij hem van buitenaf in de gaten gehouden. Als cliënt zich in die gezondheidstoestand weer op straat zou hebben begeven, zou dat mogelijk gevaarlijk zijn geweest voor zowel hemzelf als voor anderen en de kans op verder letsel hebben vergroot. In verband met mogelijk hersenletsel als gevolg van (mogelijk) meerdere malen vallen, zou nader onderzoek in een ziekenhuis bovendien aan de orde zijn, dus het was noodzakelijk cliënt naar een ziekenhuis te vervoeren. De zorgaanbieder acht de handelwijze van betrokken medewerkers logisch en begrijpelijk gezien deze feiten en omstandigheden.

Cliënt heeft gesteld dat zijn vervoer per ambulance een “folterrit” was, dat hij het heeft uitgeschreeuwd van de pijn in zijn schouders met verwijzing naar afgescheurde pezen en reuma en dat hij ten gevolge van die pijn meerdere malen het bewustzijn heeft verloren. De zorgaanbieder stelt zich op het standpunt dat het geboeid vervoeren van cliënt op de buik proportioneel, veilig en noodzakelijk was in verband met het onderzoek dat in het ziekenhuis zou plaatsvinden. De ambulanceverpleegkundige heeft cliënt gedurende de rit gemonitord om ervoor te zorgen dat cliënt veilig op de SEH zou aankomen. Het eerdere fysieke gedrag van cliënt waarbij hij met zijn armen om zich heen sloeg, gaf geen reden om te veronderstellen dat de lighouding van cliënt op dat moment (geboeid en op de buik) voor hem een gezondheidsprobleem zou vormen. Het door cliënt veronderstelde verband tussen de naar zijn zeggen enorme pijnen en het verlies van bewustzijn kan volgens de zorgaanbieder ook het gevolg zijn van zijn onwelwording. Van mishandeling of foltering als gevolg van handelen van de medewerkers is dan ook geen sprake geweest.

De medewerkers hebben zich ten tijde van het voorval op 13 juli 2019 gehouden aan de verplichtingen die zij als hulpverlener hebben. Hun handelen voldeed in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval aan de daarvoor geldende professionele standaard zoals vervat in het Landelijk Protocol Ambulancezorg en de in acht te nemen zorg van een goed hulpverlener. De medewerkers hebben hun handelen afgestemd op het gedrag en de (gezondheids-)toestand van cliënt.

De klachtbehandeling bij de zorgaanbieder
Cliënt heeft verklaard dat hij de klachtbehandeling bij de zorgaanbieder door superieuren van de ambulancemedewerkers zeer intimiderend heeft gevonden. De zorgaanbieder kan echter uit de stellingen van cliënt niet afleiden welke handelingen of gedragingen van welke medewerkers van de zorgaanbieder intimiderend zouden zijn geweest.

De vordering van cliënt
Cliënt lijkt van mening te zijn dat de medewerkers van de zorgaanbieder een aandeel hebben gehad in het kwijtraken van het schoeisel en het kermisgeld van cliënt. Het relaas van cliënt bevat onvoldoende feiten waaruit dit zou kunnen worden opgemaakt. De zorgaanbieder is dan ook van mening dat niet (voldoende) aannemelijk is gemaakt dat cliënt zijn schoeisel en zijn kermisgeld is kwijtgeraakt door toedoen of nalatigheid van de medewerkers van de zorgaanbieder.

Gelet op het bovenstaande verzoekt de zorgaanbieder de commissie om de klacht van cliënt ongegrond te verklaren en het verzoek tot schadevergoeding af te wijzen.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft op grond van de door partijen overgelegde stukken en hetgeen zij tijdens de mondelinge behandeling naar voren hebben gebracht het volgende overwogen.

Vooraf
Bij de mondelinge behandeling heeft cliënt bezwaar gemaakt tegen het feit dat de betreffende ambulancemedewerkers niet bij die behandeling zijn verschenen. Cliënt heeft daartoe aangevoerd dat hij een klacht heeft ingediend tegen die medewerkers en niet tegen de zorgaanbieder. Indien en voor zover cliënt hiermee bedoelt dat de verkeerde procespartij in dit geschil is betrokken, dan overweegt de commissie het volgende.

Tot de taak van de commissie behoort de beslechting van geschillen tussen een cliënt en een zorgaanbieder.
Zorgaanbieder in de zin van het reglement van de commissie is het lid van de Vereniging Ambulancezorg Nederland. Uit het vragenformulier, waarmee cliënt het geschil bij de commissie aanhangig heeft gemaakt, blijkt dat zijn klacht zich richt tot de Ambulancezorg Gelderland-Zuid. Ambulancezorg Gelderland-Zuid is een regionale ambulancevoorziening die een sectoronderdeel is van de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid en die als zodanig lid is van de Vereniging Ambulancezorg Nederland (AZN). Alleen regionale ambulancevoorzieningen zijn lid van de AZN. Op grond van het reglement van de commissie kunnen individuele ambulancemedewerkers geen procespartij zijn in een procedure als deze. De commissie is dan ook van oordeel dat de juiste wederpartij van cliënt in deze procedure is betrokken, temeer daar juist cliënt de organisatie van de zorgaanbieder als wederpartij gedaagd heeft in deze procedure van de commissie. Het is vervolgens uitsluitend aan de zorgaanbieder om te bepalen door wie hij zich tijdens de mondelinge behandeling laat vertegenwoordigen. De keuze van de zorgaanbieder is niet op de betreffende ambulancemedewerkers gevallen. De commissie gaat dan ook aan het bezwaar van cliënt voorbij.

Het beoordelingskader
Tussen partijen kan als vaststaand worden aangenomen dat cliënt op 13 juli 2019 onwel is geworden, dat door een omstander het alarmnummer 112 is gebeld en dat de zorgaanbieder met een ambulance ter plaatse is gekomen, waar de ambulancemedewerkers cliënt in diepe bewusteloze toestand hebben aangetroffen. Rechtstreeks is er tussen partijen geen overeenkomst tot stand gekomen, omdat bij cliënt vanwege zijn bewusteloosheid de daartoe door een verklaring geopenbaarde wil ontbrak. Indirect was dat wel het geval. In de gegeven situatie heeft een omstander zich door het alarmnummer te bellen welbewust en op redelijke grond ingelaten met de behartiging van het belang van cliënt, zonder de bevoegdheid daartoe aan een rechtshandeling of een elders in de wet geregelde rechtsverhouding te ontlenen. Juridisch wordt dit zaakwaarneming genoemd. De omstander is door te handelen zoals hij heeft gedaan, opgetreden als bevoegd vertegenwoordiger van cliënt. Hierdoor is in naam van cliënt met de zorgaanbieder een overeenkomst betreffende het verlenen van ambulancezorg tot stand is gekomen. Deze overeenkomst is aan te merken als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW).

Bij de uitvoering van deze overeenkomst moet de zorgaanbieder – en ieder die hij heeft ingeschakeld bij de uitvoering van de voor hem uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting, zoals in dit geval de desbetreffende ambulancemedewerkers, – de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem/hen rustende verantwoordelijkheid, die voortvloeit uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW), die in dit geval (onder meer) is neergelegd in het Landelijk Protocol Ambulancezorg. Deze zorgplicht houdt in dat de hulpverlener die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Ter beoordeling van de commissie staat de vraag of de (ambulancemedewerkers van de) zorgaanbieder die zorgplicht (zijn) is nagekomen.

De beoordeling met betrekking tot de gebeurtenissen op 13 juli 2019
De ambulancemedewerkers hebben cliënt liggend op straat aangetroffen. Bij onderzoek is hen gebleken dat cliënt diep bewusteloos was. De medewerkers vernamen van omstanders en beveiligingspersoneel onder meer dat cliënt meermalen – ook op zijn hoofd – was gevallen. Cliënt is vervolgens op de brancard gelegd voor nader onderzoek in de ambulance. In het belang van de veiligheid van cliënt zijn de veiligheidsgordels van de brancard gebruikt om te voorkomen dat cliënt van de brancard zou vallen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft cliënt verklaard dat hij in de ambulance, toen hij daar weer bij kennis was gekomen, agressief gedrag heeft vertoond, maar dat dit voortkwam uit claustrofobie waaraan hij leed. Ook heeft hij toen verklaard dat de ambulancemedewerkers uit de ambulance zijn gevlucht en de politie hebben gebeld.

Het agressieve gedrag van cliënt moet kennelijk zodanig hevig zijn geweest dat de ambulancemedewerkers zich niet meer veilig hebben gevoeld, de ambulance hebben verlaten en ter handhaving van eenieders veiligheid de politie hebben ingeschakeld. Ondanks dat de ambulancemedewerkers de ambulance hebben verlaten, hebben zij – naar hun onweersproken stelling – de veiligheid van cliënt niet uit het oog verloren en hem van buitenaf in de gaten gehouden. De ambulancemedewerkers hebben op grond van het feit dat zij cliënt bewusteloos hebben aangetroffen en volgens omstanders en beveiligingspersoneel meermalen – ook op zijn hoofd – was gevallen ingeschat en naar het oordeel van de commissie redelijkerwijs kunnen inschatten dat er mogelijk sprake zou kunnen zijn van hersenletsel, waardoor vervoer naar een ziekenhuis voor nader onderzoek noodzakelijk was. Cliënt heeft de stelling van de zorgaanbieder dat de ambulancemedewerkers het Landelijk Protocol Ambulancezorg hebben nageleefd niet betwist, zodat de commissie van die stelling moet uitgaan.

De commissie heeft geen aanwijzingen, die erop (zouden kunnen) wijzen dat de ambulancemedewerkers anders hadden moeten handelen dan zij hebben gedaan, ook wat betreft de wijze van vervoer van cliënt naar de SEH. Zij hebben als ambulancezorgprofessionals de door hen aangetroffen situatie ingeschat en daarnaar gehandeld. Naar het oordeel van de commissie konden de ambulancemedewerkers ook in redelijkheid tot die inschatting komen. Van foltering of mishandeling, zoals cliënt heeft gesteld, is de commissie niets gebleken. Dat cliënt het gebeuren anders heeft ingeschat dan de ambulancemedewerkers, is uit emotioneel oogpunt begrijpelijk, maar kan in dit geval niet afdoen aan de professionele inschatting van de ambulancemedewerkers. De conclusie is dan ook dat de (ambulancemedewerkers van de) zorgaanbieder de zorg (hebben) heeft betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. De commissie is dan ook van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is.
De klachtbehandeling bij de zorgaanbieder
Cliënt heeft zijn klacht met betrekking tot de klachtbehandeling bij de zorgaanbieder door superieuren van de ambulancemedewerkers slechts in algemene termen aan de commissie voorgelegd. Cliënt had het door hem gestelde verwijt – mede in het verdedigingsbelang van de zorgaanbieder – moeten onderbouwen met voldoende concrete gedragingen en/of gebeurtenissen. Dat heeft cliënt niet gedaan. Daardoor is de door cliënt gestelde klacht niet komen vast te staan, zodat dit klachtonderdeel ongegrond is.

De vordering van cliënt
Cliënt verlangt dat er volledige waarheidsvinding plaatsvindt door middel van vragen die er bij hem zijn gerezen met betrekking tot de gebeurtenissen op 13 juli 2019. Cliënt heeft niet aangegeven aan wie hij welke vragen had willen stellen, waarop het antwoord zou kunnen strekken tot staving van zijn standpunt. Aldus is de commissie niet in staat om te beoordelen of die vragen van belang waren voor de door haar te nemen beslissing. Er zijn geen redenen om cliënt alsnog de mogelijkheid te bieden zijn verzuim te herstellen. De commissie wijst dit verzoek dan ook af omdat het niet (voldoende gemotiveerd) is onderbouwd.

Ook zal de commissie de vordering van cliënt dat de ambulancemedewerkers een aantal door cliënt nader aangeduide erkenningen moeten doen, afwijzen. Hiervoor heeft de commissie geoordeeld dat de ambulancemedewerkers de zorg hebben betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Voor de door cliënt gestelde gedragingen van die medewerkers, die zij volgens cliënt zouden moeten erkennen, heeft de commissie geen aanwijzingen gevonden.

Ten slotte heeft cliënt een schadevergoeding gevorderd. Voor toekenning van een schadevergoeding is in de eerste plaats vereist dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming (wanprestatie) of een toerekenbare onrechtmatige handeling. Hiervoor heeft de commissie overwogen dat zij de klacht van cliënt met betrekking tot de gebeurtenissen op 13 juli 2019 ongegrond acht. Daarmee is niet vastgesteld dan wel niet aannemelijk geworden dat de zorgaanbieder tegenover cliënt toerekenbaar is tekort gekomen noch toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld. Nu niet voldaan is aan een van de vereisten voor toekenning van een schadevergoeding, dient de desbetreffende vordering van cliënt afgewezen te worden.

Beslissing
De commissie:

– verklaart de klacht van cliënt in beide onderdelen ongegrond;

– wijst de vorderingen van cliënt af.

Aldus beslist op 9 november 2021 door de Geschillencommissie Ambulancezorg, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer G.J.F. Weijschede, de heer mr. P.C. de Klerk, leden, in aanwezigheid van de heer mr. L.G.H. Cox, secretaris.