Benadering tijdens de gedwongen opname van cliënte was te weinig persoonlijk

De Geschillencommissie




Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg    Categorie: Zorgvuldigheid    Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ten dele gegrond   Referentiecode: 122545

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

Een opname op basis van een Inbewaringstelling geeft hectiek, maar desondanks is er volgens de commissie sprake geweest van een te weinig persoonlijke benadering tijdens de opname van cliënte. Daarnaast is er op te lichte gronden aangenomen dat klaagster toestemming heeft gegeven voor contact met haar broer. De nazorg aan cliënte was niet gebrekkig

Volledige uitspraak

In het geschil tussen
[Klaagster], wonende te [woonplaats], en Stichting GGz Centraal, gevestigd te Amersfoort,

(verder te noemen: de zorgaanbieder), gemachtigde: [naam]

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de

Geschillencommissie voor Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken. Het geschil is ter zitting behandeld op vrijdag 19 april 2019 te Arnhem.

Klaagster is, vergezeld door haar patiëntvertrouwenspersoon (pvp), [naam], en haar vriendin/buurvrouw, [naam], ter zitting verschenen. Namens de zorgaanbieder zijn [naam] (directeur behandelzaken/psychiater), verder te noemen: [naam], [naam] (psychiater) en [naam] (juridisch beleidsmedewerker) ter zitting verschenen.

Onderwerp van het geschil
Het onderwerp van het geschil betreft het feit dat klaagster stelt zich vrijwillig gedurende zes maanden te hebben laten opnemen door de zorgaanbieder op een gesloten afdeling om een

EMDR-behandeling te kunnen volgen en dat die behandeling niet heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft de zorgaanbieder volgens klaagster niet gezorgd voor een veilige omgeving, omdat volgens klaagster de sleutels van haar kamer zijn gestolen door een medepatiënt, waardoor onder andere de iPad van klaagster is gestolen. Voorts klaagt klaagster over de bejegening door verschillende verpleegkundigen.

Bij het vragenformulier, door de commissie ontvangen op 28 november 2018, heeft klaagster het geschil tegen de zorgaanbieder bij de commissie aanhangig gemaakt.

Klaagster vordert een schadevergoeding ten bedrage van in totaal € 3.279,–. Klaagster verzoekt de waarde van de iPad ad € 399,– te vergoeden (materiële schade) en klaagster verzoekt de immateriële schade van de niet-genoten EMDR-behandelingen van zes maanden lang ad € 480,– per maand

(vier sessies per maand ad € 120,– elk) te vergoeden.

Standpunt van klaagster
Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken. De door klaagster overgelegde stukken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. Voorts verwijst de commissie – in hoofdlijnen – naar de verklaring van klaagster ter zitting.

Klaagster heeft eerst (d.d. 28 juni 2018) een aantal klachten ingediend bij de klachtenfunctionaris van de zorgaanbieder (waarna op 20 augustus 2018 in aanwezigheid van de pvp een gesprek met de klachtenfunctionaris heeft plaatsgevonden en bij brief van 16 november 2018 door [naam directeur behandelzaken/psychiater] op de klachten is gereageerd), voordat zij een klacht heeft ingediend bij de commissie.

Het geschil betreft volgens klaagster – in hoofdlijnen – het volgende.

Klaagster wenste een EMDR-behandeling te ondergaan bij haar eigen (vrijgevestigde) psycholoog, maar omdat zij als zij EMDR-behandeling volgt ’s nachts wegloopt van huis, kon de behandeling niet door haar eigen psycholoog, zonder een opname op een gesloten afdeling, plaatsvinden. Klaagster heeft zich vervolgens vrijwillig laten opnemen op een gesloten afdeling van de zorgaanbieder. Volgens klaagster is ze zes maanden op een gesloten afdeling van de zorgaanbieder verbleven zonder dat de EMDR-behandeling heeft plaatsgevonden. Hierdoor is volgens klaagster het doel van de behandeling nooit behaald en over het al dan niet (kunnen) plaatsvinden van een EMDR-behandeling is volgens klaagster nooit open en eerlijk met haar gecommuniceerd. Volgens klaagster heeft haar casemanager bij FACT Soest, [naam], eind 2017 voor het eerst gezegd dat aanmelding voor een EMDR-behandeling bij Psytrec geregeld was. Uiteindelijk is volgens klaagster in augustus 2018 gebleken dat de aanmelding nog steeds niet had plaatsgevonden. Klaagster stelt over de bejegening door verpleegkundigen onder andere dat haar op enig moment is verteld dat ze nog niet met ontslag zou gaan en dat haar een dag later is medegedeeld dat ze naar huis moest. Ook heeft volgens klaagster een verpleegkundige haar verteld dat een werknemer zou worden ontslagen, terwijl de medewerker dit zelf nog niet wist.

Ter zitting heeft klaagster, onder andere bij monde van haar pvp, onder meer nog het volgende aangevoerd. Op 30 augustus 2017 heeft klaagster zich voor het eerst vrijwillig laten opnemen om een EMDR-behandeling te kunnen volgen. Daarvoor hadden ook opnames plaatsgevonden. In de zomer van 2018 zou zijn gebleken dat de verwijzing naar Psytrec, waar de behandeling zou moeten plaatsvinden, niet goed is doorgekomen. Een verwijsbrief zou ontbreken. Volgens klaagster stond zij achter een verwijzing naar Psytrec. Klaagster heeft het gevoel te zijn voorgelogen door haar casemanager.

Klaagster heeft aangevoerd dat zij zich niet zou hebben laten opnemen als aan haar was medegedeeld dat EMDR tijdens de opname niet mogelijk was, omdat zij gelet op het recente overlijden van haar man, dan liever bij haar kinderen was gebleven. Volgens klaagster hadden de kinderen haar nodig. Klaagster heeft verklaard dat er in 2016 al een intake bij Psytrec heeft plaatsgevonden, maar dat Psytrec de EMDR-behandeling destijds nog te zwaar voor haar vond. Volgens klaagster was de aanleiding voor de opname in augustus 2017 in eerste instantie de behoefte aan een time-out. Volgens klaagster ging het destijds heel slecht met haar. Klaagster heeft verklaard dat de EMDR-behandeling bij en door Psytrec inmiddels heeft plaatsgevonden en dat zij ten tijde van de zitting op 19 april 2019 opnieuw was opgenomen bij de Stichting GGz Centraal.

Ten aanzien van de diefstal van de iPad heeft klaagster verklaard dat zij de sleutel van haar kamer en de portemonnee van de afdeling (die ze had gebruikt om boodschappen te doen voor de afdeling) op het kookeiland op de afdeling heeft gelegd om de boodschappen in de koelkast in te ruimen. Volgens klaagster zijn de sleutel en de portemonnee op dat moment door een medepatiënt gestolen en is de iPad van haar kamer weggenomen. Op de iPad stonden onder andere foto’s van haar overleden echtgenoot. Onder andere doordat de instelling niet op de diefstal heeft gereageerd door het slot van de kamer te vervangen, heeft de verpleging c.q. de instelling volgens klaagster verzaakt zorg te dragen voor een veilige (behandel)omgeving.

Standpunt van de zorgaanbieder
Het standpunt van de zorgaanbieder zoals dat uit het de door de commissie ontvangen stukken, in het bijzonder uit het verweerschrift d.d. 18 maart 2019 van de Raad van Bestuur van de zorgaanbieder, en, – in hoofdlijnen – uit de verklaring ter zitting, blijkt, luidt als volgt.

Volgens de zorgaanbieder is klaagster vanwege suïcidaliteit en depressie op 30 augustus 2017 vrijwillig opgenomen door de zorgaanbieder. De opname duurde tot november 2017. Tijdens de opname wordt snel duidelijk dat klaagster wenste dat EMDR klinisch wordt gestart. Volgens de zorgaanbieder zijn tijdens de opname onder andere de volgende opties besproken:

  •   1-9-2017 (tweede) intake bij poli Persoonlijkheidsstoornissen (PHS). Klaagster wijst aanbod om eerst alleen te starten met Dialectische Gedragstherapie en in later stadium (ook) met EMDR te starten af;
  •   September 2017, overleg met extern vrijgevestigde psychologe van klaagster over

EMDR-behandeling door psychologe met na elke behandelsessie drie à vier dagen opname door zorgaanbieder (wegens wegloopneigingen en dissociaties na behandeling). Dit blijkt niet haalbaar en wordt volgens de zorgaanbieder op verschillende momenten met klaagster besproken;

  •   EMDR-behandeling door psycholoog FACT-team van zorgaanbieder in combinatie met nazorg na behandeling door FACT-team. Behandelingen bij Transit en Psytrec. Klaagster wijst deze behandelmogelijkheden (uiteindelijk) af;
  •   November 2017, mogelijkheid van behandeling door externe psychologe in samenwerking met FACT-team en behandelaar kliniek nogmaals onderzocht. Externe psychologe wijst voorstel als niet haalbaar af.

Op 10 november 2017 is klaagster op eigen verzoek met ontslag gegaan. Van 30 januari 2018 tot en met 20 februari 2018 is klaagster opnieuw opgenomen door zorgaanbieder wegens somberheid en suïcidaliteit. Klaagster heeft wederom om EMDR-behandeling tijdens haar opname verzocht, welk verzoek opnieuw werd afgewezen. Vormgeving van ambulante EMDR en andere behandelingen heeft klaagster volgens de zorgaanbieder, ook gedurende deze opname, afgewezen. Op 20 februari 2018 is klaagster, op eigen verzoek en tegen advies van de hulpverlening in, met ontslag gegaan.

Van 5 juni 2018 tot en met 25 juni 2018 is klaagster, wederom in het kader van een time-out, nogmaals opgenomen door de zorgaanbieder.

De zorgaanbieder heeft opgemerkt dat klaagster in de periode van 30 augustus 2017 tot en met

20 februari 2018, in tegenstelling tot de door klaagster gestelde zes maanden, gedurende 13 weken opgenomen is geweest op een gesloten afdeling van de zorgaanbieder. Vervolgens is klaagster in

juni 2018 nogmaals, dit keer voor drie weken, opgenomen geweest, tijdens welke opname klaagster haar klachten bij de klachtenfunctionaris van de zorgaanbieder heeft ingediend. De zorgaanbieder heeft voorts opgemerkt dat klaagster telkens vrijwillig wordt opgenomen op een gesloten afdeling en dat klaagster op grond van de vrijwillige basis vrij is om de instelling te verlaten.

Ten aanzien van de verwijzing naar Psytrec heeft de zorgaanbieder verklaard dat klaagster eerst in maart 2018 openstond voor EMDR-behandeling door Psytrec en dat klaagster dit op 19 maart 2018 aan [naam] te kennen heeft gegeven. [Naam] heeft de aanmelding bij Psytrec vervolgens gedaan en heeft in april 2018 de huisarts om een verwijzing verzocht. In juni 2018 is echter gebleken dat door miscommunicatie tussen ambulante en klinische behandelaren de verwijzing niet heeft plaatsgevonden. Op 17 juli 2018 heeft uiteindelijk de verwijzing plaatsgevonden. Er is aldus de zorgaanbieder sprake geweest van een vertraging van vier maanden, waarvoor de zorgaanbieder excuses heeft aangeboden. Voorts is er volgens de zorgaanbieder inmiddels een verbetertraject afgerond om de transmurale samenwerking te verbeteren.

De zorgaanbieder heeft verklaard dat vanaf de aanvang van de opnames, die telkens geïndiceerd waren op grond van depressie, suïcidaliteit en de daaruit voortvloeiende behoefte aan een time-out, is geprobeerd om de wens van klaagster om een EMDR-behandeling in een (gedeeltelijk) klinische setting te laten plaatsvinden, te vervullen, maar dat dit, ondanks grote inspanningen, niet is gelukt.

Ten aanzien van de verdwijning van de iPad heeft de zorgaanbieder verklaard dat dit zeer vervelend te vinden, maar niet verantwoordelijk te zijn voor vermissing of diefstal van eigendommen, hetgeen ook in de huisregels is vermeld. De zorgaanbieder kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor door derden veroorzaakte schade. De zorgaanbieder heeft verklaard dat sloten onder andere niet worden vervangen, omdat de sleutels later vaak worden teruggevonden. Het advies aan patiënten is om waardevolle zaken thuis te laten.

De zorgaanbieder heeft verklaard dat er nooit sprake is geweest van gedwongen ontslag. Er zijn wel diverse gesprekken met klaagster gevoerd over wanneer ontslag voor de hand lag en deze gesprekken waren meestal aan de zijde van klaagster doorspekt met emoties over teleurstellingen betreffende het niet plaatsvinden van de EMDR-behandelingen. In juli 2018 is een opname een aantal keren verlengd, omdat er nog niet aan de behandeldoelen was voldaan. De gesprekken verliepen volgens de zorgaanbieder niet in harmonie met klaagster, maar er is wel geprobeerd om het ontslag en de nazorg zo zorgvuldig mogelijk in te vullen. Volgens de zorgaanbieder is er niet aan klaagster medegedeeld dat een medewerker zou worden ontslagen.

De zorgaanbieder heeft onder andere ten aanzien van de vordering tot immateriële schadevergoeding aangevoerd dat er geen sprake is van een tekortkoming of een fout ten aanzien van het verblijf bij de zorgaanbieder en het niet ontvangen van EMDR-therapie gedurende de opnames. De zorgaanbieder verzoekt zowel de vordering tot materiële als immateriële schadevergoeding af te wijzen.

Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie het volgende.

Bij de beoordeling van deze klacht geldt het volgende beoordelingskader. De overeenkomst die is gesloten tussen klaagster en de zorgaanbieder is aan te merken als een geneeskundige

behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW).

Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de bepalingen van dat wetboek.

Voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder is vereist dat voldoende aannemelijk is dat de zorgaanbieder tekort is geschoten in de nakoming dan wel de uitvoering van de behandelingsovereenkomst. De aanwezigheid van een fout is een vereiste voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder. De tekortkoming moet aan de zorginstelling kunnen worden verweten en de cliënt(e) moet door deze tekortkoming schade zijn toegebracht. De zorgaanbieder moet bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

Ten aanzien van het klachtonderdeel dat klaagster zes maanden op een gesloten afdeling opgenomen is geweest met de bedoeling om EMDR-behandeling te laten plaatsvinden, maar dat die behandeling in die periode niet heeft plaatsgevonden en dat klaagster daardoor schade heeft ondervonden, overweegt de commissie als volgt. De commissie concludeert dat de opname(s) in de periode waarop klaagster duidt in plaats van zes maanden in totaal 13 weken heeft/hebben geduurd, zodat dit klachtonderdeel betreffende de duur van de opname(s) ongegrond is. De commissie acht voorts niet aannemelijk geworden dat de aanleiding voor de opname van in totaal 13 weken (en de opnames ervoor en erna) is geweest om EMDR-behandeling te ondergaan. De commissie concludeert dat de opnames telkens in eerste instantie (op verzoek van klaagster) hebben plaatsgevonden (en nog plaatsvinden) omdat klaagster een time-out nodig heeft in verband met haar depressiviteit en suïcidaliteit. Dit maakt het klachtonderdeel dat klaagster zich gedurende zes maanden op een gesloten afdeling van de zorgaanbieder heeft laten opnemen om een EMDR-behandeling te ondergaan, naar het oordeel van de commissie ongegrond. Dat het doel van klaagster van de opnames in tweede instantie was om een EMDR-behandeling te kunnen ondergaan, acht de commissie aannemelijk. Dit is ook in een vroeg stadium door de zorgaanbieder onderkend en de zorgaanbieder is naar het oordeel van de commissie voortvarend aan de slag gegaan om te proberen de wens van klaagster te vervullen. De commissie acht aannemelijk geworden dat de zorgaanbieder alle mogelijkheden om de EMDR-behandeling in de juiste setting te laten plaatsvinden, heeft onderzocht en eveneens dat de zorgaanbieder over de uitkomsten van het onderzoek telkens volledig heeft geïnformeerd.

Dat de EMDR-behandeling tijdens de opnameperiode van in totaal 13 weken niet heeft plaatsgevonden is naar het oordeel van de commissie niet aan te merken als een tekortkoming van de zorgaanbieder. De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder de zorgplicht in acht heeft genomen en heeft gehandeld als een goed hulpverlener.

Ten aanzien van vertraging in de aanmelding en verwijzing naar Psytrec overweegt de commissie dat zij aannemelijk acht dat deze vertraging vier in plaats van de tien door klaagster gestelde maanden betreft. De commissie overweegt dat deze vertraging niet de schoonheidsprijs verdient, maar is van oordeel dat er geen sprake is van een zodanige tekortkoming dat klaagster hierdoor is benadeeld. De commissie heeft bij haar oordeel betrokken dat zij aannemelijk acht dat klaagster in eerste instantie behandelmogelijkheden, waaronder mogelijke klinische behandeling door Psytrec, van de hand heeft gewezen.

Op grond van vorenstaande is het klachtonderdeel: ‘zes maanden op een gesloten afdeling laten opnemen om EMDR-behandeling te volgen, welke behandeling niet heeft plaatsgevonden, waardoor klaagster schade heeft ondervonden’ ongegrond.

Met betrekking tot het klachtonderdeel dat de zorgaanbieder niet voor een veilige omgeving heeft gezorgd, nu de iPad van klaagster is weggenomen door een medepatiënt, die volgens klaagster de kamersleutels van klaagster heeft gestolen, oordeelt de commissie dat de zorgaanbieder, zoals de zorgaanbieder zelf ook stelt, niet aansprakelijk kan worden gehouden voor door derden (dus niet door de instelling) veroorzaakte schade. Deze uitsluiting van aansprakelijkheid is opgenomen in de huisregels. Dit heeft tot gevolg dat ook dit klachtonderdeel ongegrond is.

De commissie is van oordeel dat de klachten ingediend over de bejegening door verschillende verpleegkundigen, waaronder over gestelde tegenstrijdige mededelingen over verplicht vertrek uit de instelling en gestelde mededelingen over ontslag van een medewerker, op grond van de overgelegde stukken en de verklaringen ter zitting, niet aannemelijk zijn geworden en acht dit klachtonderdeel dan ook ongegrond.

Vordering tot schadevergoeding
Klaagster verzoekt de commissie de zorgaanbieder te veroordelen tot vergoeding van materiële schade ad € 399,–, te weten de vervangingswaarde van de weggenomen iPad. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over het ontbreken van aansprakelijkheid door de zorgaanbieder voor deze schade, zal de vordering tot vergoeding van materiële schade worden afgewezen.

Klaagster verzoekt de commissie voorts de zorgaanbieder te veroordelen tot vergoeding van immateriële schade van de niet-genoten EMDR-behandelingen gedurende zes maanden ad € 480,– per maand.

Voor aanspraak op schadevergoeding is ten minste vereist dat de zorgaanbieder in enig opzicht toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst. Nu uit het voorgaande blijkt dat daarvan geen sprake is, zal ook de vordering tot vergoeding van immateriële schade worden afgewezen.

Op grond van het voorgaande komt de commissie tot de conclusie dat de klacht niet gegrond is, de vordering moet worden afgewezen en dat als volgt dient te worden beslist.

Beslissing
De commissie verklaart de klacht van klaagster niet gegrond en wijst de vordering af.

Aldus beslist op 19 april 2019 door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit de heer mr. M.M. Verhoeven, voorzitter, mevrouw drs. F.A. Khoenkhoen, en de heer dr. J. Zomerplaag, leden, waarbij mevrouw mr. C. Koppelman als plaatsvervangend secretaris fungeerde.