Bevalling: wens om doorkijkspiegel te sluiten ten onrechte niet gerespecteerd. Er was niet teveel personeel aanwezig en cliënte is ook een informatiefolder verstrekt over het bevallen in het ziekenhuis. Psychisch onbehagen geeft geen recht op vergoeding van immateriële schade

  • Home >>
  • Ziekenhuizen >>
De Geschillencommissie




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: (On)zorgvuldigheid    Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 113098

De uitspraak:

In het geschil tussen

[Klaagster], wonende te [plaats] en Academisch Ziekenhuis behorende bij de openbare universiteit Rotterdam

Behandeling van het geschil

Klaagster heeft op 20 september 2017 een klacht tegen het ziekenhuis ingediend bij de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) opdat door de commissie in dit geschil een beslissing wordt genomen in de vorm van een – voor beide partijen – bindend advies.

Het geschil is ter zitting behandeld op 25 januari 2018 te Rotterdam.

Klaagster is daarbij in persoon verschenen.

Zijdens het ziekenhuis zijn verschenen: [naam IVF-arts], [naam gynaecoloog], [naam sectormanager], bijgestaan door [naam gemachtigde].

Partijen hebben ter zitting hun standpunten (nader) toegelicht.

De commissie heeft kennisgenomen van de overige overgelegde stukken.

Onderwerp van het geschil

Het geschil gaat over inbreuken op de privacy van klaagster tijdens de bevalling van haar zoontje en voorts dat het ziekenhuis in strijd met de waarheid verklaart dat aan klaagster een informatiefolder is verstrekt over het bevallen in het ziekenhuis.

Standpunt van klaagster

Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie in de eerste plaats naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt van klaagster op het volgende neer.

Klaagster beklaagt zich – kort samengevat – over het feit dat het ziekenhuis haar privacy onvoldoende heeft gerespecteerd tijdens de bevalling van haar zoontje, in die zin dat er tijdens de bevalling onnodig veel mensen in de verloskamer aanwezig waren. Daarnaast was het gordijn van de doorkijkspiegel tijdens de bevalling opengeschoven en men heeft geweigerd om dit gordijn op haar verzoek opnieuw te sluiten. Deze gang van zaken is dusdanig traumatiserend voor haar geweest, dat zij zich de dag van de bevalling – ondanks het tijdsverloop – nog kan herinneren als de dag van gisteren.

Verder beklaagt klaagster zich erover dat aan haar – anders dan het ziekenhuis zegt – geen informatiefolder is verstrekt over het bevallen in het ziekenhuis. Indien zij deze informatie wel had ontvangen, zo stelt klaagster, had zij geweten dat zij in haar recht stond om te eisen dat het gordijn voor de doorkijkspiegel zou worden gesloten tijdens de bevalling.

Klaagster verzoekt op grond van het bovenstaande om toekenning van een schadevergoeding van
€ 2.030,– ten laste van het ziekenhuis. Dit bedrag is gelijk aan de vergoeding die het ziekenhuis van de ziektekostenverzekeraar van klaagster heeft ontvangen voor de bevalling. Klaagster stelt dat het ziekenhuis niets anders heeft gedaan dan haar een trauma te bezorgen tijdens de bevalling van haar zoon op 12 januari 2015.

Standpunt van het ziekenhuis

Voor het standpunt van het ziekenhuis verwijst de commissie in de eerste plaats naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt van het ziekenhuis op het volgende neer.

Het ziekenhuis stelt voorop het te betreuren dat de bevalling van klaagster een slechte ervaring voor haar was en dat zij hiervan nog steeds last ondervindt.

Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel stelt het ziekenhuis dat uit de medische verslaglegging volgt dat de bevalling medisch werd begeleid door de arts [naam IVF-arts] en dat de verpleegkundige zorg werd verleend door [naam verpleegkundige]. Het is mogelijk dat naast [naam verpleegkundige] een tweede verpleegkundige tijdens de bevalling aanwezig was, welke aanwezigheid niet wordt geregistreerd. Het ziekenhuis stelt dat terwijl de ene verpleegkundige de noodzakelijke handelingen aan de patiënt verricht, de tweede verpleegkundige zorgdraagt voor de verslaglegging en de aanvragen voor verrichtingen. Het ziekenhuis stelt verder dat ten tijde van het hechten van klaagster alleen [naam IVF-arts] en [naam verpleegkundige] van de afdeling Verloskunde en Gynaecologie aanwezig waren. [Naam verpleegkundige] ondersteunde [naam IVF-arts] bij het hechten door het benodigde materiaal klaar te leggen en aan te geven. Daarnaast had [naam verpleegkundige] de taak het vloeien van klaagster te controleren. Een dergelijke personele bezetting voor een niet vorderende uitdrijving kan naar het oordeel van het ziekenhuis niet als te veel worden beoordeeld. Het ziekenhuis verzoekt de commissie dan ook om de klacht op dit onderdeel ongegrond te verklaren.

Voor zover de klacht ziet op de omstandigheid dat tijdens de bevalling het gordijn voor de doorkijkspiegel was opengeschoven, stelt het ziekenhuis het volgende. De verloskamers hebben een zogenaamde doorkijkspiegel. In een aparte ruimte kunnen artsen of verpleegkundigen meekijken indien dat nodig is. Voornamelijk betreft het de superviserende functie die een gynaecoloog heeft over de arts-assistent of klinisch verloskundige, waardoor het aantal aanwezige medewerkers in de verloskamer beperkt kan blijven. Het openen van het rolgordijn wordt gedaan wanneer zich tijdens een bevalling een gebeurtenis voordoet die mogelijk extra ondersteuning vraagt. Wat er tijdens de bevalling van klaagster precies met het rolgordijn is gebeurd, is vanwege het tijdsverloop niet meer te achterhalen.
Het ziekenhuis acht het mogelijk dat klaagster de doorkijkspiegel zelf heeft afgesloten en dat op enig moment het rolgordijn door de verpleegkundige tijdens de bevalling weer is geopend. Wat daar allemaal ook van zij, deze klacht is bij de (interne) klachtbehandeling door het ziekenhuis reeds gegrond verklaard en heeft geleid tot aanscherping van de afspraken ten aanzien van het gebruik. Aan klaagster zijn door de betrokkenen excuses aangeboden en het ziekenhuis betreurt het dat klaagster zich hierdoor ongemakkelijk heeft gevoeld.

Voor wat betreft de laatste klacht stelt het ziekenhuis dat in de verslaglegging van de poliklinische consulten is aangetekend dat aan klaagster op 3 december 2014 informatiemateriaal is verstrekt waaronder de folder ‘Bevallen in Erasmus MC-Sophia’. In genoemde folder wordt het gebruik van de doorkijkspiegel toegelicht en het recht van de patiënt om bezwaar te maken tegen het gebruik van de doorkijkspiegel. Klaagster had derhalve uitgebreid geïnformeerd kunnen zijn over de gang van zaken op de afdeling en het gebruik van de doorkijkspiegel. Het ziekenhuis tekent daar nog bij aan dat uit de klachtomschrijving kan worden afgeleid dat klaagster wel degelijk op de hoogte was over de functie van de doorkijkspiegel. Zij beschrijft immers kennis te hebben van de spiegel en het gebruik daarvan en zij heeft de spiegel zelf met het gordijn gesloten. Op grond hiervan verzoekt het ziekenhuis de commissie dit klachtonderdeel ongegrond te verklaren.

Tot slot voert het ziekenhuis – onder verwijzing naar de ANWB Smartengeldengids –  aan dat voor zover klaagster al recht heeft op een schadevergoeding, de door klaagster gevorderde schadevergoeding haar bovenmatig voorkomt. Een vergoeding van € 150,– ligt meer in de rede. In een poging om de onderhavige zaak met klaagster te schikken heeft het ziekenhuis aan klaagster nog een vergoeding van € 250,– aangeboden, met welk aanbod klaagster niet heeft ingestemd.

Ook voor het standpunt van het ziekenhuis geldt, dat voor zover er ter zitting nieuwe of andere punten naar voren zijn gebracht dan reeds op schrift zijn ingebracht, deze hierna telkens onder het kopje ‘beoordeling van het geschil’ voor zover relevant, door de commissie worden weergegeven.

Beoordeling

Klaagster en het ziekenhuis hebben met elkaar een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gesloten. Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de bepalingen van dat wetboek.

Klaagster houdt het ziekenhuis aansprakelijk voor de door haar geleden schade als gevolg van de gang van zaken tijdens haar bevalling in het ziekenhuis. Voor aansprakelijkheid van het ziekenhuis is vereist dat voldoende aannemelijk is dat het ziekenhuis, dan wel ieder die werd ingeschakeld bij de uitvoering van de voor het ziekenhuis uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting, is tekortgeschoten in de uitvoering van die verplichting. De tekortkoming moet aan het ziekenhuis kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en cliënte moet daarvan nadeel hebben ondervonden.

Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet het ziekenhuis bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat het ziekenhuis die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
Van een tekortkoming kan dan worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.
De tekortkoming moet aan het ziekenhuis kunnen worden verweten en de consument moet door deze tekortkoming schade zijn toegebracht.

Op basis van de thans bekende gegevens en hetgeen ter zitting door partijen naar voren is gebracht, overweegt de commissie het volgende.

Met betrekking tot de klacht dat er volgens klaagster tijdens de bevalling onnodig veel mensen in de verloskamer aanwezig waren, ziet de commissie onvoldoende aanwijzingen voor de conclusie dat er meer mensen in de ruimte aanwezig waren dan – medisch gezien – noodzakelijk. Het ziekenhuis heeft afdoende aannemelijk gemaakt dat de aanwezigheid van de arts, die de bevalling moest begeleiden en één of mogelijk twee verpleegkundigen die de arts daarbij ondersteunden medisch niet als “onnodig” kan worden gekwalificeerd. Dit geldt temeer daar de begeleiding van de bevalling werd bemoeilijkt door kleding van klaagster. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

Voor wat betreft de klacht van klaagster dat het gordijn voor de meekijkspiegel in strijd met haar wensen was opengeschoven en dat daarnaast geen gehoor werd gegeven aan haar verzoek om de doorkijkspiegel te sluiten, stelt de commissie vast dat – mede gelet op het tijdsverloop – niet meer te achterhalen is wat er precies is gebeurd. Het ziekenhuis heeft de weergave van klaagster niet ontkend en in dit verband naar voren gebracht dat deze klacht reeds bij de klachtbehandeling door het ziekenhuis gegrond is verklaard en heeft geleid tot excuses aan klaagster en aanscherping van de afspraken ten aanzien van het gebruik van de doorkijkspiegel.

De commissie gaat er onder die omstandigheid vanuit dat klaagster de gang van zaken juist heeft weergegeven. Hoewel de commissie begrijpt dat het meekijken via een spiegel in voorkomende gevallen nuttig kan zijn, heeft het ziekenhuis ten onrechte de wens van klaagster niet gerespecteerd. Het ziekenhuis is aldus tekortgeschoten in hetgeen van haar als een zorgvuldig handelend zorgaanbieder in redelijkheid mocht worden verwacht. De commissie acht dit klachtonderdeel derhalve gegrond.

Voor wat betreft het derde klachtonderdeel overweegt de commissie dat zij, gelet op hetgeen partijen over en weer dienaangaande hebben aangevoerd, geen aanwijzingen heeft dat het ziekenhuis in strijd met de waarheid in de verslaglegging van de poliklinische consulten zou hebben aangetekend dat aan klaagster op 3 december 2014 informatiemateriaal is verstrekt. De commissie heeft geen enkele aanleiding om aan de juistheid van die indertijd – en kennelijk niet achteraf – geregistreerde aantekening te twijfelen. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

Het vorenstaande brengt mee dat de klacht van klaagster ten dele gegrond zal worden verklaard. De commissie ziet echter geen aanleiding om aan klaagster ten laste van het ziekenhuis een vergoeding toe te kennen. Daartoe wordt als volgt overwogen.

Op grond van het bepaalde in artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een immateriële schadevergoeding worden toegewezen indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Klaagster stelt dat de bevalling traumatisch is geweest, omdat haar wensen onvoldoende zijn gerespecteerd en haar privacy is geschonden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij nog naar voren gebracht dat zij het personeel in de verloskamer altijd vriendelijk heeft bejegend, maar dat zij in reactie op haar specifieke wensen slechts het gevoel kreeg geridiculiseerd te worden, wat zij als heel kwetsend en ongemakkelijk heeft ervaren. Hier heeft zij nog steeds veel last van, zo stelt klaagster.

Geestelijk letsel kan onder omstandigheden worden aangemerkt als een aantasting in de persoon, die recht geeft op immateriële schadevergoeding. De commissie kan zich voorstellen dat klaagster heeft geleden en nog lijdt onder het gebrek aan respect voor haar privacy wens. Om van persoonsaantasting te kunnen spreken, is echter onvoldoende dat sprake is geweest van meer of minder sterk psychisch onbehagen, of een zich gekwetst voelen. In elk geval heeft klaagster niet aannemelijk gemaakt dat zij zodanig onder de gebeurtenissen heeft geleden, dat sprake is van geestelijk letsel dat kan worden aangemerkt als een aantasting van haar persoon dat recht geeft op vergoeding van immateriële schade. In het bijzonder is gesteld noch gebleken dat klaagster zich onder behandeling heeft moeten stellen ten gevolge van de door haar geuite klachten en evenmin dat er bij haar sprake was of is van een psychiatrisch ziektebeeld. Om deze reden kan de door klaagster verlangde vergoeding dan ook niet aan haar worden toegekend.

Hetgeen partijen ieder voor zich meer of anders naar voren hebben gebracht dan waarvan de commissie hiervoor is uitgegaan, behoeft naar het oordeel van de commissie geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.

Ingevolge het regelement van de commissie dient het ziekenhuis aan de consument de hierna te noemen bijdrage in de kosten van de behandeling van het geschil te voldoen.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

De commissie:

– verklaart de klacht gegrond in die zin dat het ziekenhuis de privacy van klaagster heeft geschonden door het niet afsluiten van een doorkijkspiegel tijdens de bevalling;

– verklaart de klachten voor het overige ongegrond;

– bepaalt dat het ziekenhuis overeenkomstig het regelement van de commissie een bedrag van € 52,50 dient te vergoeden aan de consument ter zake van het klachtengeld;

– wijst het meer of anders verlangde af.

Aldus beslist op 25 januari 2018 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen.