Cardioloog heeft cliënt laten doorgaan met gebruik van een medicijn. Rol zorgaanbieder bij het verslag van katheteronderzoek

  • Home >>
  • Ziekenhuizen >>
De Geschillencommissie




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: (Immateriele) schade    Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ten dele gegrond   Referentiecode: 107658/136397

De uitspraak:

Waar gaat de zitting over?

Cliënt slikte 2 soorten medicijnen waarbij de combinatie dodelijk is. Zijn klacht bij het Tuchtcollege is ongegrond verklaard omdat de cardioloog volgens de cliënt heeft gelogen. Het versalg van het kathederonderzoek heeft cliënt veel later ontvangen dan gebruikelijk. Cliënt vordert een (im)materiële schadevergoeding. De zorgaanbieder beroept zich op de uitspraak van het Regionaal en Centraal Tuchtcollege waarbij de cliënt in het ongelijk is gesteld. Volgens de commissie is de terugkoppeling naar cliënt over verslag katheteronderzoek niet goed verlopen. Cliënt heeft niet aananmelijk gemaakt welke schade is veroorzaakt door tekortkoming van de zorgaanbieder. Schadevergoeding wordt afgewezen.

De uitspraak

in het geschil tussen

[cliënt], wonende te [woonplaats],
(hierna te noemen: cliënt)

en

Groene Hart Ziekenhuis, gevestigd te Gouda,
(hierna te noemen: het ziekenhuis),

gemachtigde: [naam advocaat], advocaat verbonden aan [verzekeringsmaatschappij].

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 juni 2022 te Utrecht. Bij deze behandeling zijn verschenen:

– cliënt, vergezeld van zijn partner, [naam partner],

– het ziekenhuis, vertegenwoordigd door [naam bedrijfsjurist], bijgestaan door

de hiervoor genoemde gemachtigde van het ziekenhuis.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft cliënt zijn klacht alsnog geconcretiseerd, zoals hierna onder “standpunt van cliënt” zal worden weergegeven. Het ziekenhuis heeft geen bezwaar gemaakt tegen die concretisering.

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft het feit dat (een cardioloog van het) het ziekenhuis cliënt in zijn ogen ten onrechte heeft laten doorgaan met het gebruik van een bepaald medicijn in plaats van dat gebruik te beëindigen en de rol van het ziekenhuis met betrekking tot het verslag van het katheteronderzoek dat cliënt heeft ondergaan.

Standpunt van cliënt
Voor het standpunt van cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en naar hetgeen hij tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

1. De medicatie
Cliënt heeft in 2011 een hartinfarct gehad. Het ziekenhuis heeft cliënt gedotterd en hem medicatie voorgeschreven, onder andere Ascal en Grepid. Na één jaar is cliënt bij de aan het ziekenhuis verbonden cardioloog [naam cardioloog] (hierna te noemen: de cardioloog) op controle geweest. De cardioloog kon en had moeten weten dat cliënt op dat moment Grepid en Ascal gebruikte en hij had het gebruik van Grepid direct moeten beëindigen, omdat elke cardioloog weet dat het gebruik van Grepid langer dan één jaar een risico op een inwendige bloeding geeft. De cardioloog wist zogenaamd niet dat cliënt deze dodelijke combinatie al één jaar slikte, terwijl dit gewoon in het medisch dossier van cliënt stond. Bij toeval is cliënt een huisarts in Eerbeek tegengekomen. Deze schrok en heeft direct het ziekenhuis gebeld en gezorgd dat cliënt dezelfde dag stopte met het innemen van Grepid. Deze huisarts heeft cliënt gered van een inwendige bloeding, lees de dood. Niet alleen de cardioloog heeft cliënt laten doorgaan met het gebruik van Grepid. Ook het hele team cardiologen van het ziekenhuis, die allen na voormelde controle rapporteerden dat cliënt Grepid en Ascal gebruikte, hebben niet ingegrepen, waardoor zij eveneens roekeloos en onzorgvuldig hebben gehandeld.

Dat de klacht, die cliënt tegen de cardioloog heeft ingediend bij het regionaal tuchtcollege, door dit college ongegrond is verklaard, zegt niets. De cardioloog heeft bij dat college gelogen en het proces daar was oneerlijk door onvolledigheid, schijn van partijdigheid en vermeende belangenverstrengeling.

2. Het (verslag van het) katheteronderzoek
In oktober 2013 kreeg cliënt weer hartklachten en werd hij één week opgenomen in het ziekenhuis. Daar kreeg cliënt te horen dat hij zich moest laten katheteriseren in het [naam ander ziekenhuis], omdat het anders fout zou gaan als hij de katheterisatie in een ander ziekenhuis zou laten uitvoeren. Cliënt heeft het verslag van de katheterisatie pas anderhalve maand nadien van zijn huisarts ontvangen, terwijl normaliter het verslag direct na de katheterisatie aan de patiënt wordt meegegeven. Cliënt heeft geen antwoord gekregen op zijn verzoek aan beide ziekenhuizen waar het verslag bleef. Cliënt is van mening dat het ziekenhuis actie had moeten ondernemen om in het bezit te komen van het verslag. Na de katheterisatie is cliënt in het ziekenhuis niet meer op controle geweest.

Zowel het [naam ander ziekenhuis] als het ziekenhuis schreven veel later dat het katheteronderzoek als resultaat aangaf dat de linker kransslagader van cliënt voor 20% en de rechter kransslagader voor 100% dicht zat. Cliënt heeft door zijn Grepid-Ascal-trauma en omdat hij hartklachten bleef houden in juli 2014 in het [naam universitair ziekenhuis] een second opinion laten doen. Daaruit bleek dat zijn linker kransslagader beschadigd was en dat deze voor 85% en zijn rechter kransslagader voor 100% was dichtgeslibd. Het dichtslibben treedt geleidelijk over tientallen jaren op. Het was dan ook onmogelijk, zeker met de medicatie die cliënt gebruikte, dat het katheteronderzoek lagere waarden aangaf dan het onderzoek van het [universitair ziekenhuis]. Cliënt werd in het [universitair ziekenhuis] direct geopereerd waarbij hij twee omleidingen van de kransslagaders heeft gekregen.

De gevorderde schadevergoeding
Cliënt verlangt een (im)materiële schadevergoeding van € 24.000,–. Cliënt is tweemaal aan de dood ontsnapt door roekeloosheid van cardiologen, die niet ingrepen, terwijl een hartoperatie noodzakelijk was. Cliënt heeft veel nachtmerries, stress, woede, angsten en kan zich slecht concentreren. Hij piekert veel, kan hetgeen is gebeurd niet verwerken en dit alles maakt hem het werken feitelijk onmogelijk. Cliënt duidt een en ander aan als een vorm van PTSS.

Standpunt van het ziekenhuis
Voor het standpunt van het ziekenhuis verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en naar hetgeen hij tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

1. De medicatie
Cliënt heeft het geschil tussen partijen over de voorgeschreven medicatie Ascal en Grepid eerder voorgelegd aan het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag en het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. In beide instanties is cliënt in het ongelijk gesteld. De tuchtrechter was van oordeel dat de cardioloog niet onzorgvuldig heeft gehandeld en hem is dan ook geen maatregel opgelegd.

2. Het (verslag van het) katheteronderzoek
In verband met de specifieke situatie van cliënt is na onderling overleg tussen cliënt en het ziekenhuis besloten een katheterisatie van cliënt te laten uitvoeren in het [andere ziekenhuis]. Het [andere ziekenhuis] heeft de uitslag van het katheteronderzoek teruggekoppeld naar het ziekenhuis, waar die uitslag is besproken. De terugkoppeling naar cliënt is niet goed gegaan en daarvoor heeft het ziekenhuis schriftelijk zijn excuses aangeboden aan cliënt.

De gevorderde schadevergoeding
De goede zorg voor cliënt staat bij het ziekenhuis te allen tijde centraal. Het ziekenhuis heeft er geen enkel belang bij om bewust onjuiste informatie te verstrekken. Gelet hierop en gelet op het vermoeden dat de klacht van cliënt tevens betrekking heeft op het geschil waarover de tuchtrechter zich reeds heeft uitgesproken in het nadeel van cliënt, dient de vordering, die overigens bijzonder hoog is en geenszins in verhouding staat met hetgeen het ziekenhuis wordt verweten, te worden afgewezen.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft op grond van de door partijen overgelegde stukken en hetgeen zij tijdens de mondelinge behandeling naar voren hebben gebracht, het volgende overwogen.

1. De medicatie
Het ziekenhuis heeft gesteld dat het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag en het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg over het verstrekken van de medicatie Ascal en Grepid al een uitspraak heeft gedaan.

De uitspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg is op het internet gepubliceerd onder nummer: ECLI:NL:TGZCTG:2016:44. Voor zover voor het onderhavige geschil van belang blijkt uit die uitspraak – zakelijk weergegeven – het volgende:

– Cliënt heeft tegen de cardioloog op 27 augustus 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag een

klacht ingediend. Daarin verwijt cliënt de cardioloog dat deze onzorgvuldig heeft gehandeld door cliënt

langer dan een half jaar, en in ieder geval langer dan de maximale periode van een jaar na zijn hartinfarct

in september 2011, de combinatie van de medicijnen Ascal en Grepid voor te schrijven, waarmee de

cardioloog cliënt langdurig in een risicovolle situatie heeft gebracht, omdat het gebruik van Grepid langer

dan maximaal een jaar na een hartinfarct de kans op bloedingen verhoogt.

– Het Regionaal Tuchtcollege heeft ten aanzien van de klacht het volgende overwogen:

• Klager is op 10 oktober 2012 door verweerder gezien voor een poliklinische controle. Daarbij heeft verweerder aan klager gevraagd naar het actuele medicijngebruik. Klager stelt dat hij zijn medicijnpaspoort, waarin zowel het gebruik van Ascal als Grepid waren opgenomen, aan verweerder heeft overhandigd. Verweerder betoogt dat hij geen medicijnpaspoort heeft gezien en tijdens de controle moeite had om duidelijkheid te verkrijgen over welke medicijnen klager gebruikte. In de poliklinische brief dd. 25 oktober 2012 wordt naast enkele andere medicijnen wel Ascal als medicatie genoemd, maar niet Grepid.

• Het is daarom redelijk te veronderstellen dat verweerder in de veronderstelling was dat er geen Grepid meer werd gebruikt.

• Klager en verweerder verschillen van mening over de vraag of klager een medicijnpaspoort bij zich had en verweerder aldus wist dat klager op dat moment het medicijn Grepid gebruikte. Het College kan niet uitmaken wie van beiden daarin gelijk heeft, omdat aan het woord van de een niet meer geloof gehecht kan worden dan aan het woord van de ander. Het is vaste tuchtrechtspraak in gevallen als deze, waarbij de lezingen van beide partijen uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld wat de feitelijke gang van zaken is geweest, dat het verwijt van de klager op het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van de klager minder geloof verdient dan dat van de verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het College dus hier niet vaststellen.

• Uit het beschikbare medisch dossier alsmede uit het klaagschrift en de repliek blijkt niet dat verweerder nadien op enige wijze betrokken is geweest bij de behandeling van klager en/of aan klager een herhaalrecept voor het medicijn Grepid heeft verstrekt.

• Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

– Het Regionaal Tuchtcollege heeft bij zijn beslissing van 4 november 2014 de klacht afgewezen. Cliënt is

van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen bij het Centraal Tuchtcollege voor de

Gezondheidszorg.

– Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg heeft in hoger beroep het volgende overwogen:

• In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht. De cardioloog heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

• Vast staat dat na een myocardinfarct eind september 2011 bij klager een drug-eluting stent is geplaatst. Uit de brief van 13 oktober 2011 van G., arts-assistent cardiologie in het H.-Ziekenhuis, aan I., werkzaam in het D.-Ziekenhuis, blijkt dat na het plaatsen van deze stent aan klager de volgende medicatie is voorgeschreven: “Ascal 1 dd 100 mg levenslang. Plavix 1 dd 75 mg of Prasugrel 1 dd 5/10 mg (Centraal Tuchtcollege: Grepid) gedurende 1 jaar.”

• Ter terechtzitting hebben zowel klager als de cardioloog verklaard dat na het plaatsen van de drug-eluting stent in ieder geval voor de duur van een jaar Grepid dient te worden gebruikt. Op 10 oktober 2012 is klager bij de cardioloog verschenen voor een poliklinische controle.

• Ter terechtzitting heeft de cardioloog verklaard dat de consulten die hij afneemt altijd via een vaste systematiek verlopen, en zo ook de poliklinische controle van klager op 10 oktober 2012. Naast een aantal algemene vragen wordt de door de patiënt gebruikte medicatie per soort uitgevraagd. Tijdens de controle vormt de cardioloog zich een beeld van de patiënt en schat hij in of deze in staat is coherent te verklaren over zijn medicijngebruik, hetgeen volgens de cardioloog gebruikelijk is bij poliklinische patiënten. De cardioloog heeft in dit kader verklaard dat hij ruim de tijd (een half uur) heeft genomen voor de controle van klager en dat hij, ondanks het moeizame verloop van de controle, meende een kloppend beeld te hebben van de cardiale status van klager en zijn medicijngebruik, hetgeen volgens de cardioloog ook blijkt uit zijn verslaglegging.

• Het Centraal Tuchtcollege acht de handelwijze van de cardioloog correct, nu hij tijdens de controle na het stellen van algemene vragen aan klager heeft gevraagd welke medicatie deze gebruikt. Dit heeft hij gedaan door het systematisch vragen naar gebruik van medicatie voor specifieke klachten. Dat hij op die wijze heeft gehandeld, volgt niet alleen uit zijn verklaring ter zitting, maar ook uit de verslaglegging in het medisch dossier. Daaruit blijkt niet dat klager hem heeft laten weten – door mededeling van het gebruik van Grepid, of door het tonen van een medicijnpaspoort – dat hij nog steeds Grepid gebruikte. Grepid was na de ingreep voorgeschreven voor de duur van een jaar, en dit maakt dat de cardioloog niet hoefde verwachten dat klager op het moment van de controle – meer dan een jaar na de ingreep – nog Grepid gebruikte en daar specifiek naar moest vragen. Of klager een medicijnpaspoort heeft laten zien of niet, is vanwege de tegenstrijdige stellingen van partijen op dat punt niet vast te stellen. Tenslotte overweegt het Centraal Tuchtcollege dat het gebruik van Grepid naast Ascal, langer dan een jaar na het plaatsen van een drug-eluting stent, niet het door klager omschreven grote risico op ernstige bloedingen meebrengt.

• Gelet op het voorgaande dient het beroep van klager te worden verworpen.

– Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg heeft het beroep bij zijn beslissing van 19 januari

2016 verworpen.

Uit de hiervoor aangehaalde inhoud van de uitspraak van de beide tuchtcolleges blijkt dat zij reeds een uitspraak hebben gedaan over de inhoud van hetzelfde geschil betreffende de medicatie als in deze procedure voor de commissie aan de orde is. De commissie gaat voorbij aan de stelling van cliënt dat het proces bij het Regionaal Tuchtcollege oneerlijk is geweest. Het is namelijk niet aan de commissie – mede gezien de in het reglement van de commissie aan haar toebedeelde taak, namelijk beslechting van geschillen tussen een cliënt en het ziekenhuis voor zover deze betrekking hebben op de totstandkoming of de uitvoering van geneeskundige behandelingsovereenkomsten – te beoordelen of de uitspraak van dat college op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag tot stand is gekomen. Overigens heeft cliënt in hoger beroep bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, welk hoger beroep onder meer een herstelfunctie heeft van hetgeen bij het Regionaal Tuchtcollege zijns inziens niet goed zou zijn verlopen, de gelegenheid gehad om dat ter sprake te brengen. Dat cliënt dat heeft gedaan en dat het Centraal Tuchtcollege daarover een oordeel heeft gegeven, is de commissie niet gebleken.

Artikel 5, eerste lid, van het reglement van de commissie bepaalt dat de commissie de cliënt in zijn klacht ambtshalve niet-ontvankelijk verklaart indien het een geschil betreft waarin (…) de rechter reeds een uitspraak over de inhoud van het geschil heeft gedaan. Anders dan in artikel 26 van dat reglement, waarin sprake is van een specifieke rechter, namelijk de civiele rechter, wordt in artikel 5, eerste lid, gesproken over de rechter zonder dat is aangegeven welk soort rechter bedoeld wordt. Bij gebreke van andersluidende aanwijzingen gaat de commissie ervan uit dat onder het begrip “rechter” in laatstbedoeld artikellid ook de tuchtrechter kan worden verstaan. Het Centraal Tuchtcollege, waarin medici zitting hebben, die de vereiste expertise hebben om tot een juiste oordeelsvorming te (kunnen) komen, heeft geoordeeld dat het gebruik van Grepid naast Ascal, langer dan een jaar na het plaatsen van een drug-eluting stent, niet het door cliënt omschreven grote risico op ernstige bloedingen meebrengt. Daarmee is een uitspraak gedaan over de inhoud van het geschil, zoals dit thans aan de commissie voorligt. De commissie is dan ook van oordeel dat cliënt in zijn klacht voor zover deze betrekking heeft op de cardioloog niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.

Voor zover cliënt heeft beoogd zijn klacht uit te breiden tot het gehele team cardiologen van het ziekenhuis,

die volgens cliënt allen rapporteerden dat hij Grepid en Ascal gebruikte maar niet hebben ingegrepen, zal deze ongegrond worden verklaard. De klacht tegen het gehele team is namelijk te ruim en te algemeen geformuleerd. Zo heeft cliënt niet concreet duidelijk gemaakt tegen welke cardiologen van dat team de klacht zich richt, welke concrete gedragingen hij hen verwijt en op welke momenten de verweten gedragingen hebben plaatsgevonden. Ook heeft cliënt geen bescheiden overgelegd, aan de hand waarvan zijn stelling in deze verifieerbaar is.

2. Het (verslag van het) katheteronderzoek
Het ziekenhuis heeft cliënt voor een katheterisatie verwezen naar het [andere ziekenhuis].

Tussen partijen staat – als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende gemotiveerd betwist – vast dat het [andere ziekenhuis] de uitslag van de katheterisatie naar het ziekenhuis heeft teruggekoppeld, dat cliënt na de katheterisatie niet meer bij het ziekenhuis op controle is geweest en dat cliënt pas anderhalve maand na die katheterisatie het schriftelijke verslag daarvan van zijn huisarts heeft ontvangen, terwijl dat verslag normaliter direct na de katheterisatie beschikbaar is, in elk geval kan zijn.

Het is de commissie niet gebleken dat het ziekenhuis, dat verantwoordelijk was voor de verwijzing, (voldoende snel) opvolging heeft gegeven aan die verwijzing. Van het ziekenhuis had verwacht mogen worden dat hij actie zou hebben ondernomen om van het [andere ziekenhuis] de beschikking te krijgen over het verslag van de katheterisatie, dit met cliënt te bespreken en zo nodig een behandelplan op te stellen. Door een en ander na te laten heeft het ziekenhuis tegenover cliënt niet voldaan aan de zorgplicht die hij op grond van de met cliënt bestaande geneeskundige behandelingsovereenkomst in acht had moeten nemen. Die zorgplicht hield in dat het ziekenhuis tegenover cliënt de zorg diende te betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Overigens heeft het ziekenhuis erkend dat de terugkoppeling naar cliënt van de uitslag van het katheteronderzoek niet goed is verlopen. In zoverre acht de commissie dit klachtonderdeel gegrond.

Dat cliënt vraagtekens heeft geplaatst bij de juistheid van de uitslag van het katheteronderzoek in verband met de bevindingen in het [universitair ziekenhuis] moge zo zijn, maar daarvan kan het ziekenhuis geen verwijt worden gemaakt. Het ziekenhuis mocht afgaan op de uitslag van het katheteronderzoek en die uitslag – mede aan de hand van de bespreking daarvan in het hartteam van het ziekenhuis – onderschrijven. Voor de bevindingen in het [universitair ziekenhuis] heeft de commissie geen (voldoende) medische onderbouwing in de stukken aangetroffen. Op het voorgaande kan niet de conclusie van cliënt worden gebaseerd dat het ziekenhuis een fout heeft gemaakt met betrekking het dichtslibben van de kransslagaders, die volgens het katheteronderzoek lagere waarden aangaven dan de waarden die het [universitair ziekenhuis] zou hebben vastgesteld. Dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de commissie ongegrond.

De gevorderde schadevergoeding
Cliënt heeft om toekenning van een schadevergoeding verzocht. Nu het hier een contractuele verhouding betreft tussen cliënte en het ziekenhuis is voor toekenning van een schadevergoeding in de eerste plaats vereist dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming (wanprestatie). Hiervoor heeft de commissie overwogen dat zij de klacht van cliënt wat betreft de terugkoppeling van de uitslag van het katheteronderzoek gegrond acht. Alleen bij een gegrond bevonden klacht is er sprake van een tekortkoming in de zorgplicht, die het ziekenhuis schadeplichtig maakt indien die tekortkoming hem kan worden toegerekend. Een tweede vereiste voor een schadevergoeding op grond van een tekortkoming is dat er een causaal verband moet bestaan tussen de tekortkoming en de schade. Cliënt heeft echter niet aannemelijk gemaakt welke specifieke schade is veroorzaakt door de tekortkoming van het ziekenhuis in de op hem rustende zorgplicht met betrekking tot de terugkoppeling van de uitslag van het katheteronderzoek. De gevorderde schadevergoeding is daardoor niet onderbouwd, zodat deze afgewezen dient te worden.

Het klachtengeld
Nu de klacht van cliënt door de commissie gedeeltelijk gegrond is bevonden, dient het ziekenhuis overeenkomstig het reglement van de commissie het door cliënt betaalde klachtengeld aan hem te vergoeden.

Beslissing
De commissie:

– verklaart cliënt niet-ontvankelijk in zijn klacht ten aanzien van de medicatie voor zover deze betrekking

heeft op de cardioloog;

– verklaart de klacht wat betreft de terugkoppeling van de uitslag van het katheteronderzoek gegrond;

– verklaart de klacht voor al het overige ongegrond;

– wijst de vordering tot schadevergoeding af;

– bepaalt dat het ziekenhuis aan cliënt binnen veertien dagen na verzending van dit bindend

advies een bedrag van € 127,50 ter zake van het door hem betaalde klachtengeld dient te voldoen.

Aldus op 10 juni 2022 beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit de heer mr. J.M.P. Drijkoningen, voorzitter, de heer prof. dr. J.W. Deckers en de heer J. Donga, leden, in aanwezigheid van de heer mr. L.G.H. Cox, secretaris.