Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: Zorgvuldigheid
Jaartal: 2024
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
238054/254549
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Cliënt klaagt erover dat de cardioloog van de zorgaanbieder tijdens een consult geen nader onderzoek bij hem heeft verricht. De commissie is van oordeel dat daar op dat moment geen noodzaak voor was. De cardioloog heeft dus niet onzorgvuldig gehandeld door dat niet te doen.
De uitspraak
In het geschil tussen
de heer [naam], wonende te [plaatsnaam] (hierna te noemen: de cliënt)
en
HagaZiekenhuis, gevestigd te ‘s-Gravenhage
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Samenvatting
Cliënt klaagt erover dat de cardioloog van de zorgaanbieder tijdens een consult geen nader onderzoek bij hem heeft verricht. De commissie is van oordeel dat daar op dat moment geen noodzaak voor was. De cardioloog heeft dus niet onzorgvuldig gehandeld door dat niet te doen.
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 19 juni 2024 te Utrecht.
De commissie heeft het volgende overwogen.
Beoordeling
Standpunt van cliënt
In februari 2023 heeft cliënt hartritmestoornissen en een hartstilstand gekregen en bleek hij vier vernauwingen te hebben. Cliënt stelt zich op het standpunt dat de cardioloog nalatig is geweest door in oktober 2022 geen nader onderzoek bij hem te verrichten, nadat hij onwel was geworden en kortademig was. Het consult duurde heel kort en er is niet veel besproken. Volgens cliënt was er aanleiding voor nader onderzoek aangezien zijn bloeddruk hoog was, hij al een keer een hartinfarct had gehad en hij diabeticus is. Het had daarom op de weg gelegen van de cardioloog om op dat moment een echo te verrichten. Cliënt is van mening dat hij er door die echo achter had kunnen komen dat hij op dat moment al vernauwingen had. Gelet hierop heeft cliënt last van emotionele schade en wenst hij schadevergoeding voor al zijn extra kosten.
Standpunt van de zorgaanbieder
De zorgaanbieder stelt zich op het standpunt dat er in oktober 2022 geen aanleiding was om aanvullend onderzoek te verrichten bij cliënt. Er was sprake van eenmalige pijn op de borst en klachten in rust na de maaltijd, maar die trokken snel weg na gebruik van kortwerkend nitroglycerine. In het dagelijks leven ervaarde cliënt bovendien geen thoracale pijnklachten, ook niet bij inspanning, en waren er geen andere klachten. De bloeddruk was goed onder controle. Wel heeft de cardioloog een controle afspraak met cliënt gemaakt en overwogen bij toenemende klachten aanvullend onderzoek te doen.
Cliënt is in februari 2023 in het ziekenhuis opgenomen na een out-of-hospital-reanimatie (OHCA). Uit de onderzoeken bleek dat bij hem geen sprake was van een acuut infarct. De OHCA is op basis van ventrikelfibrilleren veroorzaakt vanuit een oud infarctlitteken dat er al sinds 2001 zat. Theoretisch had dit litteken al sinds 2001 een kamerritmestoornis kunnen veroorzaken. In de aanloop naar de reanimatie waren er geen angineuze klachten. De geconstateerde vernauwingen waren niet verdacht als oorzaak van de OHCA. Het is onwaarschijnlijk dat de eenmalige pijn op de borst na het eten, vijf maanden voor de OHCA, voorbode is geweest van de reanimatie. Er is volgens de zorgaanbieder dan ook geen causaal verband tussen handelen of nalaten van de cardioloog tijdens het consult van 17 oktober 2022 en de later opgetreden OHCA.
Tot slot stelt de zorgaanbieder zich op het standpunt dat cliënt zijn materiele en immateriële schadevergoeding niet heeft onderbouwd.
Oordeel van de commissie
De overeenkomst die cliënt met de zorgaanbieder heeft gesloten, betreft een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW). Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 va het Burgerlijk Wetboek). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder niet is tekortgeschoten in voornoemde zorgplicht en overweegt daartoe als volgt.
Naar het oordeel van de commissie heeft de cardioloog niet onzorgvuldig gehandeld door geen nader onderzoek bij cliënt te verrichten in oktober 2022. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat voor de cardioloog aanleiding was om op dat moment nader onderzoek bij cliënt te verrichten, waaronder het maken van een echo, zoals door cliënt is gesteld. Er was sprake van eenmalige pijn op de borst na het eten, die snel wegtrok na gebruik van nitroglycerine en er waren desgevraagd geen andere (thoracale) klachten. Verder is de commissie op basis van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht niet gebleken dat de klachten van cliënt in oktober 2022 in verband stonden met de OHCA die hij in februari 2023 kreeg.
Cliënt heeft ter zitting aangegeven dat uit nader onderzoek naar voren had kunnen komen dat bij hem sprake was van vernauwingen. De commissie merkt op dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat de OHCA het rechtstreekse gevolg was van de geconstateerde nieuwe vernauwingen. De OHCA blijkt immers te zijn uitgelokt door een oud infarctlitteken.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht ongegrond.
Het door de cliënt verlangde wordt afgewezen.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mevrouw mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, de heer prof. dr. J.W. Deckers, de heer mr. P.O.H. Gevaerts, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. N. Sewradj, secretaris, op 19 juni 2024.