Bevrijdende omstandigheden van gemachtigde gelden niet voor cliënt

De Geschillencommissie




Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg    Categorie: (Niet) Ontvankelijkheid    Jaartal: 2020
Soort uitspraak: niet-ontvankelijkverklaring   Uitkomst: niet-ontvankelijk   Referentiecode: 19724/27953

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De klager, tevens gemachtigde, is de moeder van de cliënt die bij de zorgaanbieder is opgenomen in verband met ernstige verslavingsproblematiek. De klager vindt dat er ernstig tekort is geschoten in de zorgverlening, waarover is geklaagd bij de zorgverlener. De klacht bij de zorgaanbieder is in augustus 2018 voor het eerst geuit, waarna het vragenformulier bij de Geschillencommissie voor het eerst in januari 2020 is ingediend. Op basis hiervan stelt de commissie vast dat de klager niet binnen 12 maanden, na indiening van haar klacht bij de zorgaanbieder, heeft geklaagd bij de commissie. Op grond van het reglement moet de commissie toetsen of er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn, die de termijnoverschrijding rechtvaardigen. De klager voert verschillende omstandigheden aan. De commissie toetst of de omstandigheden van de klager bevrijdend zijn voor de cliënt. De cliënt moet meerderjarig en wilsbekwaam worden geacht en heeft daarom een eigen verantwoordelijkheid. Daarom rechtvaardigen de omstandigheden van zijn gemachtigde hem niet en worden de cliënt en zijn vertegenwoordiger niet ontvankelijk verklaard.

Volledige uitspraak

In het geschil:
[Naam cliënt], wonende te [woonplaats], gemachtigde: [naam],

en

Verslavingszorg Noord Nederland, gevestigd te Groningen (hierna te noemen: de zorgaanbieder)

Behandeling van het geschil
Uit de stukken blijkt dat eerst dient te worden vastgesteld of de cliënt in zijn klacht ontvankelijk is.
De Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 10 juli 2020.

Partijen zijn niet voor de zitting opgeroepen.

Onderwerp van het geschil
De klachten zien op de behandeling en begeleiding van cliënt die in veel opzichten niet tot stand zijn gekomen of hebben gefaald.

Standpunt van cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Cliënt is 34 jaar en lange tijd onder behandeling geweest bij de zorgaanbieder in verband met ernstige verslavingsproblematiek (alcohol, base-cocaïne en cannabis) en een psychiatrisch ziektebeeld (psychotische episodes vermoedelijk geluxeerd door middelengebruik). Voor de behandeling bij de zorgaanbieder was de cliënt in zorg bij verschillende andere organisaties, het gehele dossier loopt van 2007 tot medio 2018. In de periode 11 februari 2016 – 11 februari 2017 is hij onafgebroken behandeld geweest onder het regime van Rechterlijke Machtigingen (verder RM), afwisselend voorlopig en voorwaardelijk. De laatste machtiging liep af op 12 februari 2017 en werd niet verlengd in verband met een ‘vrijwillige’ opname in een ontwenningskliniek in Schotland. Ondanks al deze zorg en behandelingen heeft cliënt op 9 februari 2018, onder invloed van in ieder geval alcohol, zijn huisgenote om het leven gebracht. Hij is hiervoor veroordeeld voor doodslag en verminderd toerekeningsvatbaar verklaard. De straf is 7 jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf en hem werd een TBS-maatregel met dwangverpleging opgelegd.

De moeder van cliënt (verder klaagster) is van mening dat de hulpverlening vanuit de zorgaanbieder ernstig tekort is geschoten. Zij heeft hierover in een eerdere procedure geklaagd bij de interne klachtencommissie van de zorgverlener. Kern van de klacht is dat de zorg die geboden werd niet adequaat was en dat ten onrechte geen aanvraag voor een RM gedaan is in de periode voorafgaande aan het hiervoor genoemde delict. Klaagster en haar inmiddels overleden echtgenoot voelden zich bovendien onvoldoende gehoord in hun telkens naar voren gebrachte grote zorgen, en zijn onvoldoende betrokken geweest in en bij de behandeling van hun zoon.

Hoewel cliënt formeel werd behandeld en begeleid door het FACT team, is hem niet geboden wat behoort bij FACT, zoals ‘outreachende’ begeleiding met huisbezoek en multidisciplinaire inzet met (zeker bij crisis) opschaling tot werken met meerdere hulpverleners (shared caseload). Er was geen behandelplan of crisisplan. Ook heeft de zorgaanbieder nauwelijks interesse getoond in (in zijn geval essentiële) sociale aspecten zoals de huisvesting, contact met de huisgenote (en inschatting van het huiselijk geweld) en dagelijkse activiteiten en financiële bewindvoering. Het falen van de hulp heeft mogelijk geleid tot de dood van een mens en de gevangenschap van cliënt.

Vanwege de psychische en lichamelijke omstandigheden van klaagster is het haar niet gelukt binnen de daarvoor gestelde termijn na de indiening van de klacht het geschil bij de Geschillencommissie aan te brengen.
Naast de impact die het delict van cliënt op 9 februari 2018 gehad heeft op klaagster, is zij in mei 2018 geconfronteerd met het overlijden van haar echtgenoot, een verhuizing, de strafprocedure tegen haar zoon en werd bij haar de diagnose borstkanker gesteld. Op het moment dat zij het goede nieuws kreeg dat de tumor was verdwenen ontstond voor klaagster weer ruimte en energie om zich te verzetten tegen het oordeel van de klachtencommissie en heeft zij gemachtigde benaderd voor bijstand. Klaagster heeft het gevoel dat haar, haar man en cliënt door de zorgaanbieder onrecht is aangedaan en dat de casus niet naar behoren beoordeeld is door de klachtencommissie.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De zorgaanbieder verzoekt vooreerst het geschil te beperken tot de niet-ontvankelijkheid.

1. De zorgaanbieder volstaat thans met de constatering dat het geschil met name ziet op de wijze waarop de Klachtencommissie van de zorgaanbieder eerder heeft geoordeeld: in feite is – met het voorleggen van het geschil aan uw commissie – sprake van een soort hoger beroep. Hiervoor is de procedure bij de Geschillencommissie niet bedoeld.

2. Met betrekking tot de termijnoverschrijding:
De zorgaanbieder realiseert zich terdege dat sprake is (geweest) van een voor klaagster zeer zware en belastende episode in haar leven. Het feit dat hierna verweer gevoerd wordt inzake de ontvankelijkheid, betekent niet dat de zorgaanbieder datgene wat haar overkomen is op enigerlei wijze zou willen bagatelliseren. Hoewel de genoemde omstandigheden niet ter discussie staan, is het door klaagster geschetste beeld, waarom zij eerder niet in staat was het onderhavige geschil aan uw commissie voor te leggen, niet juist. Immers: al korte tijd (22 augustus 2018) na het door haar zoon gepleegde delict én het overlijden van haar echtgenoot, heeft klaagster haar klacht voorgelegd aan de Klachtencommissie van de zorgaanbieder. Zij heeft – zie ook haar overgelegde klaagschrift – de klacht zeer uitvoerig en gedegen geformuleerd. De twee genoemde omstandigheden (het gepleegde delict en het overlijden van haar echtgenoot) vormden op dat moment aldus geen enkel beletsel voor haar. Daarnaast is van belang dat gelijktijdig met de hiervoor genoemde procedure bij de Klachtencommissie, de strafzaak tegen haar zoon liep. Ook dit was aldus geen belemmering. Het was aan klaagster om gedegen te motiveren waarom deze drie omstandigheden (het gepleegde delict, het overlijden van haar echtgenoot en de strafzaak tegen haar zoon) in een veel later stadium wel een beletsel vormden. Deze motivering ontbreekt in de toelichting. Daarnaast is van belang dat klaagster in het kader van voornoemde klachtprocedure werd bijgestaan door een terzake deskundig jurist, [naam jurist]. Hij mag geacht worden op de hoogte te zijn van de geldende termijnen en klaagster daarop tijdig te wijzen, althans dit met haar te bespreken. En daarvoor bestond aanleiding, gezien de navolgende ontwikkeling. De Klachtencommissie heeft uitspraak gedaan op 26 november 2018 (de Raad van Toezicht van de zorgaanbieder heeft dit oordeel overgenomen). Vervolgens had klaagster circa negen(!) maanden de tijd om het geschil aan uw commissie voor te leggen. Gedurende deze periode werd zij nog steeds bijgestaan door [naam jurist]. In die periode is zij verhuisd. Waarom een verhuizing klaarblijkelijk een beletsel zou zijn om het geschil aan uw commissie voor te leggen, is niet duidelijk gemaakt. Bovendien is van belang dat klaagster vrijwel direct na de uitspraak van de Klachtencommissie contact heeft gezocht met de (eenkoppige) raad van bestuur van de zorgaanbieder, omdat zij een gesprek wilde om haar ongenoegen over de uitspraak van de Klachtencommissie voor te leggen en zij (nogmaals) de zaak inhoudelijk wilde bespreken. Ook daarvoor was toen dus geen enkel beletsel. Onder meer heeft zij in een brief van 28 januari 2019 ernstige kritiek geuit op de Klachtencommissie die zij “onvoldoende competentie” toedichtte om te kunnen oordelen over het zorginhoudelijk handelen. De zorgaanbieder (o.a. de raad van bestuur) heeft in de periode nadien enkele gesprekken met klaagster gevoerd. In deze gesprekken was zij zeer wel in staat om haar mening kenbaar te maken met betrekking tot de wijze waarop de behandeling van haar zoon had plaatsgevonden, en haar kritiek daarop. En zoals aangegeven: ook toen werd zij bijgestaan door [naam jurist]. Uit de gehele gang van zaken na de uitspraak van de Klachtencommissie blijkt voldoende dat hetgeen eerder had plaatsgevonden, op zichzelf en in combinatie met elkaar, geen enkele belemmering vormde voor het handelen van klaagster, zoals beschreven. Er valt dan ook niet in te zien waarom er desalniettemin geen mogelijkheid was om het geschil tijdig aan uw commissie voor te leggen.

Rest nog de geconstateerde borstkanker: dit is geconstateerd betrekkelijk kort voor het verlopen van de termijn. Overigens heeft ook na deze diagnose die in juni 2019 plaatsvond nog verschillende keren contact plaatsgevonden tussen klaagster en de zorgaanbieder (o.a. 19 juli, 27 juli en 5 september 2019): ook toen ging het om inhoudelijke zaken. Samenvattend: datgene wat namens klaagster is aangevoerd ter verklaring van de – zeer ruime – termijnoverschrijding, maakt niet dat haar daarvan redelijkerwijze geen verwijt gemaakt zou kunnen worden.

Beoordeling van het geschil
De commissie overweegt als volgt.

De commissie dient primair te beoordelen of de cliënt in zijn klacht kan worden ontvangen, nu de zorgaanbieder in haar verweer uitdrukkelijk een beroep op niet-ontvankelijkheid heeft gedaan.

In het eerste onderdeel van het verweer stelt de zorgaanbieder, dat de cliënt niet ontvankelijk is in dit geschil omdat het geschil met name ziet op de wijze waarop de klachtencommissie van de zorgaanbieder eerder heeft geoordeeld en hier dus sprake zou zijn van een hoger beroepsprocedure.
De commissie is van oordeel dat dit verweer niet kan slagen. Het reglement van de Geschillencommissie verzet zich niet tegen de behandeling van dit geschil. De klacht betreft immers niet de wijze waarop de klachtencommissie tot het oordeel is gekomen maar richt zich op de zorgverlening van de zorgaanbieder. Het niet-ontvankelijkheidsverweer op grond van dit eerste onderdeel wordt verworpen.

Ten aanzien van het tweede niet-ontvankelijkheidsverweer, een verweer op grond van de termijnoverschrijding oordeelt de commissie als volgt. Vaststaat dat de moeder van cliënt, klaagster, op 13 januari 2020 namens haar zoon, cliënt van de zorgaanbieder, een klacht door middel van een vragenformulier aan de commissie heeft voorgelegd. De commissie heeft geen machtiging in het dossier aangetroffen waaruit blijkt dat cliënt, zelf meerderjarig en wilsbekwaam, zijn moeder heeft gemachtigd om het geschil bij de Geschillencommissie aanhangig te maken. De cliënt heeft later wel een gemachtigde in de arm genomen, [naam gemachtigde]. Deze gemachtigde heeft een op 14 februari 2020 getekende machtiging overgelegd waarbij cliënt haar machtigt om namens hem de procedure bij de commissie te voeren. De commissie beschouwt, gezien de inhoud van de schriftuur van de gemachtigde, de inhoud van het vragenformulier van de Geschillencommissie te zijn gedaan in het kader van de machtiging aan gemachtigde. Hoewel de commissie niet de ogen sluit voor de positie van klaagster als moeder van cliënt is zij echter formeel geen procespartij in deze procedure daar cliënt haar niet heeft gemachtigd om namens hem deze procedure te voeren.

Het reglement Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg van de commissie is bepalend voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van een klacht.

Ingevolge artikel 6.1 onder b van dit reglement verklaart de commissie op verzoek van de zorgaanbieder – gedaan bij eerste gelegenheid – de cliënt in zijn klacht niet ontvankelijk indien hij zijn geschil niet binnen 12 maanden, na de datum waarop de cliënt de klacht bij de zorgaanbieder indiende, bij de commissie aanhangig heeft gemaakt. In afwijking van het bepaalde in voormeld artikel, kan de commissie besluiten het geschil toch in behandeling te nemen, indien de cliënt ter zake van de niet naleving ervan naar het oordeel van de commissie redelijkerwijs geen verwijt treft (artikel 6.2).

De cliënt heeft zijn klacht voor het eerst bij de zorgaanbieder ingediend op 22 augustus 2018. Het eerste vragenformulier is op 13 januari 2020 bij de commissie ingediend.

De commissie stelt op basis hiervan vast dat de cliënt zijn klacht niet binnen 12 maanden na indiening van de klacht bij de zorgaanbieder aan de commissie heeft voorgelegd. Immers de klacht is ruim 4 maanden na afloop van die termijn (van 12 maanden na 22 augustus 2018) bij de commissie aanhangig gemaakt. Op grond van het bepaalde in artikel 6.1 onder b van het reglement is de cliënt dan ook niet ontvankelijk in zijn klacht.

Nu vastgesteld is dat de termijn van 12 maanden is overschreden zal de commissie vervolgens dienen te beoordelen of sprake is van een omstandigheid die meebrengt dat de cliënt hiervan redelijkerwijs geen verwijt treft.

De gemachtigde van cliënt heeft aangevoerd dat de moeder van cliënt, klaagster, vanwege psychische en lichamelijke gesteldheid niet in staat was op tijd de klacht bij de Geschillencommissie in te dienen, en wel om de volgende redenen:
a. de rechtszaak tegen de client die te belastend was voor haar, waardoor zij geen oog had voor de termijn in deze zaak:
b. het tussentijds overlijden van de vader van cliënt;
c. haar verhuizing;
d. de diagnose borstkanker en de medische behandeling die zij daarop heeft ondergaan.

De commissie begrijpt de zorgelijke situatie waarin klaagster heeft verkeerd en de druk die dit alles op haar heeft gelegd en nog steeds legt. Hoewel klaagster gemachtigde was in de klachtenprocedure bij de zorgaanbieder is zij ten aanzien van de onderhavige procedure, zoals de commissie reeds heeft overwogen, niet gemachtigd. De vraag die thans aan de commissie ter beoordeling ligt is of de hiervoor door de gemachtigde geschetste psychische en fysieke omstandigheden van de moeder (klaagster) voor cliënt verontschuldigend zijn voor het overschrijden van de hiervoor genoemde termijn.

De commissie is van oordeel dat cliënt, nu hij meerderjarig en wilsbekwaam is, zelf in staat moet worden geacht om een geschil aanhangig te maken bij de Geschillencommissie en om aan de voorwaarden te voldoen die daarvoor noodzakelijk zijn. De cliënt had daarvoor ook een gemachtigde kunnen aanwijzen om dit namens hem te doen zoals hij later ook heeft gedaan. Dat cliënt tijdens de interne klachtenprocedure bij de zorgaanbieder werd ondersteund door een jurist is voor de commissie een extra omstandigheid dat hij op het moment van de uitspraak van de interne klachtencommissie kon weten over de voorwaarden waaronder vervolgstappen naar de Geschillencommissie zouden dienen plaats te vinden.

Concluderend is de commissie van oordeel dat cliënt zelf verantwoordelijk is voor het aanhangig maken van een geschil bij de Geschillencommissie en dat voorts is gebleken dat de onderhavige klacht (de start van het geschil) buiten de termijn die daarvoor geldt is ingediend. In het dossier heeft de commissie geen aanwijzingen gevonden waaruit zou kunnen blijken dat het voor cliënt niet mogelijk was binnen die gestelde termijn een klacht in te dienen. De psychische en fysieke omstandigheden van zijn moeder maken dit niet anders nu hij op enig moment zelf een gemachtigde had kunnen benaderen om dit alles voor hem te kunnen regelen zoals hij dit wel heeft gedaan in een te laat stadium in dit proces.

De commissie hecht eraan de opmerking te maken dat ook indien de cliënt zijn moeder had gemachtigd om namens hem het geding aanhangig te maken bij de Geschillencommissie het niet-ontvankelijkheidsverweer eveneens zou slagen nu de omissie door een gemachtigde niet disculperend kan werken voor een – in dit geval – cliënt.
Op grond van het voorgaande is de cliënt niet ontvankelijk in de klacht.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De cliënt wordt in de klacht niet ontvankelijk verklaard.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, mevrouw drs. F. Zwanepol, de heer mr. R.P. Gerzon, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. W. Hartong van Ark, secretaris, op 10 juli 2020.