Beslissing tot ontzegging toegang tot trainingslocaties niet zorgvuldig genomen

De Geschillencommissie
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Sport en Beweging    Categorie: Zorgvuldigheid    Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: niet-ontvankelijkten dele gegrond   Referentiecode: 120390

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De consument is van mening dat hij enkel op grond van een onterechte en onbevestigde beschuldiging, waartegen hij zich niet heeft kunnen verweren, geroyeerd is. Volgens de ondernemer was er sprake van een patroon van ontoelaatbaar gedrag. De ondernemer heeft de overeenkomst met de consument daarom opgezegd. De commissie is van oordeel dat de ondernemer slechts kan beslissen om de consument niet meer toe te laten als sprake is van feiten van voldoende ernst. Die feiten zijn echter onvoldoende met verklaringen onderbouw en de consument heeft zich er niet tegen kunnen en mogen verweren. De klacht daarover is gegrond.

Volledige uitspraak

Onderwerp van het geschil
Het geschil vloeit voort uit een op 4 oktober 2013 tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst. De ondernemer heeft zich daarbij verplicht tot het leveren van toegang tot fitnessfaciliteiten tegen de daarvoor door de consument te betalen jaarprijs van laatstelijk € 168,50.

Het geschil betreft de inhoud van de huisregels van de ondernemer omtrent veiligheid, de verwerking van en het geven van inzage in persoonsgegevens en opzegging van de overeenkomst door de ondernemer.

De consument heeft medio 2016, althans op 13 oktober 2017 de klacht voorgelegd aan de ondernemer.

Standpunt van de consument
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.

De huisregels van de ondernemer schrijven een onveilige manier van werken voor. De ondernemer en de instructeurs van de ondernemer dwingen op een rigide manier de naleving ervan af.

Het betreft hier het voorgeschreven gebruik van sluitstukken bij alle oefeningen met halterstangen. Bij enkele oefeningen kan dat leiden tot levensgevaarlijke situaties. Volgens de consument zou het daarom beter zijn om als regel te hanteren dat de betreffende oefeningen niet zonder spotter gedaan mogen worden. De ondernemer heeft er echter voor gekozen dat niet te doen. Juist daarom dient de ondernemer de huisregel aan te passen voor de specifieke door de consument genoemde situaties.

In feite wil de ondernemer verbieden dat sporters veilig zijn tijdens het sporten. In gesprekken met personeel van de ondernemer bleek telkens dat vastgehouden werd aan de regels, juist om geen nuances uit te hoeven leggen aan beginnende sporters.

Bij discussies is de consument overigens nooit de suggestie gedaan om hierover in contact te treden met de ondernemer. Ook de directie heeft de consument niet te woord willen staan en slechts doorverwezen naar de commissie. Daarom kan de ondernemer er geen beroep op doen dat de consument dit onderdeel van de klacht niet aan de ondernemer heeft voorgelegd.

De ondernemer heeft de gegevens van de consument niet op correcte wijze verwerkt.
In de registratie van de ondernemer staat vermeld dat de consument regelmatig in strijd met de voorschriften gehandeld heeft. Er staat echter niets over al die keren dat de consument juist wel de regels gevolgd heeft.

Uiteindelijk merkte de consument dat hij op 6 oktober 2017 de toegangspoortjes niet meer kon passeren.

Daarover heeft de consument geklaagd bij de ondernemer. In dat kader heeft hij tevens een beroep gedaan op nietigheid van bedingen uit de algemene voorwaarden van de ondernemer.

Het is de consument niet duidelijk op grond waarvan hij uitgesloten is. De consument is zich er niet van bewust iets verkeerd te hebben gedaan.

De ondernemer heeft aangeboden om € 168,50 aan de consument terug te betalen. Dat is overigens geen coulance, maar een verplichting op grond van de toepasselijke algemene voorwaarden.

Ten aanzien van de algemene voorwaarden heeft de ondernemer overigens het beroep van de consument op nietigheid niet weerlegd. De ondernemer had in dat geval een verklaring voor recht moeten vragen, hetgeen nagelaten is.

De consument is nooit aangesproken op gedrag ten aanzien van trainende dames. De consument ziet bovendien niet in hoe het verwijtbaar zou kunnen zijn dat hij kijkt naar collega-sporters. Het is bij de door de consument beoefende sport heel gebruikelijk dat sporters elkaar helpen en technische aanwijzingen geven. Als de consument hiervan zou worden uitgesloten dient dat beschouwd te worden als foltering in de zin van artikel 3 EVRM.

Er heeft op 12 april 2017 een gesprek plaatsgevonden tussen de consument en iemand van de ondernemer. Daarbij is de consument niet het verwijt gemaakt dat hij een norm geschonden zou hebben. Wel is aangegeven dat als er een volgende klacht zou binnenkomen de consument geroyeerd zou worden. De consument is toen geen verder gesprek aangegaan, omdat hij niet het gevoel had dat dat enige zin zou hebben.

De consument heeft overigens de indruk dat er regels zijn, die enkel ten aanzien van hem gehandhaafd worden.

De klachten over seksuele intimidatie worden door de ondernemer niet onderbouwd. Deze verwijten zijn nergens op gebaseerd en onjuist. De consument weerlegt gedetailleerd de verklaringen van derden, die door de ondernemer in het geding zijn gebracht.

Ten aanzien van het met opmerkingen van derden door de ondernemer geschetste beeld dat de consument zich regelmatig niet aan de regels zou houden merkt de consument op dat hij zich niet in dat beeld herkent.

De consument geeft aan wel regelmatig aanvaringen te hebben met een specifieke trainer. Daarbij geeft de consument aan dat hij van derden veel kritiek op de betreffende trainer gehoord heeft. De consument heeft het ervaren alsof de betreffende trainer een persoonlijke vendetta tegen hem voerde.

De consument ontkent uitdrukkelijk dat er op 5 oktober 2017 iets voorgevallen is, wat hem verweten kan worden. De consument is zich althans van geen kwaad bewust. Om die reden is het de ondernemer te verwijten dat geen hoor en wederhoor is toegepast en dat de consument daarom niet in de gelegenheid is geweest de klachten over hem te vernemen en te weerleggen. De nu ontstane situatie is dat de consument enkel op grond van een onterechte en onbevestigde beschuldiging, waartegen hij zich niet heeft kunnen verweren, geroyeerd is, waarmee de ondernemer onder de verplichtingen uit het jaarcontract uit is gekomen.

Een aantal jaren geleden was overigens sprake van een mogelijke aanranding bij de ondernemer. In dat geval mocht de betrokkene zich verweren en is hij gehandhaafd als lid.

Volgens recente jurisprudentie uit de Verenigde Staten heeft een beschuldigde altijd de mogelijkheid om getuigen aan een kruisverhoor te onderwerpen. De consument heeft dat recht niet gekregen, waardoor hij in lijn met de betreffende uitspraak recht meent te hebben op een schadevergoeding.

Ter zitting heeft de consument verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.

De consument heeft regelmatig een gesprek met instructeurs gehad over de onveilige manier van werken die het huisreglement voorschrijft. De instructeurs hebben telkens aangegeven het wel te begrijpen, maar de veiligheid van minder gevorderde sporters voorop te stellen. De consument is daarbij nooit doorverwezen naar de directie. Omdat hij nooit doorverwezen is acht de consument het beroep van de ondernemer op de bepaling dat de consument eerst een klacht aan de ondernemer dient voor te leggen niet van toepassing. De onveiligheid heeft met name betrekking op een enkele locatie van de ondernemer, waar onvoldoende andere sporters aanwezig zijn die in staat zijn om als spotter te fungeren. Met name in een dergelijke situatie schept de huisregel gevaar in bepaalde, door de consument aangeduide situaties.

De consument heeft een procedure over de privacyregels gevoerd bij de rechtbank. Die procedure is geëindigd met een vaststellingsovereenkomst. De consument is van mening dat sprake was van onjuiste informatie door de ondernemer, op grond waarvan hij de vaststellingsovereenkomst vernietigd heeft. Daarmee is er dus in feite geen sprake meer van een uitkomst van de procedure bij de rechtbank. Daarmee kan de consument de klacht alsnog aan de commissie voorleggen.

Ten aanzien van hetgeen op 5 oktober 2017 is voorgevallen merkt de consument het volgende op.
Op die dag had de consument last van een verstoord slaapritme. Daarom is hij naar de sportschool gegaan met de bedoeling om zich fysiek uit te putten, met als doel te kunnen slapen.

Hij heeft die dag oefeningen gedaan, waarbij hij vanwege het slaaptekort met enige regelmaat de oefeningen afgewisseld heeft met rustperiodes, waarin hij even rust pakte of met anderen kletste.

Op gegeven moment werd de consument vanuit de naastgelegen ruimte boos aangekeken door een instructeur. Waarom is de consument onduidelijk, hij is zich niet van enige kwaad bewust. Het kan niet zo zijn dat iemand zich aan de consument gestoord heeft, omdat de sporters in de andere ruimte allemaal met de rug naar de consument stonden.

De consument is zich er niet van bewust zich misdragen te hebben. Als de instructeur dat meent gezien te hebben is sprake van een verkeerde interpretatie.

De consument heeft op 12 april 2017 een gesprek gehad met de ondernemer, waarbij hij een waarschuwing heeft gehad. De aanleiding daarvoor hield verband met een fysiotherapeut. De consument heeft de mededeling van de ondernemer toen voor kennisgeving aangenomen. Omdat sprake was van éénrichtingsverkeer had de consument geen behoefte zich ertegen te verzetten.

Wat de consument nog het meeste stoort is dat de ondernemer bij de opzegging van de overeenkomst geen hoor en wederhoor heeft toegepast. Hem is enkel meegedeeld dat het contract opgezegd is. Hij heeft zich niet kunnen verweren tegen hetgeen hem verweten wordt.

De consument verlangt aanvankelijk
• schrapping van een onveilige huisregel,
• nakoming van de resterende 364 dagen van het opgezegde abonnement, althans een vergoeding waarmee de consument bij een derde een abonnement voor 364 dagen kan afsluiten, door de consument later aangepast tot € 508,80 respectievelijk € 900,– per jaar.

Aanvullend heeft de consument zijn vordering vermeerderd met
• Een schadevergoeding van € 41.600,– vanwege schending van de regels voor een zorgvuldige procedure ter zake van de beëindiging van de overeenkomst,
• € 291,– en € 143, wegens griffierecht respectievelijk betaalde eigen bijdrage voor een rechtbankprocedure,
• € 10.000,– ter zake van reputatieschade en gemiste sociale contacten, en
• € 8.000,– als vergoeding voor ervaren stress en frustratie vanwege de schending van due diligence verplichtingen door de ondernemer.

Standpunt van de ondernemer
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.

De klacht over een onveilige regel in de huisregels is nooit naar de ondernemer geuit. De ondernemer is dan ook van mening dat de consument niet ontvankelijk is in dit onderdeel van zijn klacht.

Ten aanzien van de verwerking van en inzage in de persoonsgegevens heeft de consument een verzoekschrift bij de rechtbank ingediend. Op 4 juli 2018 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij een schikking getroffen is. Omdat de consument deze kwesties reeds bij de rechter heeft voorgelegd is hij ook ten aanzien van deze onderdelen van de klacht niet-ontvankelijk.

De ondernemer heeft zwaarwegende gronden gehad om de overeenkomst met de consument op te zeggen. De consument staat bij het personeel van de ondernemer en bij een aantal klanten bekend als iemand die provocerend gedrag vertoont, hij overtreedt huisregels en gaat vervolgens als hij daarop wordt aangesproken in discussie over de betreffende huisregel. De consument haalt daarbij herhaaldelijk het bloed onder de nagels van instructeurs vandaan.

De consument overtreedt ook regels van fatsoen, in het bijzonder ten opzichte van vrouwelijke sporters. Een aantal vrouwelijke sporters voelt zich daar niet prettig bij, soms zelfs onveilig.

Op 12 april 2017 heeft er een gesprek met de consument plaatsgevonden, waarbij hem te kennen is gegeven dat er zoveel conflicten waren geweest, dat een volgend conflict zou leiden tot uitsluiting. De consument heeft zich hiertegen niet verweerd, evenmin heeft hij bezwaar gemaakt tegen de schriftelijke bevestiging per e-mail.

Op 5 oktober 2017 heeft een instructeur gezien dat sprake was van het opzichtig kijken naar trainende vrouwelijke sporters, waarbij de consument schunnige gebaren maakte. De instructeur heeft dat gerapporteerd. Dat was voor de ondernemer de druppel die de emmer deed overlopen. De ondernemer heeft besloten de consument met onmiddellijke ingang de toegang te ontzeggen en de overeenkomst op te zeggen. Dit is per e-mail aan de consument meegedeeld.

De ondernemer heeft een aantal gedetailleerde verklaringen overgelegd, afkomstig van personen die met de consument van doen hebben gehad. Deze verklaringen geven aan waarom de ondernemer heeft besloten om het belang van de andere leden boven het individuele belang van de consument te stellen.

De ondernemer trekt het aanbod in om het niet gebruikte deel van het betaalde lidmaatschapsgeld terug te betalen.

Ter zitting heeft de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.

De consument heeft de ondernemer nooit aangesproken op de volgens hem onveilige situatie. De ondernemer heeft daar dan ook nog niet naar kunnen kijken en eventueel voor een aanpassing kunnen zorgen.

Over de klachten aangaande de privacywetgeving is een procedure bij de rechter gevoerd. Daarom kan de commissie daar niet nog eens naar kijken.
Op 12 april 2017 is er een gesprek geweest tussen de consument en de ondernemer. De consument heeft daarbij een laatste waarschuwing gehad. Sindsdien zijn er nog een aantal incidenten geweest. De ondernemer was daar eerder niet over voorgelicht.

Op 5 oktober 2017 heeft een instructeur van de ondernemer geconstateerd dat de consument schunnige gebaren gemaakt heeft in de richting van trainende vrouwelijke sporters. De instructeur heeft daar melding van gemaakt bij de fitness-manager, die dit weer heeft doorgegeven aan de ondernemer.

Daarbij bleek de ondernemer dat zich in de tijd na 12 april 2017 en voor 5 oktober 2017 een aantal incidenten met de consument hebben voorgedaan, die echter niet gemeld en/of niet geregistreerd zijn. De melding van 5 oktober 2017 was vervolgens de druppel die de emmer deed overlopen. Er was sprake van een patroon van ontoelaatbaar gedrag. De ondernemer heeft de overeenkomst met de consument opgezegd en er was voor wat betreft de ondernemer geen ruimte meer voor discussie over die beslissing, hoewel hij bereid was de beslissing nader toe te lichten.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

De consument heeft een geschil aangemeld dat betrekking heeft op de huisregels van de ondernemer voor zover daardoor de veiligheid van sporters in gedrang zou kunnen komen.
De consument heeft aangegeven dat hij daarover geen klacht bij de ondernemer heeft ingediend, omdat hij er niet op is gewezen dat dat de juiste gang van zaken was.

Volgens de ten deze toepasselijke algemene voorwaarden is sprake van een geschil dat vatbaar is voor de geschillenregeling als partijen een klacht niet in onderling overleg kunnen oplossen. Een geschil kan door de commissie dan ook slechts in behandeling worden genomen als de consument zijn klacht eerst bij de ondernemer heeft ingediend.

Artikel 6 van het reglement van de commissie luidt, voor zoveel van belang:
1. De commissie verklaart op verzoek van de ondernemer – gedaan bij eerste gelegenheid – de consument in zijn klacht niet ontvankelijk:
a. indien hij zijn klacht niet eerst overeenkomstig de op de overeenkomst van toepassing zijnde voorwaarden bij de ondernemer heeft ingediend
b. (…)
c. (…)
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder a en b, kan de commissie besluiten het geschil toch in behandeling te nemen, indien de consument terzake van de niet naleving van de voorwaarden naar het oordeel van de commissie redelijkerwijs geen verwijt treft.
3. (…)

De consument heeft meegedeeld de klacht over de huisregels niet eerst aan de ondernemer te hebben voorgelegd.

De ondernemer heeft er bij eerste gelegenheid een beroep op gedaan dat de consument de klacht niet eerst aan de ondernemer heeft voorgelegd.

De consument heeft aangevoerd dat hem redelijkerwijs geen verwijt treft, omdat de instructeurs hem er niet op gewezen hebben dat hij een klacht eerst aan de ondernemer diende voor te leggen.

Naar het oordeel van de commissie kan de consument er geen beroep op doen dat hij door instructeurs niet geïnformeerd is over de te volgen procedure. Van de consument had verwacht mogen worden dat hij voor aanmelding van het geschil bij de commissie kennis genomen had van de regels die daarvoor gelden. Dit geldt te meer nu de consument de titels mr. drs. voor zijn naam noemt. In de toepasselijke algemene voorwaarden, maar ook op de website van de commissie en in de via die website te downloaden brochure wordt er melding van gemaakt dat een klacht altijd eerst bij een ondernemer gemeld moet worden. Het enkele feit dat instructeurs de consument geen mededeling hebben gedaan over de mogelijkheid een klacht bij de ondernemer in te dienen heeft dan niet tot gevolg dat de consument er redelijkerwijs geen verwijt gemaakt kan worden dat hij de klacht niet eerst bij de ondernemer heeft neergelegd.

De commissie deelt de zorg van de consument ten aanzien van de inhoud van de huisregels, maar op grond van het voorgaande is de consument niet-ontvankelijk in dit onderdeel van zijn klacht.

De consument heeft een geschil aangemeld dat betrekking heeft op het onrechtmatig verwerken van zijn persoonsgegevens en het frustreren van zijn inzageverzoek daarin.

Artikel 5 van het reglement van de commissie luidt, voor zoveel van belang:
De commissie verklaart de consument in zijn klacht ambtshalve niet ontvankelijk:
a. (…)
b. (…)
c. indien het een geschil betreft waarover de consument of met inachtneming van artikel 6 lid 1 onder c de ondernemer reeds bij de rechter een procedure aanhangig heeft gemaakt of waarin de rechter reeds een uitspraak over de inhoud heeft gedaan of
d. (…)

De ondernemer heeft aangegeven dat de consument over deze geschilpunten voorafgaand aan de aanmelding van het geschil een verzoekschrift heeft ingediend bij de rechtbank. In dat kader heeft de ondernemer ook een kopie overgelegd van een proces-verbaal van de mondelinge behandeling van het verzoekschrift, die is gehouden op 4 juli 2018.

Hieruit blijkt dat de consument terzake van de persoonsgegevens een procedure bij de rechter aanhangig heeft gemaakt.

De consument heeft verklaard de ten tijde van de mondelinge behandeling gesloten vaststellingsovereenkomst vernietigd te hebben, waarmee in feite geen sprake meer is van een geschil bij de rechter. Daarom zou het geschil toch aan de commissie voorgelegd kunnen worden. In het reglement van de commissie is echter bepaald dat het enkele feit dat een procedure aanhangig is gemaakt de niet-ontvankelijkheid tot gevolg heeft. Wat de uitkomst van de procedure is speelt daarbij dan ook geen rol.

Op grond van het bepaalde in het reglement van de commissie is de consument niet ontvankelijk in dit onderdeel van zijn klacht.

De consument heeft een geschil aangemeld dat betrekking heeft op de opzegging van zijn overeenkomst per 5 oktober 2017.

De ondernemer heeft de consument op 12 april 2017 een laatste waarschuwing gegeven, waarbij hem is meegedeeld dat hem na een eerstvolgend incident definitief de toegang tot de sportcentra ontzegd zou worden. Dit gesprek is door de ondernemer aan de consument bevestigd per e-mail van dezelfde datum.

Onder verwijzing naar het gesprek van 12 april 2017 is op 6 oktober 2017 aan de consument meegedeeld dat sprake is geweest van enkele incidenten. Op 5 oktober 2017 zou vervolgens sprake zijn geweest van ongepast, provocerend en seksueel intimiderend gedrag. Dit was voor de ondernemer aanleiding om de consument mee te delen dat hij niet langer toegang zou hebben tot de sportcentra.

De consument is daarbij niet in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt kenbaar te maken over hetgeen er gebeurd is. De ondernemer heeft ter zitting meegedeeld dat hij er klaar mee was.
Ook is aan de consument niet meegedeeld wat er precies gebeurd zou zijn, ten aanzien van wie de consument zich misdragen zou hebben en wie daarvan melding heeft gedaan bij de ondernemer.

De beslissing om de consument niet meer toe te laten is van zwaarwegende aard. De ondernemer kan daartoe slechts overgaan als sprake is van feiten van voldoende ernst.

De ondernemer heeft aan de beslissing ernstige beschuldigingen ten grondslag gelegd, die niet alleen de overeenkomst tussen partijen raken, maar die ook een diffamerend karakter voor de consument kunnen hebben. Naar het oordeel van de commissie heeft de ondernemer ten onrechte de consument niet in de gelegenheid gesteld zijn kant van het verhaal te vertellen.

De ondernemer legt in het verweer bij de commissie diverse verklaringen over, die het gedrag van de consument tussen 12 april 2017 en 5 oktober 2017 betreffen. De ondernemer heeft deze verklaringen echter achteraf laten opstellen. Van de gebeurtenissen waar het over gaat is, een enkele uitzondering daargelaten, geen registratie aanwezig. Na de e-mail van 12 april 2017 had van de ondernemer wel verwacht mogen worden dat voor een zorgvuldige registratie van incidenten gezorgd zou worden. Wat de ondernemer in het verweer presenteert is een verzameling van verklaringen, die merendeels niet naar een gedateerde gebeurtenis verwijzen en die niet door betrokkenen ondertekend en gedateerd zijn.

Naar het oordeel van de commissie kan de beslissing van de ondernemer niet worden gedragen door verklaringen, waartegen de consument zich niet heeft kunnen en mogen verweren. Daarbij is de verklaring over hetgeen op 5 oktober 2017 is gebeurd ook nog eens afkomstig van een instructeur, waarmee de consument vaker aanvaringen heeft gehad. In de gegeven situatie en bij de vermelde verwijten had toch tenminste verwacht mogen worden dat ook de vrouwelijke sporters die het betrof een verklaring zouden hebben gegeven.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat dit onderdeel van de klacht gegrond is. De ondernemer had niet op deze manier aan de consument de toegang tot alle trainingslocaties mogen ontzeggen.

De ondernemer dient daarom aan de consument het vooruitbetaalde abonnementsgeld ad € 168,50 waar geen prestatie tegenover heeft gestaan terug te betalen. Daarbij ziet de commissie geen grond om een ander bedrag dan het daadwerkelijk betaalde bedrag toe te wijzen. De consument heeft niet gesteld en evenmin is anderszins gebleken dat de consument bij een andere aanbieder een duurder abonnement heeft afgesloten. Er is derhalve niet gebleken dat de consument schade heeft geleden.

Bovendien dient de ondernemer, als de consument dat wenst, opnieuw een overeenkomst te sluiten met de consument en hem weer toe te laten tot de faciliteiten.

De consument heeft aanzienlijke schade gevorderd, € 41.600,– en € 8.000,–, wegens schending van de procedureregels. Naar het oordeel van de commissie is echter onvoldoende aannemelijk geworden dat de consument door schending van de regels ook daadwerkelijk schade heeft geleden. De enkele verwijzing naar jurisprudentie uit een geheel andere juridische omgeving dan de Nederlandse biedt daarvoor geen enkele basis. Ook is onvoldoende gebleken dat bij de consument sprake is geweest van zodanige stress en frustratie dat daarvoor grond aanwezig is voor toewijzing van een vergoeding voor immateriële schade.

De consument heeft niet gesteld en evenmin is anderszins gebleken dat de ondernemer op enigerlei wijze ruchtbaarheid heeft gegeven aan de beslissing om de overeenkomst op te zeggen en de feiten, die de ondernemer daaraan ten grondslag heeft gelegd. De consument heeft ook niets aangevoerd waaruit de schade aan zijn reputatie of door het missen van sociale contacten zou kunnen blijken. Daarom ziet de commissie geen grond om een vergoeding toe te kennen terzake van reputatieschade en voor het missen van sociale contracten

De door de consument gevraagde vergoeding van door hem betaalde bedragen voor griffierecht en eigen bijdrage staat in rechtstreeks verband met de door de consument gevoerde procedure bij de rechtbank en hetgeen de consument daarin gevorderd heeft. Omdat de consument ten aanzien daarvan niet-ontvankelijk is kan deze vordering van de consument buiten beoordeling door de commissie blijven.

Omdat een gedeelte van de vorderingen is afgewezen en een gedeelte is toegewezen acht de commissie de klacht als geheel gedeeltelijk gegrond. Daarom dient de ondernemer aan de consument de helft van het klachtengeld te vergoeden. De door de ondernemer aan de commissie te betalen bijdrage in de kosten van behandeling zal worden gematigd met 50%.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De consument wordt in zijn klacht niet-ontvankelijk verklaard voor zover deze betrekking heeft op de voorschriften in de huisregels en op de vorderingen betreffende de verwerking van en het geven van inzage in persoonsgegevens.

De ondernemer betaalt aan de consument een vergoeding van € 168,50. Betaling dient plaats te vinden binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies.

Indien betaling niet tijdig plaatsvindt, betaalt de ondernemer bovendien de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de verzenddatum van het bindend advies.

De ondernemer biedt de consument op zijn eerste verzoek daartoe een nieuwe overeenkomst aan.

De commissie wijst het meer of anders verlangde af.

Bovendien dient de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 26,25 aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld.

Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie behandelingskosten verschuldigd. De behandelingskosten worden gematigd met 50%.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Sport en Beweging, bestaande uit mr. F.H.C.M. van Schaijk, voorzitter, N. El Ayachi en mr. C.A. Bontje, leden, op 12 juli 2019.