Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg
Categorie: (On) zorgvuldigheid
Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
124519/133887
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De cliënte was onder behandeling bij de zorgaanbieder en vindt dat tijdens deze behandeling de zorgaanbieder haar onvoldoende heeft geïnformeerd over de mogelijkheden om activiteiten te ondernemen. Door de zorgaanbieder werd gezegd dat de cliënte achteruitging omdat zij te veel hooi op haar vork nam en dat zij gas terug zou moeten nemen, terwijl in het behandelplan juist stond dat de cliënte activiteiten moest ondernemen. De zorgaanbieder heeft in strijd gehandeld met het behandelplan, waardoor de cliënte in een crisissituatie is beland. De zorgaanbieder stelt dat zij voldoende begeleiding en behandeling heeft geboden en dat de crisissituatie niet te voorspellen was. De commissie oordeelt dat de zorgaanbieder een rol heeft in het stimuleren van eigen activiteiten en de het bewaken van de zelfstandigheid van de cliënte. De zorgaanbieder had meerdere signalen dat de cliënte zelf moest en wilde kunnen beslissen. Een andere aanpak had waarschijnlijk niet kunnen voorkomen dat de cliënte in de crisissituatie belandde. De zorgaanbieder heeft niet onzorgvuldig of verwijtbaar gehandeld. De klacht is ongegrond.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Cliënte], wonende te [woonplaats]en
Stichting GGZ Friesland, gevestigd te Leeuwarden
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 16 februari 2022 te Zwolle.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.
Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht.
Onderwerp van het geschil
De cliënte heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder.
De cliënte ontving behandeling en begeleiding van de zorgaanbieder, maar zij vindt dat de zorgaanbieder daarin is tekortgeschoten.
Standpunt van de cliënte
Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De cliënte vindt dat de zorgaanbieder haar onvoldoende heeft voorgelicht over de mogelijkheden om activiteiten te ondernemen via het centrum [naam]. Zij verkeerde in een vervelende situatie na de zomer van 2018. De cliënte meent dat activiteiten via [naam centrum] hadden kunnen bijdragen aan een goede dagstructuur en haar hadden kunnen behoeden voor decompensatie.
Toen de cliënte later in 2018 eenmaal begonnen was met vrijwilligerswerk, ging het steeds slechter met haar. De hulpverleners van de zorgaanbieder hebben in januari 2019 in verschillende gesprekken beweerd dat dat te maken had met ‘te veel ballen in de lucht houden’. Zij hebben de cliënte niet gemotiveerd om die activiteiten te ondernemen, zoals het behandelplan tot uitgangspunt nam. In tegendeel, de cliënte zou gas terug moeten nemen. De cliënte meent dat de zorgaanbieder daardoor in strijd heeft gehandeld met haar behandelplan, dat net in januari 2019 was vernieuwd. Het handelen van de zorgaanbieder heeft eraan bijgedragen dat zij in een crisissituatie is terechtgekomen. Met betere begeleiding had dat voorkomen kunnen worden.
De cliënte vindt al met al dat de zorgaanbieder is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de behandelovereenkomst en wil daarom een schadevergoeding ontvangen van € 1.600,–.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De zorgaanbieder meent dat zij, ook achteraf gezien, voldoende begeleiding en behandeling heeft geboden. Het is vervelend dat een opname noodzakelijk is geweest, maar de decompensatie was volgens de zorgaanbieder niet te voorspellen geweest.
Beoordeling van het geschil
De commissie wijst het verzoek om een schadevergoeding af, omdat naar het oordeel van de commissie de zorgaanbieder niet is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de behandelovereenkomst. Hierna zal de commissie dat oordeel nader toelichten.
Wat aan het geschil vooraf is gegaan.
De cliënte is bekend met een schizo-affectieve stoornis, bipolaire type. Daarvoor gebruikt zij lithium en clozapine.
De cliënte volgde een HBO-studie rechten (inmiddels heeft zij deze ook afgerond). Om de opleiding te voltooien, werkte zij aan een scriptie. Die scriptie werd in de zomer van 2018 afgewezen. De cliënte viel daardoor als het ware in een gat. Zij ontving op dat moment van de zorgaanbieder thuisbegeleiding. De cliënte is in september 2018 begonnen met sporten bij [naam centrum].
De cliënte is in het najaar van 2018 vrijwilligerswerk gaan doen bij een eethuis. Omdat het niet goed ging met haar, is zij naar de huisarts gegaan. Ook heeft zij op onder meer 23 januari 2019 een gesprek gevoerd met de case manager en een GGZ-verpleegkundige.
Van 12 april 2019 tot 24 juni 2019 is de cliënte opgenomen geweest in het [naam ggz-instelling] in Leeuwarden. Deze opname was vrijwillig, maar voor de zekerheid is een voorwaardelijke machtiging verzocht en verkregen van de rechtbank Leeuwarden.
De beoordeling van de klacht.
De kern van de klacht is dat de zorgaanbieder bij de uitvoering van de behandelovereenkomst onvoldoende rekening heeft gehouden met de structuur en de wensen van de cliënte. De commissie zal hierna op afzonderlijke klachtonderdelen ingaan.
Ten aanzien van de mogelijkheden bij [naam centrum].
Als het gaat om de periode van dagbehandeling door de zorgaanbieder, is het verwijt met name dat de zorgaanbieder onvoldoende heeft verteld over de mogelijkheden binnen [naam centrum]. Dat vindt de cliënte jammer, omdat zij na de zomer 2018 in een moeilijke fase van haar studie zat. Zij had daarom juist behoefte aan activiteiten buitenshuis.
De zorgaanbieder heeft toegelicht dat zij de cliënte kent als iemand die veel hecht aan haar autonomie. Daarom heeft de zorgaanbieder de cliënte in eerste instantie vooral voorstellen gedaan die aansloten bij haar eigen wensen. Een volledige dagbesteding is passend bij mensen met chronische problematiek, die moeite hebben hierin zelfstandig te zijn. Het gegeven dat de cliënte vrijwilligerswerk vond, bevestigde de zorgaanbieder in haar inschatting dat volledige dagbesteding niet passend was voor de cliënte.
Voor een goede beoordeling van de klacht, heeft de commissie ook geput uit het advies van de Klachtencommissie van de zorgaanbieder van 30 oktober 2020. In dat advies is chronologisch weergegeven welke begeleiding diverse hulpverleners aan de cliënte hebben gegeven. Kort samengevat komt die begeleiding erop neer dat in de periode van de zomer van 2018 tot september 2018 geprobeerd is de cliënte te helpen structuur in de dag te krijgen. Als op 13 september 2018 blijkt dat de cliënte daar onvoldoende bij gebaat is – waarbij zeker een rol speelt de moeite die de cliënte heeft met de problemen rond haar opleiding – wordt het wijkteam ingeschakeld. In het gesprek van 18 september 2018 is gesproken over activering van de cliënte en in dat kader worden afspraken gemaakt over zwemmen of hardlopen via [naam centrum]. Een en ander lijkt de goede kant op te gaan, maar eind oktober 2018 ‘is dit optimisme verdwenen’. Op dat moment heeft de zorgaanbieder de mogelijkheden van ‘creatief’ van [naam centrum] aangewezen en is de cliënte daar begonnen.
De commissie gaat af op de juistheid van deze feitelijke overwegingen van de Klachtencommissie, met name omdat de cliënte ze niet heeft betwist. De zorgaanbieder is er wellicht teveel van uitgegaan dat de cliënte op de hoogte was van de mogelijkheden binnen GGZ en van [naam centrum]. Ook is achteraf gezien wellicht de chaos onderschat die de cliënte had in haar dagstructuur. Het was beter geweest als de hulpverleners de cliënte bijvoorbeeld hadden geholpen met het opstellen van een studieplan. Afgaande op de verklaring van de zorgaanbieder ter zitting, meent de commissie echter dat de zorgaanbieder niet verwijtbaar heeft gehandeld, omdat de zorgaanbieder ook een rol heeft in het stimuleren van de eigen activiteiten en het bewaken van de zelfstandigheid van de cliënte.
De ondersteuning van de case manager en een GGZ-verpleegkundige.
De cliënte heeft op 23 januari 2019 een gesprek gehad met de case manager en de GGZ-verpleegkundige, die zij tot dan toe niet kende. Hoewel het behandelplan van de cliënte stimulering van activiteiten beschrijft, heeft de GGZ-verpleegkundige volgens de cliënte het ondernemen van activiteiten gedemotiveerd en dus in strijd met het behandelplan gehandeld. Ook de studie is aan de orde gekomen. De GGZ-verpleegkundige heeft aangenomen dat de cliënte weer met de studie kon beginnen, maar zij hield daarbij geen rekening met de omstandigheid dat de school daarover beslist.
De psychiater heeft toegelicht hoe de werkwijze is geweest. De hulpverleners namen waar dat de cliënte door toename van stress gedesorganiseerd raakte. De cliënte kon duidelijk merkbaar moeilijk kiezen tussen aandacht voor haar toenmalige bezigheden en voorbereidingen van een nieuwe scriptie. In die situatie hebben de hulpverleners gekozen voor een meer directieve manier van communiceren, maar dat is een manier geweest die bij de cliënte verkeerd is gevallen. Opnieuw is dit voor de zorgaanbieder een indicatie geweest dat de cliënte niet in haar autonomie moet worden aangetast.
De commissie constateert dat de cliënte sommige opmerkingen wat letterlijk interpreteert. Dat is een eigenschap waarmee de zorgaanbieder ook bekend was. Naar het oordeel van de commissie was het beter geweest als de zorgaanbieder daar meer aandacht had gegeven, door meer tekst en uitleg te geven en de begeleiding daar beter op af te stemmen. Hoe het precies is gegaan tijdens de gesprekken met de GGZ-verpleegkundige, en of zij daarbij steken heeft laten vallen, valt voor de commissie niet na te gaan. Gelet op de gevolgde decompensatie, waarover hierna meer, is de commissie niet van oordeel dat de GGZ-verpleegkundige valt te verwijten dat zij activiteiten heeft gedemotiveerd, zoals de cliënte stelt.
De opname in het [naam ggz-instelling].
De cliënte vindt dat het slechter met haar ging, doordat de zorgaanbieder in strijd handelde met het behandelplan. Ook is een goede behandeling achterwege gebleven, doordat de zorgaanbieder bleef aandringen op het hervatten van de studie. Daardoor heeft de cliënte schade geleden, zo stelt ze, en is uiteindelijk een opname noodzakelijk gebleken.
De zorgaanbieder betwist dat haar handelen heeft geleid tot de opname. Zij denkt niet dat een andere aanpak had geleid tot een ander beloop en ziet daarom niet in dat haar optreden heeft geleid tot schade. Ook achteraf kan de zorgaanbieder geen ander behandelbeleid voorstellen dat meer passend was geweest.
De commissie stelt vast dat de hulpverleners steeds een afweging hebben gemaakt tussen de autonomie en wensen van de cliënte en het bereiken van de behandeldoelen. Het gegeven dat een cliënte het behandeldoel niet bereikt, maar afglijdt en decompenseert, is spijtig. Maar de cliënte heeft naar het oordeel van de commissie onvoldoende onderbouwd dat de zorgaanbieder hiervan een verwijt is te maken. Met andere woorden, het door de cliënte veronderstelde causale verband tussen het handelen van de hulpverleners en de decompensatie is niet aannemelijk geworden.
De slotsom.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
Het door de cliënte verlangde wordt afgewezen.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, drs. T. Knap, mr. P.C. de Klerk, leden, in aanwezigheid van mr. C.J.H. Terwal, secretaris, op 16 februari 2022.