Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: (On)Zorgvuldig handelen
Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
136994/181325
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Volgens klager heeft de zorgaanbieder onzorgvuldig gehandeld door de moeder van klager niet door te behandelen en klager daarin geen keus te bieden, waarna zij is komen te overlijden. De moeder verkeerde in een slechte medische situatie; zij had een longtumor, kon niet slikken en had stilstaande stembanden. De moeder wilde volgens de zorgaanbieder zelf ook niet naar de IC. Op het moment dat doorbehandelen medisch niet zinvol wordt geacht, hoeft aan de patiënt of aan diens wettelijke vertegenwoordiger geen keuze meer te worden voorgehouden over het al dan niet doorbehandelen van de patiënt. Dat is wel gebeurd, nog daargelaten of het een échte keuze was of niet. Doorbehandelen was medisch niet zinvol, maar desondanks is klager een keuze voorgehouden, die bovendien door klager niet als keuze werd ervaren. Dit heeft ervoor gezorgd dat klager het idee kreeg dat er nog wel doorbehandelopties waren, terwijl die er niet waren, maar dat hij daar simpelweg niet voor mocht kiezen. Geen onzorgvuldig handelen.
De uitspraak
in het geschil tussen
[Naam], wonende te [woonplaats](hierna te noemen: klager)
en
Admiraal De Ruyter Ziekenhuis, gevestigd te Goes
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken. De behandeling heeft plaatsgevonden op 10 november 2022 te Utrecht. Klager werd ter zitting bijgestaan door [naam] en [naam]. De zorgaanbieder was digitaal aanwezig en werd vertegenwoordigd [naam] en [naam].
Onderwerp van het geschil
Het geschil heeft betrekking op de zorgverlening van de zorgaanbieder aan de moeder van klager, [naam] (hierna te noemen: cliënte). Volgens klager heeft de zorgaanbieder onzorgvuldig gehandeld door cliënte niet door te behandelen en klager daarin geen keus te bieden, waarna zij is komen te overlijden.
Standpunt van klager
Voor het standpunt van klager verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Cliënte is op 19 april 2021 opgenomen in het ziekenhuis van de zorgaanbieder en zij is daar op 30 juni 2021 overleden. Klager is van mening dat de zorgaanbieder onzorgvuldig heeft gehandeld, waardoor cliënte is komen te overlijden.
Op 10 juni 2021 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen klager en [naam internist]. In dat gesprek werd besproken dat de canule van cliënte drie dagen later zou worden verwijderd, in de hoop dat zij daar goed op zou reageren en zij naar een andere afdeling overgeplaatst kon worden. Als zij daar niet goed op zou reageren, dan zou de behandeling worden gestaakt en zou men proberen om haar zo comfortabel mogelijk te laten overlijden. Dit heeft klager nadien met cliënte besproken. Zij wilde, ook als het verwijderen van de canule niet goed zou gaan, toch doorbehandeld worden. Hierover heeft klager op 11 juni 2021 een brief naar de zorgaanbieder gestuurd.
Op 17 juni 2021 is de canule van cliënte verwijderd en vanaf 28 juni 2021 ging het minder goed met haar. Op 29 juni 2021 heeft [naam internist] tegen klager gezegd dat hij cliënte niet meer ging helpen. [Naam internist] gaf aan dat hij cliënte naar de IC kon overplaatsen en haar aan de beademing kon leggen, maar dat hij dat niet meer ging doen. Het enige wat hij wilde doen, was haar zo comfortabel mogelijk laten overlijden. Klager kreeg toen de keuze voorgelegd of zijn moeder nog naar de IC zou gaan of niet, maar eigenlijk was er geen sprake meer van een keuze door de opmerkingen van [naam internist]. Klager moest toen ook ter plekke een keus maken, terwijl hij eerst nog met familieleden wilde overleggen.
Klager begrijpt niet waarom cliënte niet meer werd doorbehandeld. Zowel zij als klager had immers van tevoren aangegeven dat zij moest worden doorbehandeld. Bovendien waren er volgens klager nog behandelmogelijkheden, dus hij begrijpt ook niet waarom hij die bewuste dag überhaupt voor die moeilijke keuze is gesteld.
[Naam internist] heeft aangegeven dat hij cliënte die dag heeft horen zeggen dat zij niet meer naar de IC wilde. Dat heeft zij inderdaad gezegd, maar direct daarna gaf zij aan dat zij niet naar de IC wilde omdat zij op de verpleegafdeling behandeld wilde worden.Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Toen cliënte in het ziekenhuis werd opgenomen, verkeerde zij al in een slechte medische conditie, waarbij onder andere sprake was van stilstaande stembanden. Alhoewel cliënte in de weken dat zij was opgenomen op de IC, klinisch verbeterde, bleef het een feit dat haar stembanden niet werkten en zij bovendien niet kon slikken. Door het niet kunnen slikken ontstond veel slijm en speeksel, wat zich ophoopte en waardoor saturatiedalingen ontstonden. Een kortetermijnoplossing voor deze saturatiedalingen is mechanische ventilatie, derhalve werd cliënte meermaals opnieuw geïntubeerd. Intuberen is echter geen lange termijn oplossing, zeker niet voor een patiënte met een algehele slechte medische conditie.
Op 28 juni 2021 werd bij cliënte een lage saturatie geconstateerd bij sputumtase/aspiratie. Een dag later is cliënte schuin in bed aangetroffen en was sprake van wegraking. Vanwege deze constateringen was in beginsel een IC-beleid geïndiceerd. Gezien de slechte toestand van cliënte heeft de internist, [naam], op dat moment aan klager, als wettelijk vertegenwoordiger van cliënte, gevraagd of een IC-traject nog gewenst was. Cliënte verkeerde op dat moment in een zodanige slechte medische toestand dat onmiddellijk actie vereist was. Vandaar dat [naam internist] heeft aangegeven dat er snel een keuze diende te worden gemaakt. De bloedgasanalyse gaf namelijk aan dat sprake was van een te hoog koolzuurgehalte en een wijziging in de zuurtegraad van het bloed. Dit duidt op falen van de ademhaling door uitputting.
[Naam internist] heeft hierbij geadviseerd dat een IC-beleid medisch niet zinvol werd geacht, gezien de slechte medische toestand van cliënte. Zo gaf hij aan dat de ademhaling van cliënte over kon worden genomen door een machine, maar dat dit geen langdurige oplossing zou zijn, gezien de medische achtergrond van cliënte. Cliënte ging achteruit vanwege diverse redenen, waaronder de longtumor, het aanhoudend verslikken en achteruitgang van conditie en daardoor algehele verzwakking. Deze problemen kan een beademingsmachine niet oplossen. Om die reden werd een nieuwe IC-traject medisch niet zinvol geacht. [naam internist] heeft dit aan klager meegedeeld in het kader van zijn zorgplicht. Hetgeen klager stelt, namelijk dat de stembanden van cliënte nog opgevuld hadden kunnen worden, was geen optie.Daarbij heeft [naam internist] cliënte vlak daarvoor zelf ook horen zeggen dat zij niet nogmaals naar de IC wilde. Op dat moment achtte de internist haar helder en wilsbekwaam. Nu cliënte wilsonbekwaam was verklaard, lag de beslissing, ondanks de wens van cliënte, bij klager. Klager heeft na overleg met zijn familie de keuze gemaakt om palliatief beleid in te zetten. Nadien is cliënte op 30 juni 2021 overleden.
De zorgaanbieder is van mening dat het hele team alles heeft ingezet om de juiste en meest aangename zorg aan cliënte te leveren en dat er geen sprake is geweest van medisch onzorgvuldig handelen.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
De overeenkomst die cliënte met de zorgaanbieder heeft gesloten, betreft een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW).
Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet het ziekenhuis bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat het ziekenhuis die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De verplichting die voor een hulpverlener (in dit geval het ziekenhuis) voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst wordt in beginsel niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de hulpverlener moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de hulpverlener zich verplicht zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings-)proces een ongewisse factor vormt; zelfs bij onberispelijk medisch handelen kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.
De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder niet is tekortgeschoten in de voornoemde zorgplicht en overweegt daartoe als volgt.
Klager stelt dat hij op 11 juni 2021 een brief naar de zorgaanbieder heeft gestuurd waarin stond dat hij en cliënte wilden dat zij zou worden doorbehandeld. Dit is door de zorgaanbieder niet betwist. Klager heeft aangegeven dat hij niet begrijpt waarom [naam internist] hem op de bewuste avond heeft gevraagd of klager een IC-beleid nog zinvol achtte, aangezien [naam internist] op de hoogte was van die brief.
Tussen partijen bestaat geen verschil van mening over het feit dat [naam internist] klager op de bewuste avond heeft proberen uit te leggen waarom hij het medisch gezien niet zinvol achtte om cliënte nog naar de IC over te brengen. Over dat bewuste gesprek bestaat wél verschil van mening over de vraag of klager over het al dan niet doorbehandelen van cliënte nog een keuzemogelijkheid heeft gekregen van [naam internist] of niet.
De commissie merkt op dat een zorgverlener de mogelijkheid heeft om te beslissen om een patiënt niet langer door te behandelen als dit medisch gezien niet zinvol wordt geacht, ook als de patiënt van tevoren heeft aangegeven doorbehandeld te willen worden. Ter zitting heeft de commissie [naam internist] gevraagd of daarvan, gelet op de medische situatie van cliënte, op dat moment sprake was. [naam internist] heeft dit beaamd; doorbehandelen van cliënte was medisch niet langer zinvol. Op het moment dat doorbehandelen medisch niet zinvol wordt geacht, hoeft aan de patiënt of aan diens wettelijke vertegenwoordiger geen keuze meer te worden voorgehouden over het al dan niet doorbehandelen van de patiënt. Dat is in onderhavig geval wel gebeurd, nog daargelaten of het een échte keuze was of niet. De commissie kan op zich begrijpen dat dat [naam internist] die keuze ook heeft willen voorhouden aan klager, als wettelijk vertegenwoordiger van cliënte, maar in dit geval heeft dit juist gezorgd voor verwarring. Doorbehandelen was immers medisch niet zinvol, maar desondanks is klager een keuze voorgehouden, die bovendien door klager niet als keuze werd ervaren. Dit heeft ervoor gezorgd dat klager het idee kreeg dat er nog wel doorbehandelopties waren, terwijl die er niet waren, maar dat hij daar simpelweg niet voor mocht kiezen. De commissie is van oordeel dat de communicatie hieromtrent mogelijk beter had gekund, maar dat dit niet maakt dat er sprake is geweest van onzorgvuldig handelen door de zorgaanbieder.
Het feit dat [naam internist] snel van klager wilde weten of hij het eens was met het niet inzetten van een IC-traject of niet, acht de commissie in de gegeven omstandigheden ook niet onzorgvuldig.
De commissie kan zich goed voorstellen dat klager zich op dat moment met zijn rug tegen de muur gezet voelde, maar gelet op de medische conditie van cliënte was er op dat moment weinig ruimte om klager daarin veel tijd te geven. Klager is uiteindelijk akkoord gegaan met het inzetten van palliatief beleid en de zorgaanbieder heeft niet onzorgvuldig gehandeld door hiernaar te handelen.
Op grond van het voorgaande zal commissie de klacht ongegrond verklaren.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht ongegrond en het door klager verlangde wordt afgewezen.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit de heer mr. H.A. van Gameren, voorzitter, de heer prof. dr. G.J. Wesseling, de heer mr. P.O.H. Gevaerts, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. N. Sewradj, secretaris, op 10 november 2022.