Behandeling van posttraumatische stressstoornis door zorgaanbieder aan cliënt

De Geschillencommissie




Commissie: Psychische en Pedagogische Zorg    Categorie: (On) zorgvuldigheid    Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: Ongegrond   Referentiecode: 167233/181945

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Cliënt stelt dat de zorgaanbieder cliënt door middel van EMDR-therapie heeft behandeld voor een complexe posttraumatische stressstoornis (PTSS) die is ontstaan vanuit kindermishandeling. De zorgaanbieder was volgens de cliënt echter onvoldoende opgeleid voor de behandeling van deze klachten. Zij heeft namelijk slechts de basiscursus EMDR gevolgd, terwijl in de vervolgcursus juist de complexe vorm van PTSS centraal staat. Hierdoor meent de cliënt ineffectief en onjuist behandeld te zijn. Cliënt wenst dat de zorgaanbieder zich alsnog voldoende opleidt om complexe PTSS in de toekomst op juiste wijze te behandelen of anders de behandeling niet meer aan te bieden. Cliënt wenst een schadevergoeding van € 500,–. Zorgaanbieder stelt dat zij als basis GGZ behandelaar destijds EMDR-behandelingen deed. Zij had hiervoor een basiscursus EMDR gevolgd en was dan ook bevoegd om deze behandelingen aan te bieden. De zorgaanbieder is van mening dat zij de cliënt naar beste kunnen en met integriteit gehandeld heeft. Toen de EMDR-behandeling niet effectief genoeg bleek, is doorverwijzing naar de specialistische GGZ met de cliënt besproken. De commissie stelt dat voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder is vereist dat voldoende is komen vast te staan dat de zorgaanbieder tekort is geschoten in het nakomen van de zorgovereenkomst. De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder kunnen worden verweten. Gelet op al het bovenstaande komt de commissie tot de conclusie dat geen sprake is van een (toerekenbare) tekortkoming van de zorgaanbieder in het nakomen van de zorgovereenkomst en dat de klacht van de cliënt in beide onderdelen ongegrond moet worden verklaard. Er is daarom geen grond voor toekenning van de door de cliënt verlangde schadevergoeding.

De uitspraak

in het geschil tussen

[Naam], wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de cliënt)

en

Psychologenpraktijk [naam], gevestigd te ‘s-Gravenhage
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Psychische en Pedagogische Zorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen. De behandeling heeft plaatsgevonden op 22 november 2022 te Den Haag. Zowel de cliënt als de zorgaanbieder zijn in persoon ter zitting verschenen.

Onderwerp van het geschil
De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder.

Het geschil betreft de vraag of de zorgaanbieder op de juiste wijze heeft gehandeld in de behandeling van de posttraumatische stressstoornis van de cliënt.

Standpunt van de cliënt

Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De zorgaanbieder heeft de cliënt door middel van EMDR-therapie behandeld voor een complexe posttraumatische stressstoornis (PTSS) die is ontstaan vanuit kindermishandeling. De zorgaanbieder was volgens de cliënt echter onvoldoende opgeleid voor de behandeling van deze klachten. Zij heeft namelijk slechts de basiscursus EMDR gevolgd, terwijl in de vervolgcursus juist de complexe vorm van PTSS centraal staat. Hierdoor meent de cliënt ineffectief en onjuist behandeld te zijn.

De zorgaanbieder heeft volgens de cliënt slechts één traumabeeld behandeld, met weinig afleiding en zonder het gebruik van cognitive interweaves. Hierdoor kreeg de cliënt een herbeleving tijdens een
EMDR-sessie, met als gevolg dat zijn klachten verergerden en de cliënt een andere therapeut moest vinden. De zorgaanbieder zag deze herbeleving juist als een goed teken, wat volgens de cliënt zorgelijk is gezien haar positie als behandelaar. Ter zitting heeft de cliënt toegelicht dat zijn klachten uitsluitend zien op de laatste van de drie EMDR-sessies die hij bij de zorgaanbieder heeft gehad. Volgens de cliënt had de zorgaanbieder hem eerder door moeten verwijzen naar de specialistische GGZ.

De cliënt heeft de klacht gemeld bij de zorgaanbieder, onder andere via een klachtenfunctionaris, maar de zorgaanbieder is niet met een oplossing gekomen.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Allereerst merkt de zorgaanbieder op dat het haar zwaar valt dat de cliënt na 4,5 jaar een klacht indient, maar tegelijkertijd geen gesprek met haar aan wil gaan. De cliënt gaf hiervoor als reden dat dit weer een herbeleving zou kunnen oproepen, maar volgens de zorgaanbieder geldt dit schijnbaar niet voor de gehele klachtenprocedure die de cliënt is aangegaan.

Als basis GGZ behandelaar deed de zorgaanbieder destijds EMDR-behandelingen. Zij had hiervoor de basiscursus EMDR gevolgd en was dan ook bevoegd om deze behandelingen aan te bieden.
Omdat er lange wachtlijsten waren voor specialistische GGZ, werden cliënten door huisartsen vaak eerst doorgestuurd naar de basis GGZ. De zorgaanbieder behandelde een cliënt dan voor zover mogelijk en verwees eventueel door. De cliënt verwijt de zorgaanbieder dat zij niet opgeleid zou zijn voor complexe traumabehandelingen. Volgens de zorgaanbieder is dat ook niet nodig, omdat zij alleen basis GGZ behandelingen doet en eventueel doorverwijst, wat in het geval van de cliënt ook gebeurd is.

De cliënt meldde zich bij de zorgaanbieder met paniekklachten, angst, spanning, verdriet en verwarring met betrekking tot de relatie met zijn vader. In het verleden had er meerdere keren mishandeling plaatsgevonden. Dat er sprake zou zijn van een jeugd vol mishandeling, had de zorgaanbieder niet van de cliënt gehoord. Ter zitting heeft de zorgaanbieder toegelicht dat zij op het moment van aanmelden nog geen vermoeden had dat er bij de cliënt sprake was van complex trauma. De doelen die de cliënt had gesteld, zoals het willen leren volgen van een eigen koers en het omgaan met gevoel, leken de zorgaanbieder haalbaar in de context van basis GGZ.

De eerste twee EMDR-behandelingen leverden ook goede resultaten op. Tijdens de derde
EMDR-behandeling heeft de zorgaanbieder echter ervaren dat het gewenste effect uitbleef, omdat het angst- en spanningsniveau van de cliënt niet terug kon worden gebracht naar nul. Daarop heeft zij met de cliënt traumabehandeling in de specialistische GGZ besproken en is een verwijzing naar de specialistische GGZ gekomen. In de notities van de zorgaanbieder staat dat zij hiervoor contact heeft gehad met de huisarts van de cliënt, maar hoe dat precies is gegaan, kan de zorgaanbieder zich na ruim 4 jaar niet meer precies herinneren.

Verder zou de cliënt tijdens de derde EMDR-sessie een paniekaanval gekregen hebben, wat de zorgaanbieder zich niet kan herinneren maar ook niet wil uitsluiten. De cliënt zou hierdoor veel tijd hebben verloren waarvoor hij een schadevergoeding wil. Ook schrijft hij dat de zorgaanbieder de herbeleving als een goed teken zag. De zorgaanbieder stelt dit niet te hebben gezegd en ook niet te hebben bedoeld. De zorgaanbieder geeft aan dat de “stepped care” aanpak van toepassing was: een cliënt zo mogelijk in de basis GGZ behandelen en als dit niet effectief genoeg blijkt doorverwijzen, wat bij de cliënt ook het geval is geweest.

Verder verwijt de cliënt de zorgaanbieder, dat zij tijdens een EMDR-behandeling zou hebben gezegd: “het moet nu maar klaar zijn”. Dit ontkent de zorgaanbieder en zij vermoed, dat de cliënt na verloop van zoveel tijd het een en ander anders onthouden heeft.

De cliënt noemt de behandeling, waarbij ook gesprekken gevoerd, zijn een verspilling van tijd. De zorgaanbieder zou in de gesprekken gesuggereerd hebben dat de cliënt het niet goed deed, waardoor hij zich slecht behandeld voelde door de zorgaanbieder. De zorgaanbieder vraagt zich af waarom de cliënt dit niet met haar besprak en desondanks wel bij haar terug bleef komen.

Eerder schreef de zorgaanbieder ook aan de cliënt, dat het onderscheid tussen basis GGZ en specialistische GGZ niet altijd zo duidelijk is en dat de zorgaanbieder meer cliënten heeft behandeld met soortgelijke klachtenzwaarte.

De zorgaanbieder is van mening dat zij de cliënt naar beste kunnen en met integriteit gehandeld heeft. Toen de EMDR-behandeling niet effectief genoeg bleek, is doorverwijzing naar de specialistische GGZ met de cliënt besproken.

Beoordeling van het geschil
Op grond van de zorgovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

De klacht zoals ingediend door de cliënt kent twee klachtonderdelen. Allereerst is de cliënt van mening dat de zorgaanbieder hem eerder door had moeten verwijzen naar de specialistische ggz, aangezien de zorgaanbieder had moeten inzien dat zij niet goed genoeg was opgeleid voor behandeling van de complexe PTSS van de cliënt. Ten tweede verwijt de cliënt dat de behandeling door de zorgaanbieder een herbeleving heeft gecreëerd. Ter zitting merkte de cliënt op dat bij het specialistisch traumacentrum waar de cliënt daarna behandeling heeft ondergaan, een dergelijke hevige herbeleving niet meer heeft plaatsgevonden.

De commissie zal hierna de beide onderdelen apart bespreken.

Verwijzing naar specialistische GGZ
De cliënt stelt dat de zorgaanbieder hem eerder door had moeten verwijzen naar de specialistische GGZ, in plaats van hem zelf te behandelen in de basis GGZ. De commissie heeft het volgende overwogen.

Vooropgesteld staat dat de behandeling van de cliënt ongeveer vijf jaar geleden heeft plaatsgevonden en dat de cliënt de klacht heeft ingediend met de kennis en ervaring die hij daarna heeft opgedaan.

De cliënt is van mening dat de zorgaanbieder niet de juiste opleiding heeft gevolgd voor de behandeling van complex trauma. De zorgaanbieder heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat zij de basiscursus EMDR heeft gevolgd, waardoor zij ten tijde van de behandeling wel degelijk bevoegd was om EMDR-therapie aan te bieden. De commissie merkt hierbij op dat de zorgaanbieder de basiscursus EMDR bij een vooraanstaand opleidingsinstituut heeft gevolgd, waardoor ervan uitgegaan mag worden dat de door de zorgaanbieder genoten opleiding van goede kwaliteit is geweest.

Uit de door partijen overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting maakt de commissie op dat de zorgaanbieder zich gaandeweg de behandeling heeft gerealiseerd dat de PTSS van de cliënt complexer trauma betrof dan bij aanvang van de behandeling was ingeschat. Uit de uitvoering van de EMDR-therapie bleek dat deze behandeling onvoldoende effect had, aangezien het angstniveau van de cliënt niet voldoende zakte. Dat was voor de zorgaanbieder aanleiding om de cliënt door te verwijzen naar de specialistische GGZ.

Een garantie voor het aanslaan van een behandeling kan op voorhand nooit worden gegeven. Wel is de toepassing van de zogenaamde “stepped care” methode volgens de regelen der kunst: een cliënt zo mogelijk binnen de basis GGZ behandelen, tenzij duidelijk is dat een doorverwijzing voor behandeling in de specialistische GGZ nodig blijkt. Met het oog op de positieve resultaten die tijdens de eerdere EMDR-sessies waren behaald is de keuze van de zorgaanbieder om de behandeling in eerste instantie voort te zetten, begrijpelijk.
Toen de zorgaanbieder zich realiseerde dat er sprake was van complex trauma, is zij van mening geweest dat doorverwijzing naar specialistische GGZ nodig was. Deze handelswijze van de zorgaanbieder is naar het oordeel van de commissie niet onzorgvuldig of verwijtbaar. De commissie verklaart dit klachtonderdeel dan ook ongegrond.

Herbeleving tijdens behandeling
Een EMDR-behandeling is erop gericht het verwerkingsproces na een traumatische gebeurtenis te stimuleren. Allereerst wordt tijdens de behandeling een herbeleving van de traumatische gebeurtenis gecreëerd, waardoor het angst- en spanningsniveau bij de cliënt stijgt. Door middel van stimuli (zoals vingerbewegingen of geluiden) wordt getracht de traumatische herinneringen te ontdoen van de bijbehorende emotionele lading. Het doel is om het angst- en spanningsniveau van de cliënt hierdoor terug te brengen naar nul.

Het creëren van een herbeleving is dus een essentieel onderdeel van de EMDR-behandeling. Beide partijen hebben dit ter zitting ook erkend. Het kan op voorhand niet worden uitgesloten dat zich hierbij een paniekaanval voordoet. Dit risico is inherent aan de EMDR-behandeling. Een herbeleving of paniekaanval, hoe vervelend ook, kan het gevolg zijn van het omhoog brengen van het angst- en spanningsniveau. Naar het oordeel van de commissie valt dit dan ook niet aan de zorgaanbieder te verwijten. Alles overziende is de commissie van oordeel dat de zorgaanbieder heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwaam en redelijk handelende hulpverlener in dezelfde situatie. De commissie verklaart ook dit klachtonderdeel ongegrond.

De commissie stelt dat voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder is vereist dat voldoende is komen vast te staan dat de zorgaanbieder tekort is geschoten in het nakomen van de zorgovereenkomst. De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder kunnen worden verweten. Gelet op al het bovenstaande komt de commissie tot de conclusie dat geen sprake is van een (toerekenbare) tekortkoming van de zorgaanbieder in het nakomen van de zorgovereenkomst en dat de klacht van de cliënt in beide onderdelen ongegrond moet worden verklaard. Er is daarom geen grond voor toekenning van de door de cliënt verlangde schadevergoeding.
Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:

verklaart de klacht van de cliënt ongegrond.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Psychische en Pedagogische Zorg, bestaande uit mevrouw
mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, de heer dr. T.A.W. van der Schoot, de heer mr. P.C. de Klerk, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. S.M.E. Balfoort, secretaris, op 22 november 2022.