Arts schoot niet tekort bij uitvoering van de eerste behandeling tegen blaasstenen

De Geschillencommissie




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: (On)zorgvuldigheid    Jaartal: 2017
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 106424

De uitspraak:

In het geschil tussen

Patiënte en Stichting Algemeen Christelijk Ziekenhuis Groningen, gevestigd te Groningen (verder te noemen de zorginstelling).

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de
Geschillencommissie Zorginstellingen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Het geschil is ter zitting behandeld op 17 januari 2017 te Den Haag.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen om ter zitting te verschijnen.

Patiënte werd ter zitting vertegenwoordigd door haar partner.

De zorginstelling heeft zich ter zitting niet laten vertegenwoordigen.

Onderwerp van het geschil

Het geschil heeft betrekking op de extra kosten van het eigen risico als gevolg van een gestelde ondeugdelijk uitgevoerde ingreep in oktober 2015, waardoor een tweede ingreep in mei 2016 noodzakelijk was.

Standpunt van patiënte

Het standpunt van patiënte luidt als volgt.

Voor het standpunt van patiënte verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken. De door patiënte overgelegde stukken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. In de kern komt het standpunt van patiënte op het volgende neer.

Patiënte is in behandeling geweest bij de zorginstelling voor verwijdering van blaasstenen. Patiënte had daar veel last van gehad. Patiënte lijdt aan MS en zit in een rolstoel. Zij heeft een suprapubische blaaskatheter. De specialist ouderengeneeskunde, die verbonden is aan het verpleeghuis waar patiënte woont, heeft [partner] in een e-mail d.d. 14 oktober 2015 laten weten dat zij met de uroloog van de zorginstelling heeft besproken dat de blaasstenen middels deze suprapubische opening zouden worden verwijderd. Hier is patiënte dan ook van uitgegaan.
Op 30 oktober 2015 heeft de ingreep bij patiënte plaatsgevonden door de uroloog, echter, niet via de suprapubische opening zoals op 14 oktober 2015 besproken met de specialist ouderengeneeskunde, maar via de natuurlijke weg, transurethraal. De ingreep heeft plaatsgevonden zonder dat patiënte (afdoende) verdoofd was.
Patiënte heeft de ingreep ervaren als zeer pijnlijk en traumatisch. De gang van zaken was in strijd met hetgeen eerder besproken was met de specialist ouderengeneeskunde van het huis van patiënte en kwam voor patiënte en haar partner totaal onverwacht. Patiënte is vóór de ingreep niet voorgelicht over de gang van zaken tijdens de ingreep door de uroloog en wist niet dat deze de ingreep anders zou uitvoeren dan zij verwachtte. Daarbij hebben patiënte en haar partner de indruk dat niet alle blaasstenen zijn verwijderd; patiënte had, nadat zij van de ingreep bekomen was, nog dezelfde klachten als daarvóór, te weten pijn in de onderbuik en het dichtslibben van de suprapubische blaaskatheter.
Op 10 november 2015 was er sprake van incontinentie bij patiënte. Dit wees erop dat de suprapubische blaaskatheter opnieuw verstopt was.
Naar aanleiding van de gang van zaken hebben patiënte en haar partner in december 2015 een gesprek gehad met de uroloog. De uroloog heeft hun zijn excuses aangeboden voor de gang van zaken. De uroloog was niet op de hoogte van de afspraak met de specialist ouderengeneeskunde. Hij verklaarde dat de ingreep poliklinisch had moeten plaatsvinden in een geprepareerde operatiekamer. De uroloog geeft zijn team de schuld van de ontstane situatie. Patiënte en haar partner zijn echter van mening dat de uroloog zelf verantwoordelijk is voor de gang van zaken rondom de ingreep, dat hij onvoldoende was voorbereid op de ingreep die hij zou verrichten bij patiënte en niet goed op de hoogte was van haar toestandsbeeld. Ook is in dit gesprek de mogelijkheid van een tweede ingreep besproken om de achtergebleven blaasstenen te verwijderen. Patiënte had immers nog steeds dezelfde klachten als vóór de ingreep. Op 22 januari 2016 is na een echo van de blaas een blaassteentje gevonden. Opnieuw werd een afspraak gemaakt bij de zorginstelling om blaasstenen te laten verwijderen bij patiënte. Op een oproep voor een afspraak op 26 januari 2016 is patiënte niet verschenen omdat zij de oproep daarvoor heeft ontvangen na deze datum. Later is patiënte in behandeling gekomen bij een collega van de uroloog, die op 31 mei 2016 uiteindelijk een tweede ingreep bij patiënte heeft uitgevoerd onder algehele narcose. De klachten zijn na deze tweede ingreep weggebleven en er zijn ook geen problemen meer met het dichtslibben van de suprapubische blaaskatheter.
Patiënte stelt dat de zorginstelling tekortgeschoten is in haar behandeling. De eerste ingreep is niet conform de gemaakte afspraken uitgevoerd en ook niet naar behoren. Immers, de klachten waren na de ingreep niet verholpen. Pas na de tweede ingreep zijn de klachten verdwenen. Patiënte heeft de excuses voor de gang van zaken van de uroloog aanvaard, maar wenst niet voor de financiële consequenties ervan op te draaien.
Patiënte lijdt financiële schade. Door de geschetste werkwijze van de zorginstelling is een tweede ingreep noodzakelijk geweest als gevolg waarvan de zorgverzekeraar van patiënte haar niet alleen in 2015, maar ook in 2016 het eigen risico ad € 370,– in rekening heeft gebracht. Het eigen risico over 2016 is op geen andere wijze opgesoupeerd door patiënte. De zorginstelling heeft patiënte uit coulance een bedrag aangeboden van € 250,–. Patiënte en haar partner vinden dit niet aanvaardbaar en getuigen van een koele en zakelijke benadering van de klacht van patiënte. Er is naar hun mening een fout gemaakt door de zorginstelling als gevolg waarvan zij materiële schade hebben geleden. De term ‘coulance’ die de zorginstelling bezigt is hierbij ongepast. Ten tweede dekt het door de zorginstelling aangeboden bedrag de genoemde schade niet.

Patiënte verzoekt de commissie haar klachten jegens de zorginstelling gegrond te verklaren en haar ten laste van de zorginstelling een vergoeding van € 370,– toe te kennen.

Standpunt van de zorginstelling

Het standpunt van de zorginstelling zoals dat uit het de door de commissie ontvangen stukken blijkt luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
In 2015 is patiënte, bekend met MS en een suprapubische katheter, door de specialist ouderengeneeskunde bij de afdeling urologie van de zorginstelling aangemeld vanwege blaasstenen. Patiënte heeft gesteld dat er een andere ingreep is verricht dan vooraf is afgesproken. Daarmee wordt gezegd dat er gehandeld is in strijd met het beginsel van informed consent. Van de zijde van de zorginstelling wordt dit ontkend. Wanneer er een afspraak wordt gemaakt over de wijze waarop een ingreep zal plaatsvinden, dan wordt daarvan een aantekening gemaakt in het medisch dossier. In het medisch dossier van patiënte staat over een afspraak niets vermeld. Er wordt verwezen naar een e-mail van de specialist ouderengeneeskunde waarin staat dat de stenen zullen worden verwijderd middels de suprapubische opening. Wellicht is dit in het gesprek als een mogelijkheid aan de orde geweest. De uroloog ontkent echter dat hierover voorafgaand aan de ingreep een duidelijke afspraak is gemaakt. Zoals gezegd zou er in dat geval ook een aantekening in het medisch dossier van patiënte zijn gemaakt. Het staat dus niet vast dat er vooraf aan de ingreep expliciet is afgesproken dat de ingreep via de suprapubische opening zou worden verricht. Overigens is het al dan niet volgens afspraak verrichten van de ingreep via de suprapubische opening niet bepalend voor het antwoord op de vraag of patiënte de schade heeft geleden waarvan vergoeding wordt gevraagd.
De instelling vindt het erg vervelend voor patiënte dat zij na de ingreep in 2015 dezelfde klachten had als daarvoor, maar daarmee staat niet vast dat de uroloog bij de ingreep in 2015 verwijtbaar heeft gehandeld. De uroloog heeft blijkens het medisch dossier tijdens de ingreep geconstateerd dat er geen blaasstenen meer aanwezig waren in de blaas (‘Stenen in de blaas desintegratie met paktang en uitspoelen’). Het ontstaan van blaasstenen is een bekende complicatie van een suprapubische katheter. Er hoeft maar een klein kristalletje op de punt van de katheter te zitten om uit te groeien tot een blaassteen. Het is niet zo dat de uroloog heeft gezegd dat er een nieuwe afspraak moest worden gemaakt om de achtergebleven blaasstenen te verwijderen. De uroloog heeft aangegeven dat een nieuwe afspraak moest worden gemaakt indien er opnieuw blaasstenen zouden ontstaan. Wel was het zo dat er rond de ingreep in 2015 enkele zaken niet goed geregeld waren, er was bijvoorbeeld geen bed beschikbaar en geen tillift. De uroloog heeft patiënte en haar partner daarom uitgenodigd voor een gesprek op 15 december 2015. In dit gesprek heeft hij zijn excuses aangeboden voor de slechte gang van zaken rondom de ingreep. In tegenstelling tot wat patiënte en haar partner verklaren heeft hij echter niet zijn excuses aangeboden voor het feit dat ingreep op 30 oktober 2015 mislukt zou zijn.
Op 22 januari 2016 heeft de specialist ouderengeneeskunde gebeld met de mededeling dat bij een echografisch onderzoek opnieuw een klein steentje was aangetroffen bij patiënte. Er is toen een nieuwe afspraak gemaakt voor 26 januari 2016, waar patiënte echter niet is verschenen. Later is patiënte bij een collega uroloog onder behandeling gekomen, die de genoemde tweede ingreep in 2016 heeft verricht.
Niet vast is komen te staan dat de ingreep verricht door de eerste uroloog op 30 oktober 2015 onzorgvuldig is verricht. Daarbij is het maar zeer de vraag of patiënte de schade heeft geleden van
 € 370,– eigen risico. Het staat niet vast dat patiënte deze kosten anders niet gehad zou hebben. Immers, het is beslist niet ondenkbaar dat haar eigen risico voor 2016 vanwege een andere reden verbruikt zou worden.
Omdat patiënte de ingreep als zeer onprettig heeft ervaren en vanwege de onzorgvuldige organisatie rondom de ingreep – waarvoor aansprakelijkheid wordt erkend, maar op grond waarvan patiënte geen schade heeft geleden – heeft de instelling echter uit mededogen een gebaar willen maken en haar uit coulance een bedrag van € 250,– aan willen bieden.

De zorginstelling verzoekt de commissie dan ook het door patiënte verlangde af te wijzen.

Beoordeling van het geschil

Naar aanleiding van het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie het volgende.

De commissie heeft uit hetgeen patiënte en haar partner hebben verklaard begrepen dat de gang van zaken rondom de ingreep op 30 oktober 2015 voor patiënte traumatiserend is geweest. Patiënte heeft pijn ondervonden van de ingreep als gevolg van het gebrek aan (toereikende) verdoving en heeft de bejegening door de uroloog voor, tijdens en na de ingreep als onplezierig ervaren. Daarbij was de gang van zaken rondom en tijdens de ingreep op 30 oktober 2015 rommelig, niet conform hetgeen zij ervan verwacht hadden en niet conform hetgeen zij dachten afgesproken te hebben.

De commissie stelt voorop dat voor aansprakelijkheid voor schade van de zorginstelling vereist is dat voldoende aannemelijk is dat de zorginstelling tekort is geschoten in de uitvoering van de behandelingsovereenkomst, bijvoorbeeld in de vorm van een fout of een nalaten van een noodzakelijke handeling. De tekortkoming moet aan de zorginstelling kunnen worden verweten en patiënte dient daarvan nadeel te hebben ondervonden.

Op grond van de stukken en van de over en weer gestelde en niet weersproken feiten gaat de commissie van het volgende uit.

Naar de commissie uit de stukken en uit hetgeen ter zitting is verklaard is gebleken, is de ingreep bij patiënte op 30 oktober 2015 op een andere wijze verricht dat naar de mening van patiënte en haar partner afgesproken was, te weten transurethraal in plaats van middels de suprapubische opening. Echter, niet is komen vast te staan dat dit voor patiënte heeft geleid tot aantoonbare schade. Door patiënte is verklaard en niet is tegengesproken door de instelling, dat de uroloog in het gesprek in december 2015 heeft verklaard dat de ingreep poliklinisch plaats had moeten vinden in een operatiekamer. De commissie neemt dit van haar aan. Echter, niet is komen vast te staan dat de wijze waarop de uroloog op 30 oktober 2015 de ingreep bij patiënte heeft verricht middels de natuurlijke weg, transurethraal, medisch-technisch onverantwoord is geweest. De commissie acht het ook niet onbegrijpelijk dat de uroloog ondanks de kennelijk suboptimale omstandigheden heeft besloten de ingreep te verrichten teneinde verder uitstel van de ingreep te voorkomen en patiënte verder ongemak te besparen.
Wel is komen vast te staan dat de omstandigheden waaronder de ingreep op 30 oktober 2015 heeft plaatsgevonden, waarbij bijvoorbeeld een bed en een tillift ontbraken, niet optimaal waren. De instelling heeft dit erkend. 

Ten aanzien van het recidief van blaasstenen bij patiënte overweegt de commissie het volgende.
Niet vast is komen te staan dat er na de eerste ingreep op 30 oktober 2015 daadwerkelijk blaasstenen zijn achtergebleven bij patiënte. Echter, het is de commissie bekend dat zelfs het achterblijven van een minieme – niet altijd vast te stellen – hoeveelheid gruis in de blaas kan leiden tot het opnieuw ontstaan van blaasstenen. Dit leidt ertoe dat, zelfs al zou er iets van blaasstenen of het gruis ervan zijn achtergebleven bij patiënte, het opgetreden recidief van blaasstenen bij patiënte de uroloog niet verweten kan worden. Niet vaststaat derhalve dat de noodzaak van de tweede ingreep om opnieuw blaasstenen te verwijderen bij patiënte geweten moet worden aan onzorgvuldig handelen van de uroloog die de ingreep heeft verricht op 30 oktober 2015.

Op grond van het voorgaande komt de commissie tot de conclusie dat de klacht ongegrond is en dat als volgt dient te worden beslist.

De commissie gaat er evenwel van uit dat de zorginstelling haar aanbod tot betaling van € 250,– vanwege de als onprettig ervaren ingreep van 30 oktober 2015 en de onzorgvuldige organisatie handhaaft.

Beslissing

De commissie oordeelt de klacht van patiënte ongegrond.

Het door patiënte verlangde wordt afgewezen.

Aldus beslist op 17 januari 2017 door de Geschillencommissie Zorginstellingen.