Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: Informatie
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
111343
De uitspraak:
In het geschil tussen
[Cliënte], wonende te [plaats] en Academisch Ziekenhuis behorende bij de openbare universiteit Rotterdam, gevestigd te Rotterdam.Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de
Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Het geschil is ter zitting behandeld op 11 januari 2018 te Amsterdam. Beide partijen waren ter zitting aanwezig. Cliënte werd bijgestaan door [naam gemachtigde].
Het ziekenhuis werd vertegenwoordigd door [naam chirurg] en [naam stafadviseur/jurist medische zaken]. Als toehoorder was aanwezig [naam andere chirurg].
Hetgeen ter zitting is verhandeld is door de door cliënte meegebracht tolk in de Turkse taal, [naam tolk] vertaald.
Onderwerp van het geschil
Het geschil heeft betrekking op een door cliënte gestelde toerekenbare tekortkoming van een uitgevoerde medische behandeling.
Standpunt van cliënte
Voor het standpunt van cliënte verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken. De door cliënte overgelegde stukken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. In de kern komt het standpunt van cliënte op het volgende neer.
Cliënte is in september 2012 geopereerd aan een buikwandbreuk. Daarbij is een kunststof mat geplaatst door middel van een laparosopische operatietechniek (kijkoperatie). De mat is met vier hechtingen door de spierlaag heen geplaatst en verder inwendig gefixeerd met tackers.
Na de ingreep heeft cliënte pijnklachten gehouden.
Volgens cliënte:
– is zij voorafgaand aan de operatie onvoldoende geïnformeerd over de grootte van de mat die in haar buik zou worden gebracht alsook over de wijze waarop de mat bevestigd zou worden, namelijk met gebruikmaking van zowel hechtingen als tackers;
– is de operatie niet lege artis uitgevoerd omdat de pijnklachten zijn verergerd in plaats van verminderd. Bovendien zijn niet alle tackers verwijderd na de operatie.
Cliënte heeft de commissie verzocht een hoorzitting te plannen waar haar klachten besproken kunnen worden. Zij verzoekt de commissie haar klacht gegrond te verklaren.
Standpunt van het ziekenhuis
Het standpunt van het ziekenhuis zoals dat uit het de door de commissie ontvangen stukken blijkt luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
Cliënte is sinds 2002 bekend met navel- en littekenbreuken waaraan zij drie keer is geopereerd in een ander ziekenhuis. Op enig moment is cliënte doorverwezen naar het ziekenhuis. In 2011 is cliënte in het ziekenhuis opnieuw aan een navelbreuk is geopereerd door middel van een open benadering en primaire sluiting. Toen nadien, in februari 2012, opnieuw twee navelbreuken werden geconstateerd zijn de behandelmogelijkheden meerdere malen uitvoerig en rustig uitgelegd aan cliënte en heeft zij bedenktijd gekregen. Op verzoek van cliënte is zij daarna op de wachtlijst geplaatst voor een nieuwe, open, ingreep. Na een teamoverleg bleek dat binnen het medische team, in plaats van een open benadering, een voorkeur bestond voor een laparoscopische benadering (kijkoperatie) in verband met waarschijnlijke verklevingen die aanwezig waren door eerdere ingrepen. Dit is met cliënte overlegd en zij heeft daarin toegestemd. Volgens het ziekenhuis is sprake van een standaardingreep en is het niet nodig om cliënte voor de operatie te informeren over de gebruikte (afmeting van de) materialen. Het ziekenhuis verzoekt de commissie het eerste klachtonderdeel dan ook niet gegrond te verklaren.
Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel heeft het ziekenhuis gesteld dat, na vier ‘open’ ingrepen, op goede gronden is gekozen voor een kijkoperatie. Dit betreft een standaardingreep die zorgvuldig en volgens de richtlijnen is uitgevoerd, zoals ook blijkt uit een brief van 29 juli 2016 van [naam chirurg] in het Máxima Medisch Centrum en een e-mailbericht van 31 januari 2017 van [naam professor of surgery] in het ziekenhuis. Ook dit klachtonderdeel is volgens het ziekenhuis niet gegrond.
Het ziekenhuis is van mening dat de klachten van cliënte niet gegrond zijn.
Beoordeling van het geschil
De cliënte en het ziekenhuis hebben met elkaar een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gesloten. Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de bepalingen van dat wetboek.
Cliënte houdt het ziekenhuis aansprakelijk voor de onjuist uitgevoerde medische ingreep in september 2012. Voor aansprakelijkheid van het ziekenhuis is vereist dat voldoende aannemelijk is dat het ziekenhuis, dan wel ieder die werd ingeschakeld bij de uitvoering van de voor het ziekenhuis uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting, is tekortgeschoten in de uitvoering van die verplichting.
De tekortkoming moet aan het ziekenhuis kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en cliënte moet daarvan nadeel hebben ondervonden.
Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet het ziekenhuis bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat het ziekenhuis die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De verplichting die voor een hulpverlener (in dit geval het ziekenhuis) voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst wordt in beginsel niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de hulpverlener moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de hulpverlener zich verplicht zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings-)proces een ongewisse factor vormt; zelfs bij onberispelijk medisch handelen kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.
Op grond van artikel 7:448, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) dient een hulpverlener een patiënt op duidelijke wijze te informeren over de ontwikkelingen omtrent het onderzoek, de behandeling en de gezondheidstoestand van de patiënt. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de hulpverlener zich daarbij laat leiden door hetgeen de patiënt redelijkerwijze dient te weten ten aanzien van:
a. de aard en het doel van het onderzoek of de behandeling die hij noodzakelijk acht en van de uit te voeren verrichtingen;
b. de te verwachten gevolgen en risico’s daarvan voor de gezondheid van de patiënt;
c. andere methoden van onderzoek of behandeling die in aanmerking komen;
d. de staat van en de vooruitzichten met betrekking tot diens gezondheid voor wat betreft het terrein van het onderzoek of de behandeling.
In artikel 7:450 BW is vastgelegd dat toestemming van de patiënt is vereist voor verrichtingen ter uitvoering van de behandelingsovereenkomst.
Uit de stukken en uit hetgeen ter zitting van 11 januari 2018 is gebleken volgt dat cliënte reeds langer bekend is met navel- en littekenbreuk. In februari 2012 werden door de chirurg twee nieuwe breuken gezien, die konden worden gecorrigeerd.
Nadat uitvoerig overleg was gepleegd met cliënte over de mogelijkheden voor een nieuwe ingreep, is besloten dat de operatie ‘open’ zou worden uitgevoerd. Na een teamoverleg bleek echter dat medisch gezien een kijkoperatie beter zou zijn. Deze wijziging van operatietechniek is niet door de chirurg zelf, maar door de chirurgen [naam] en [naam] besproken met cliënte. Met die wijziging in operatietechniek heeft cliënte ingestemd, waarbij zij ook haar angst voor de ingreep heeft benoemd.
De commissie heeft vastgesteld dat er bij deze gesprekken geen tolk aanwezig was maar dat cliënte
– zoals zij ter zitting heeft bevestigd – de inhoud van de gesprekken met de verschillende artsen wel heeft begrepen.
De commissie stelt vast dat de kijkoperatie een standaard ingreep betrof waarvoor een duidelijke indicatie bestond.
De cliënte is in voldoende mate geïnformeerd over de aard en het doel van de behandeling, alternatieve behandelmethoden, de risico’s van de behandeling en de staat en vooruitzichten met betrekking tot haar gezondheid. De cliënte wist dat de mat zou worden gefixeerd door middel van hechtingen. Dat ook tackers zijn gebruikt is haar eerst na de operatie gebleken. De commissie is van oordeel dat de informatieplicht die is neergelegd in artikel 7:448, lid 1 in verbinding met lid 2 BW, niet zover strekt dat cliënte vooraf aan de operatie geïnformeerd moet worden over de (afmeting van de) materialen die bij de operatie gebruikt worden. De exacte grootte van de mat kon bovendien pas tijdens de operatie bepaald worden. Het eerste klachtonderdeel is dan ook niet gegrond.
Wat betreft het tweede klachtonderdeel geldt dat het ziekenhuis aansprakelijk is voor schade indien voldoende aannemelijk is geworden dat het ziekenhuis jegens cliënte toerekenbaar tekort is geschoten in het nakomen van de behandelingsovereenkomst en cliënte daardoor schade heeft geleden.
De commissie is van oordeel dat zowel schriftelijk alsook tijdens de zitting van de commissie, onvoldoende onderbouwd is gesteld op welke onderdelen de operatie niet lege artis is uitgevoerd. Daarmee is niet duidelijk geworden welke toerekenbare tekortkoming cliënte het ziekenhuis verwijt, welke schade daardoor is veroorzaakt aan cliënte en op welke wijze die schade zou moeten worden gewaardeerd. De enkele omstandigheid dat de pijn na de operatie niet is verminderd, maar is toegenomen, is daarvoor niet voldoende. Hoewel op zichzelf voorstelbaar is dat cliënte had gehoopt na de operatie pijnvrij te zijn, geldt dat op een arts enkel een inspanningsverplichting en geen resultaatsverplichting rust, waarbij geen garantie kan worden gegeven dat de klachten waarvoor behandeling volgt na die behandeling met zekerheid zullen verdwijnen. Dat dit het geval was, is door de chirurg, zoals zij heeft verklaard ter zitting, vooraf aan de operatie medegedeeld aan cliënte. Cliënte heeft dat ook niet betwist. Een en ander brengt met zich dat de klacht van cliënte ook wat betreft het tweede klachtonderdeel niet gegrond is.
Conclusie
De commissie is van oordeel dat niet kan worden gesteld dat de artsen in het ziekenhuis ten aanzien van de voorlichting over- en de medische behandeling niet hebben gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben gehandeld.
De commissie verklaart de klachten van de cliënte ongegrond en dat als volgt dient te worden beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist op 11 januari 2018 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen.