Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: Diagnose
Jaartal: 2017
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
107229
De uitspraak:
In het geschil tussen:
Patiënt en Stichting IJsselland Ziekenhuis, gevestigd te Capelle aan den IJssel (verder te noemen de zorginstelling).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de
Geschillencommissie Zorginstellingen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Het geschil is ter zitting behandeld op 17 maart 2017 te Rotterdam.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen om ter zitting te verschijnen.
De patiënt was ter zitting aanwezig vergezeld van zijn echtgenote, [naam], alsmede hun zoon [naam].
De zorginstelling was ter zitting vertegenwoordigd door [naam] (chirurg) en [naam] (klachtenfunctionaris). Als toehoorder was aanwezig [naam] (MediRisk).
Onderwerp van het geschil
Het geschil heeft betrekking op een volgens de patiënt foute diagnose en de weigering om de patiënt acuut op te nemen, waardoor twee extra levensbedreigende operaties noodzakelijk waren en de patiënt schade heeft geleden, alsmede het plaatsen van een niet-oplosbaar matje in de buikwand van de patiënt.
Standpunt van patiënt
Het standpunt van patiënt luidt als volgt.
Voor het standpunt van patiënt verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken, in het bijzonder het vragenformulier dat de commissie heeft ontvangen op 12 december 2016 met de brief van 5 februari 2015. De door patiënt overgelegde stukken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. In de kern komt het standpunt van patiënt op het volgende neer.
De patiënt heeft medio juni 2013 een coloscopie ondergaan. Daarbij is een gaatje in de darm gemaakt. Acht dagen na de coloscopie werd de patiënt van de ene op de andere minuut doodziek. De huisarts heeft de patiënt onmiddellijk naar de spoedeisende hulp van de zorginstelling verwezen. Na meer dan twee uur wachten op de spoedeisende hulp werd de diagnose ontsteking aan de urineweg gesteld. De patiënt is daarop naar huis gestuurd met de mededeling dat als het volgende dag nog zo zou zijn hij dan maar terug moest komen. De volgende dag is de patiënt weer teruggegaan naar de spoedeisende hulp. Na opnieuw lang gewacht te hebben is er een CT-scan gemaakt. Daarbij bleek dat de onderbuik van de patiënt vol vuil zat. De patiënt is na deze constatering geopereerd aan de buik en in de twee weken daarna nog twee maal. Daarbij is de laatste keer een matje in de buikwand geplaatst dat oplosbaar zou moeten zijn, maar dat dit volgens de patiënt niet is. Na vijf weken is de patiënt naar huis gestuurd met een open buikwond van 15 x 16 cm. De patiënt heeft nog steeds last van deze wond. De wond is nog niet geheeld en er is sprake van een zeer grote buikwandbreuk. De huidig behandelend arts heeft vastgesteld dat sprake is van een goedaardig gezwel van circa 4×6 cm.
Op vrijdag 3 februari 2017 is er in de buik van de patiënt wederom een ontsteking ontstaan, waardoor volgens de huidige behandelend arts een nieuwe operatie noodzakelijk is geworden.
De patiënt klaagt er tevens over dat er sprake was van een slechte communicatie tussen de betrokken artsen en de patiënt. De klachten werden niet serieus genomen en er was geen aandacht voor de patiënt. De behandeld arts liet het daarbij afweten. Door de foute diagnose zijn er blijvend grote gevolgen voor de patiënt.
De patiënt heeft emotionele schade geleden doordat zijn bovenlijf totaal misvormd is geraakt. Hij kan daardoor niet meer zwemmen, fietsen, naar het strand gaan, bukken of klusjes doen. Daar komt bij dat zijn bovenlichaam nu twee afwijkende kledingmaten heeft en dat hem geen enkel kledingstuk meer past. Ook dient de patiënt een zeer ongemakkelijk corset te dragen. In de buik zit bovendien nog steeds iets dat veel ongemak geeft.
De patiënt verzoekt de commissie in redelijkheid en billijkheid een vergoeding vast te stellen en vordert een schadevergoeding van € 5.000,–.
Standpunt van de zorginstelling
De zorginstelling heeft gereageerd op het aanhangig maken van het geschil door toezending van het medisch dossier van de patiënt aan de commissie, alsmede de met de patiënt gevoerde correspondentie door MediRisk, de verzekeraar van de zorginstelling. Een separaat verweerschrift is door de zorginstelling niet ingediend. Het standpunt van de zorginstelling zoals dat uit de door de commissie ontvangen stukken blijkt luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
De zorginstelling is van mening dat de behandelend artsen zorgvuldig hebben gehandeld en wijst aansprakelijkheid af. In dat verband wijst zij erop dat een arts naar Nederlands recht aansprakelijk is voor ontstane schade als hij of zij medisch onzorgvuldig heeft gehandeld. Een arts heeft een inspanningsverplichting, maar er rust geen resultaatsgarantie op de arts. Indien bij een behandeling een onbedoelde complicatie optreedt, is de arts daarvoor alleen aansprakelijk als die complicatie is te wijten aan zijn onzorgvuldig handelen.
De patiënt is op 20 juni 2013 op de SEH door een arts gezien en onderzocht. Er worden tests uitgevoerd en geconstateerd wordt dat de patiënt niet acuut, maar wel ziek is (medisch dossier ‘een zieke man’). De patiënt wordt gevraagd de volgende dag terug te komen zodat de situatie nogmaals beoordeeld kan worden. Daarbij is er wat de zorginstelling betreft niets verzwegen, maar is de situatie anders beoordeeld dan door de huisarts is gedaan. Het enkele feit dat een SEH-arts een andere diagnose (namelijk gastro-enteritis, prostatis dan wel een intra abdominaal proces) stelt dan een huisarts getuigt niet van onzorgvuldig handelen door de SEH-arts. De situatie is volgens de medisch adviseur van MediRisk niet verkeerd ingeschat, omdat de patiënt is gevraagd de volgende dag terug te komen zodat verder onderzoek plaats kon vinden.
De zorginstelling erkent dat er op 12 juni 2013 een coloscopie bij de patiënt is uitgevoerd. Daarbij trad helaas een complicatie op, naar alle waarschijnlijkheid een perforatie. Door de complicatie is een abces ontstaan in de rechteronderbuik. Men besluit de appendix te verwijderen en een dubbelloops ileostoma aan te leggen. Daarna gaat het even goed, maar eind juni 2013 wordt de patiënt toch weer ziek. Er wordt nadien een re-laparotomie verricht en omdat de patiënt daarna niet goed herstelt, wordt besloten tot een tweede re-operatie. Door al deze verschillende operaties was het moeilijk geworden om de buik nog te sluiten. Hiervoor heeft men toen een vicrylmat ingebracht. Uiteindelijk is er helaas een littekenbreuk ontstaan bij een al bestaand ileostoma, dat aangelegd was ter vermijding van de problematiek van het colon. De patiënt is aangeboden om deze problematiek in één operatie te corrigeren en daarbij een onoplosbaar matje te gebruiken. De patiënt heeft zich toen voor de verdere behandeling gewend tot professor Lange in het Havenziekenhuis.
De zorginstelling betwist dat het geplaatste matje niet oplosbaar is. Het geplaatste matje betreft een oplosbaar vicrylmatje dat in de loop van de tijd verdwijnt. Het proces van verdwijnen kan verschillende tijdsduren hebben. De bobbel die de patiënt nu nog voelt en die door de huidig behandelend arts is getypeerd als een goedaardig gezwel van circa 4×6 cm., geeft juist aan dat het matje al aan het oplossen is, daar normaliter matjes worden geplaatst van 15×30 cm of 30×30 cm.
Het feit dat de buik van de patiënt er na afloop van de behandeling in de zorginstelling niet fraai uitziet ontkent de zorginstelling niet. De zorginstelling kan echter niet anders dan naar aanleiding van de verwijten die de patiënt uit, aansprakelijkheid afwijzen omdat niet is gebleken dat de behandelend artsen in de zorginstelling anders hadden moeten handelen. De zorginstelling vindt de situatie heel vervelend en betreurt het dat er tijdens de behandeling in de instelling complicaties ontstonden waar de patiënt tot op heden hinder van ondervindt.
Behandeling ter zitting
Ter zitting heeft de patiënt in aanvulling op zijn schriftelijke inbreng zakelijk weergegeven het volgende verklaard. Hij was door de huisarts niet voor niets doorverwezen naar de SEH. Gezien zijn voorgeschiedenis had men hem bij de SEH met voorrang moeten bekijken en direct nader onderzoek moeten doen. Dan was er 24 uur gewonnen en was hij veel eerder geopereerd dan nu is gebeurd. De patiënt is ervan overtuigd dat hem dit heel veel ellende had bespaard omdat de ‘rommel’ die in de buik aanwezig was dan eerder verwijderd zou zijn dan nu is gebeurd. Bovendien is er een foute diagnose gesteld bij de SEH. Een urineweginfectie bouwt zich langzaam op. Deze pijn was er ineens.
De patiënt heeft zich overigens niet pas ’s avonds bij de SEH gemeld zoals door de zorginstelling betoogd, maar al ’s middags rond 13.00 uur. Hij heeft vervolgens drie uur lang op een stoel doorgebracht terwijl patiënten met veel minder ernstige klachten voorgingen.
Ten aanzien van het matje heeft de patiënt aangegeven dat er inmiddels een soort hard staafje uit de buik is verwijderd door de behandelend specialist. Momenteel wordt nog onderzocht wat het is. De uitslag van dit onderzoek krijgt de patiënt over circa twee weken. De buik van de patiënt is vier jaar na dato nog steeds niet dicht.
De zorginstelling heeft ter zitting allereerst naar voren gebracht dat men heel erg te doen heeft met de patiënt. Het is vervelend dat dit allemaal zo is gelopen. De zorginstelling heeft uiteengezet hoe het proces van het beoordelen van patiënten bij de SEH globaal verloopt. Bij aankomst vindt er altijd een triage plaats om te bepalen naar wie direct gekeken moet worden en wie nog even kan wachten. Omdat het altijd druk is moeten er nu eenmaal keuzes worden gemaakt. Nadat de patiënt is bekeken maakt de SEH-arts – waar nodig in overleg met collega’s – een keuze. De patiënt wordt opgenomen, of naar huis gestuurd met het verzoek de volgende dag terug te komen voor nader onderzoek of hij wordt definitief naar huis gestuurd. Die keuze wordt gemaakt op basis van zowel subjectieve criteria (bijvoorbeeld ‘hoe ziet de patiënt eruit’), als objectieve criteria (bijvoorbeeld op basis van het meten van bloedwaarden). In dit geval was er op basis van de gemeten bloedwaarden geen noodzaak om de patiënt op te nemen. De volgende dag heeft de patiënt zich weer gemeld en toen werd een CRP (C-Reactief Proteïne) van 250 gemeten. Dat was aanleiding om nader onderzoek te doen, hetgeen heeft geleid tot de ingrepen die uiteindelijk gedaan zijn. De oorzaak van alle ellende was vermoedelijk de coloscopie die eerder bij de patiënt was uitgevoerd. Dat is een bekend risico. Bij ongeveer 1 op de 1000 scopieën is sprake van een perforatie. Complicaties doen zich in dat geval over het algemeen binnen 48 uur na de scopie voor. In dit atypische geval was de coloscopie acht dagen eerder uitgevoerd voordat de patiënt ziek werd. De voorgeschiedenis van de patiënt gaf dan ook geen aanleiding tot denken in die richting en de op dat moment gestelde diagnose was gelet op het totale beeld dat men van de patiënt kreeg goed voorstelbaar.
De keuze voor een oplosbaar matje is een heel bewuste geweest. De buikwand van de patiënt was na twee operaties inmiddels dusdanig verzwakt dat er een grote kans was dat deze zou bezwijken en dat de darmen eruit zouden komen. Door gebruik van een oplosbaar matje werd het risico van infectie beperkt, al is dat nooit te voorkomen. Hoe lang het duurt voordat het matje is opgelost is niet te zeggen. Daarom is heel goed denkbaar dat de harde plek die de patiënt nu nog voelt het restant van het matje is. Ook is voorstelbaar dat het matje een beetje is opgerold waardoor een staafje ontstaat.
Ten aanzien van de noodzaak om tot twee keer toe opnieuw te opereren is toegelicht dat in dit soort gevallen na elke operatie wordt bekeken of de buikholte schoon genoeg is en of een geplande heroperatie nodig is. De buikholte werd als voldoende schoon beoordeeld en er werd dus geen heroperatie gepland. Gaandeweg bleek er toch nog viezigheid achter te zijn gebleven en is alsnog besloten tot een heroperatie en het spoelen van de buikholte. Dat is daarna nog een keer gebeurd bij welke gelegenheid het matje is geplaatst. Wat er is gebeurd vindt de zorginstelling heel vervelend, maar wat er gebeurd zou zijn als de patiënt niet was weggestuurd is niet te zeggen.
Beoordeling van het geschil
De commissie stelt voorop dat zij uit hetgeen de patiënt en zijn echtgenote hebben verklaard heeft begrepen dat zijn aandoening(en), de operaties en de gevolgen daarvan voor de patiënt zeer vervelend zijn geweest. Het lijdt dan ook geen twijfel dat de patiënt veel heeft geleden en tot op de dag van vandaag veel ongemak ervaart. De commissie staat daarbij voor de taak om vast te stellen of het voldoende aannemelijk is dat de zorginstelling tekort is geschoten in de uitvoering van de behandelingsovereenkomst, bijvoorbeeld in de vorm van een fout of een nalaten van een noodzakelijke handeling. De tekortkoming moet aan de zorginstelling kunnen worden verweten en patiënt dient daarvan nadeel te hebben ondervonden.
Op grond van de stukken en van hetgeen over en weer gesteld en niet weersproken is, gaat de commissie van het volgende uit. De patiënt heeft op 12 juni 2013 een coloscopie ondergaan. Daarbij is vrijwel zeker een gaatje in de darm gemaakt. De patiënt is op 20 juni 2013 naar de SEH gegaan en is na een aantal uren wachten door een arts gezien en onderzocht. Er worden tests uitgevoerd en geconstateerd wordt dat de patiënt ziek is, maar dat het ziektebeeld niet zodanig is dat de patiënt direct moet worden opgenomen. De patiënt wordt gevraagd de volgende dag terug te komen zodat de situatie nogmaals beoordeeld kan worden. Op 21 juni 2013 meldt de patiënt zich weer en na opnieuw een wachttijd van enkele uren wordt hij nader onderzocht. Hij blijkt een buikvliesontsteking te hebben. Door de complicatie is een abces ontstaan in de rechteronderbuik. Besloten wordt de appendix te verwijderen en een dubbelloops ileostoma aan te leggen. Eind juni 2013 wordt de patiënt opnieuw ziek. Er wordt een re-laparotomie verricht en omdat de patiënt daarna niet goed herstelt, wordt een tweede re-operatie uitgevoerd. Door al deze operaties was het moeilijk geworden om de buik nog te sluiten. Hiervoor heeft men toen een vicrylmat ingebracht. De patiënt heeft tot op de dag van vandaag een open wond waarvan hij hinder ondervindt. Voorts is er sprake van een goedaardig gezwel en is onlangs een staafje uit de buik van de patiënt verwijderd waarvan de aard nog niet bekend is.
De patiënt verwijt de zorginstelling in hoofdzaak dat men hem, mede gezien zijn medische voorgeschiedenis, direct nadat hij zich bij de SEH heeft gemeld, had moeten opnemen zodat hij eerder geopereerd zou zijn met minder gevolgen voor hem. Daarnaast is er volgens de patiënt een verkeerde diagnose gesteld. De commissie overweegt daarover als volgt. Uit het overgelegde medisch dossier en hetgeen ter zitting onweersproken is gesteld blijkt dat bij de patiënt op 20 juni 2013 verschillende onderzoeken zijn gedaan en dat het op grond van zowel objectieve als subjectieve criteria niet noodzakelijk werd geacht direct in te grijpen. Naar het oordeel van de commissie hadden de constateringen die toen door de betrokken artsen zijn gedaan, waaronder een relatief lage CRP-waarde van 9, niet tot een ander oordeel moeten leiden. Ook de voorgeschiedenis van de patiënt maakt dat in dit geval niet anders nu onweersproken is gesteld dat ziekteverschijnselen als gevolg van een darmperforatie normaalgesproken binnen 48 uur na de perforatie optreden. Het is de artsen (en daarmee de zorginstelling) daarmee niet te verwijten dat zij met de voorgeschiedenis van de patiënt geen rekening hebben gehouden nu er bij deze patiënt sprake was van een atypische complicatie die eerst acht dagen na de coloscopie optrad. De commissie tekent daarbij aan dat het buitengewoon onwaarschijnlijk moet worden geacht dat de patiënt eerder dan nu is gebeurd geopereerd zou zijn als hij ook eerder was opgenomen, zoals door de patiënt gesteld. Een dergelijke operatie zal in de regel, gezien de anamnese van de SEH-arts om 18.30 uur, eerst de volgende dag plaatsvinden. Uit het medisch dossier blijkt voorts dat de artsen op 20 juni 2013 rekening hielden met verscheidene mogelijkheden, zodat van een verkeerde diagnose niet gesproken kan worden. Gelet op het voorgaande acht de commissie de genoemde klachten ongegrond.
De klacht die ziet op slechte communicatie, met name het niet serieus nemen van de klachten van patiënt, betreffen eveneens het gebeuren op de SEH. Nu daarover hierboven is geoordeeld dat de klachten ongegrond zijn, deelt ook dit onderdeel van de klachten dat lot.
Ten aanzien van het bij de bij patiënt geplaatste vicryl matje overweegt de commissie het volgende.
De patiënt stelt dat het matje niet oplosbaar is. De zorginstelling heeft daartegenover gesteld dat er wel degelijk een oplosbaar matje is geplaatst en dat dit welbewust is gebeurd. Daarbij heeft zij betoogd dat matjes als de onderhavige langzaam oplossen en dat daarbij niet in te schatten is hoe lang dit duurt. Het feit dat er op dit moment nog sprake is van een goedaardig gezwel van circa 4×6 cm., zoals geconstateerd door de arts die de patiënt momenteel behandelt, laat volgens de zorginstelling juist zien dat het matje aan het verteren is. Nu de patiënt niet heeft kunnen aantonen dat er inderdaad sprake is van een niet oplosbaar matje en het gestelde door de zorginstelling de commissie alleszins plausibel voorkomt, komt de commissie ook ten aanzien van deze klacht tot het oordeel dat deze ongegrond is.
Op grond van het voorgaande dient als volgt te worden beslist.
Beslissing
De commissie oordeelt de klachten van patiënt ongegrond.
Het door patiënt verlangde wordt afgewezen.
Aldus beslist op 17 maart 2017 door de Geschillencommissie Zorginstellingen.