Buiten zijn medeweten en zonder instemming ontslagen uit zorginstelling

De Geschillencommissie




Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg    Categorie: (On)Zorgvuldig handelen    Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: Ongegrond   Referentiecode: 2924-8987

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

Behandelovereenkomst met wederzijdse instemming beëindigd. Zorgaanbieder heeft zorgvuldig gehandeld en voldaan aan inspanningsplicht. Geen recht op schadevergoeding.

Volledige uitspraak

In het geschil tussen
[Cliënt], wonende te [plaats] en GGZ Drenthe, gevestigd te Assen
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennis genomen van de overgelegde stukken. De behandeling heeft plaatsgevonden op 8 november 2019 te Best Western Hotel Groningen Centre, Radesingel 50, 9711 EK Groningen. Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen. Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht.
De cliënt werd ter zitting bijgestaan door de heer [naam] (PGB-begeleider).
De zorgaanbieder werd ter zitting vertegenwoordigd door mevrouw [naam] (GGZ Manager bedrijfsvoering ouderenpsychiatrie van de zorgaanbieder) en door de heer [naam] (advocaat in dienst van de zorgaanbieder).

Onderwerp van het geschil
Cliënt heeft zijn klacht voorgelegd aan de klachtencommissie van de zorgaanbieder, die zich bij beslissing van 19 februari 2019 onbevoegd heeft verklaard. Vervolgens heeft cliënt een klacht ingediend bij de commissie. Onderwerp van het geschil is dat cliënt stelt buiten zijn medeweten en zonder zijn instemming te zijn ontslagen uit de zorg van de zorgaanbieder. Cliënt vordert niet nader – qua omvang en aard – gespecificeerde schadevergoeding.

Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en – in hoofdlijnen – de verklaring ter zitting. Het standpunt komt op het volgende neer.

Cliënt was vele jaren in behandeling bij de zorgaanbieder op afdeling Planbare zorg in Hoogeveen. Met ingang van 1 februari 2016 is de zorg overgenomen door de afdeling Ouderenpsychiatrie te Assen. In verband met het feit dat er in Assen wegens wisselingen in het personeel geen vaste psychiater aan cliënt kon worden toegekend, heeft cliënt ingestemd met een verwijzing naar IP-GGZ. Medio 2016 is cliënt in behandeling gekomen bij IP-GGZ. Volgens cliënt is hij akkoord gegaan met tijdelijke behandeling door IP-GGZ met de bedoeling om terug te keren bij de zorgaanbieder als daar de personele bezetting op orde was. Volgens cliënt werd er echter in augustus 2017 ineens gesproken over uitschrijving bij de zorgaanbieder. Hiermee was cliënt niet akkoord. Op 30 november 2017 heeft er een gesprek met één van de behandelaren van de zorgaanbieder van de locatie Assen plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek is volgens cliënt afgesproken dat er eind januari 2018 opnieuw contact zou zijn met de zorgaanbieder om te bekijken of cliënt weer door de zorgaanbieder kon worden behandeld. Echter toen cliënt zich in januari 2018 meldde bij de zorgaanbieder, bleek hij – tegen zijn uitdrukkelijk wens in – te zijn uitgeschreven bij de zorgaanbieder.

Volgens de klachtencommissie was er geen sprake van éénzijdige beëindiging van de behandelovereenkomst, omdat cliënt er uitdrukkelijk voor heeft gekozen om zijn behandeling te laten uitvoeren door IP-GGZ. Dit heeft volgens de klachtencommissie met zich meegebracht dat de behandelingsovereenkomst – zij het impliciet – (tweezijdig) is opgezegd. Cliënt heeft (schriftelijk) verklaard het hiermee ‘hardgrondig’ oneens te zijn. Volgens cliënt heeft de zorgaanbieder hem gedwongen ontslag gegeven buiten zijn medeweten om. Bovendien heeft er nooit een afsluitend evaluatiegesprek plaatsgevonden en is er eerst op 2 juni 2018 een afsluitbrief opgesteld door de zorgaanbieder. Volgens cliënt heeft hij de door de volgens de zorgaanbieder verstuurde uitnodiging voor een evaluatiegesprek niet ontvangen. Volgens cliënt weigert de zorgaanbieder hem (opnieuw) in behandeling te nemen, terwijl hij therapie nodig heeft. Cliënt heeft verklaard dat zijn huisarts bereid is hem een verwijzing naar de zorgaanbieder te verstrekken, maar heeft cliënt deze verwijzing geweigerd, omdat ‘hij zich niet als een idioot laat behandelen’. De klacht kan volgens cliënt worden opgelost door gerechtigheid te bieden en schadevergoeding toe te kennen.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en – in hoofdlijnen – naar de verklaring ter zitting. Het standpunt komt op het volgende neer.

Vanaf het moment dat cliënt in behandeling is gekomen bij IP-GGZ vond er geen behandeling meer plaats bij de zorgaanbieder. Volgens de zorgaanbieder is er geen toezegging gedaan dat cliënt – zonder verwijzing door de huisarts – terug kon komen bij de zorgaanbieder voor behandeling. Volgens de zorgaanbieder is cliënt uitgenodigd voor een afsluitend evaluatiegesprek maar is hij niet op de afspraak verschenen.
De zorgaanbieder heeft erkend dat er eerder een brief ter afsluiting van de behandeling aan cliënt had moeten worden toegestuurd. Ter zitting van de klachtencommissie heeft de zorgaanbieder eveneens erkend dat doordat er geen evaluatiegesprek heeft plaatsgevonden en er niet tijdig een brief aan cliënt is verstuurd ter bevestiging van de beëindiging van de behandelingsovereenkomst cliënt te lang in de onterechte veronderstelling heeft verkeerd dat hij nog steeds aan de zorgaanbieder was verbonden. Deze verschillende omstandigheden hebben een ongunstig effect gehad op de bejegening en behandeling van cliënt door de zorgaanbieder.

Volgens de zorgaanbieder is door de zorgaanbieder met cliënt afgesproken dat de zorgaanbieder overbruggende zorg zou bieden tot de overgang naar IP-GGZ gerealiseerd zou zijn. Volgens de zorgaanbieder is cliënt, na niet te zijn verschenen op een afsluitende afspraak, op 24 maart 2017 uitgeschreven bij de zorgaanbieder en is de begeleiding vanuit de zorgaanbieder in augustus 2017 definitief geëindigd. Door tussenkomst van de klachtenfunctionaris heeft er op 30 november 2017 alsnog een afsluitend gesprek plaatsgevonden. Volgens de zorgaanbieder is er tijdens dat gesprek afgesproken dat er uiterlijk eind januari 2018 een afsluitende brief aan cliënt zou worden verstuurd. De zorgverlening door IP-GGZ is in januari 2018 geëindigd. IP-GGZ heeft cliënt niet terugverwezen naar de zorgaanbieder, maar naar zijn huisarts. IP-GGZ had kunnen terugverwijzen naar de zorgaanbieder maar heeft ervoor gekozen dit niet te doen. Volgens de zorgaanbieder is de behandelovereenkomst met cliënt door de overstap naar IP-GGZ met wederzijdse instemming geëindigd. Cliënt heeft zelf besloten over te stappen en deze overstap is diverse keren met de zorgaanbieder besproken. De zorgaanbieder is de afspraak dat cliënt ter overbrugging bij de zorgaanbieder in zorg kon blijven, nagekomen. De zorgaanbieder erkent dat het veel beter was geweest als er in het voorjaar van 2017 door de zorgaanbieder meer moeite was gedaan om alsnog een afsluitend gesprek te laten plaatsvinden en om overeenstemming te krijgen over de inhoud van de afsluitbrief. Volgens de zorgaanbieder is klager er ten onrechte vanuit gegaan dat hij een onvoorwaardelijk recht op terugkeer in de zorg van de zorgaanbieder had. De zorgaanbieder biedt wat betreft de matige communicatie rondom het afsluiten van de zorg door de zorgaanbieder waar gepast excuses aan. De zorgaanbieder verzoekt de klacht ongegrond te verklaren.

Beoordeling van het geschil
Op grond van de stukken en hetgeen ter zitting aan de orde is geweest, overweegt de commissie als volgt.
Bij de beoordeling van de klacht geldt het volgende beoordelingskader. De overeenkomst die is gesloten tussen cliënt en de zorgaanbieder is aan te merken als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de bepalingen van dat wetboek. Bij de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de hulpverlener de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor de hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het BW). Deze zorgplicht houdt in dat de hulpverlener die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. De zorgplicht houdt in beginsel geen resultaatsverplichting in, maar wordt aangemerkt als een inspanningsverplichting. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt. De commissie dient te oordelen of de zorgaanbieder is tekortgeschoten in het nakomen van de behandelovereenkomst met cliënt.

De commissie dient in dit geschil eerst te beoordelen of de behandelovereenkomst met de zorgaanbieder naar haar oordeel éénzijdig door de zorgaanbieder is opgezegd of met wederzijdse instemming is beëindigd. De commissie is van oordeel dat de behandelovereenkomst – al dan niet impliciet – met wederzijdse instemming is geëindigd door het vrijwillige vertrek van cliënt naar IP-GGZ. De commissie acht op grond van de stukken en de verklaringen ter zitting niet aannemelijk geworden dat er een toezegging aan cliënt is gedaan dat hij onvoorwaardelijk – zonder verwijzing – zou kunnen terugkeren naar de zorgaanbieder en dat de behandelovereenkomst met de zorgaanbieder tijdens de behandeling door IP-GGZ dus in stand zou blijven. Vervolgens dient de commissie te beoordelen of de zorgplicht rondom de overstap naar IP-GGZ en daardoor het eindigen van de behandelovereenkomst met de zorgaanbieder naar behoren is nagekomen door de zorgaanbieder. De commissie is van oordeel dat dit het geval is. De zorgaanbieder heeft erkend dat de communicatie rondom het eindigen van de behandelovereenkomst met de zorgaanbieder te wensen heeft overgelaten en de zorgaanbieder heeft daarvoor excuses aangeboden. De commissie is van oordeel dat hiermee dit onderdeel van de klacht is afgedaan. De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder – onder andere door ter overbrugging tijdens de overgang naar IP-GGZ zorg aan cliënt te leveren, zorgvuldig heeft gehandeld en de inspanningsplicht is nagekomen. Ten aanzien van de ter zitting door cliënt aangevoerde stelling dat de zorgaanbieder thans weigert hem opnieuw in behandeling te nemen, is de commissie van oordeel dat dit niet aannemelijk is geworden. Uit de stukken maakt de commissie op dat hiervoor een verwijsbrief van de huisarts dient te worden aangeleverd. Cliënt heeft ter zitting verklaard dat zijn huisarts bereid is deze te verstrekken, maar dat cliënt op deze wijze niet opnieuw in behandeling wil worden genomen door de zorgaanbieder. De commissie concludeert dat de verantwoordelijkheid voor het niet opnieuw in behandeling nemen van cliënt, in tegenstelling tot wat cliënt beweert, niet bij de zorgaanbieder maar bij hemzelf ligt Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.

Vordering tot schadevergoeding
Cliënt verzoekt de zorgaanbieder te veroordelen tot vergoeding van schade. Voor een aanspraak op schadevergoeding is ten minste vereist dat de schuldenaar – in dit geval de zorgaanbieder – in enig opzicht toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst. Reeds nu uit voorgaande blijkt dat er geen sprake is van tekortschieten, zal ook de vordering tot vergoeding van schade worden afgewezen. Ten overvloede overweegt de commissie dat indien de commissie zou hebben geoordeeld dat er wel sprake was van tekortschieten, cliënt, nu hij de schadevergoeding niet heeft gespecificeerd in bedragen en niet heeft onderbouwd, niet-ontvankelijk zou zijn verklaard in zijn verzoek tot toekenning van schadevergoeding.

Op grond van vorenstaande komt de commissie tot de conclusie dat de klacht niet gegrond is en dat de vordering moet worden afgewezen.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie verklaart de klacht van cliënt ongegrond en wijst de vordering af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit de heer mr. C.J.R. de Locht, voorzitter, de heer E. Krist, de heer mr. P.O.H. Gevaerts, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. C. Koppelman, secretaris, op 8 november 2019.