Cliënt heeft recht op schadevergoeding na psychisch leiden door onvoldoende begeleiding zorgaanbieder

De Geschillencommissie




Commissie: Gehandicaptenzorg    Categorie: (On)zorgvuldigheid    Jaartal: 2021
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ten dele gegrond   Referentiecode: 32270/49224

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

Het geschil gaat om het verzoek van de cliënt om immateriële schadevergoeding van de zorgaanbieder, vanwege de gebrekkige manier waarop de zorgaanbieder het zorgplan heeft uitgevoerd in de periode waarin de cliënt woonachtig was bij de zorgaanbieder. Het pilot-project ‘Regie in Eigen Hand’ werd ingesteld, maar dit werkte niet omdat de cliënt onvoldoende zorg en begeleiding kreeg. De cliënt is daarom gestopt met zorg en begeleiding van de zorgaanbieder en heeft besloten om te verhuizen naar een eigen woning. De zorgaanbieder heeft erkend dat het niet goed is gegaan met het project. Er is onvoldoende gewaarborgd dat het project werd geaccepteerd door de direct betrokken zorgverleners. De commissie vindt het voldoende duidelijk dat de cliënt psychisch heeft geleden door de onvoldoende begeleiding. Het onvoldoende naleven van de afspraken in het zorgplan en het niet behoorlijk uitvoeren van het project heeft veroorzaakt dat de cliënt is verhuisd naar een eigen woning. De klacht is gegrond en de zorgaanbieder moet de cliënt een vergoeding van € 2.500,– betalen.

Volledige uitspraak

In het geschil tussen
[Cliënt], wonende te [woonplaats]

en

Stichting Siza, gevestigd te Oosterbeek
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Gehandicaptenzorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennis genomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 24 juni 2021 te Utrecht.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.

Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht.

De cliënt werd ter zitting bijgestaan door [naam].

Ter zitting werd de zorgaanbieder vertegenwoordigd door [naam].

Onderwerp van het geschil
De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder.

Het geschil betreft het verzoek van de cliënt om immateriële schadevergoeding van de zorgaanbieder, vanwege de gebrekkige wijze waarop de zorgaanbieder het zorgplan heeft uitgevoerd in de periode waarin de cliënt woonachtig was bij de zorgaanbieder aan de [locatie 1] en de [locatie 2] (juni 2014 tot augustus 2020).

Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De cliënt had een behandeling nodig, maar die kon niet in haar thuissituatie gegeven worden. Daarom is zij in 2014 verhuisd naar een locatie van de zorgaanbieder. De zorgaanbieder zou een behandelplan opstellen. Dat behandelplan sloot echter niet aan op het wonen bij de zorgaanbieder. Hierdoor ontving de cliënt onvoldoende zorg en inadequate begeleiding van de zorgaanbieder.

De oplossing die de zorgaanbieder had aangeboden, betrof ‘Regie in Eigen Hand’ (hierna: RIEH). Maar dat pilot-project werkte averechts, omdat de medewerkers van de zorgaanbieder de cliënt steeds hardnekkig(er) aan haar lot overlieten. Zelfs als de cliënt de zorg ‘inkocht’ op basis van Regie in Eigen Hand, ontving zij niet de benodigde ondersteuning omdat het personeel andere prioriteiten stelde. Of als zij was gevallen op straat werd zij niet (onmiddellijk) overeind geholpen.

Volgens de cliënt zag zij geen andere uitweg dan te stoppen met de zorg en begeleiding bij de zorgaanbieder. Zij heeft samen met haar echtgenoot een woning elders gekocht. Die woning moest worden aangepast (keuken, traplift). Sindsdien ontvangt de cliënt de zorg en begeleiding van haar echtgenoot en mentor.

De cliënt wil bij wijze van genoegdoening voor haar klachten een vergoeding van de zorgaanbieder ontvangen ter hoogte van € 25.000,–.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De zorgaanbieder heeft erkend dat het mis is gegaan met de RIEH. De gedachte achter RIEH was prima, maar de zorgaanbieder heeft onvoldoende gewaarborgd dat RIEH werd geaccepteerd door de direct betrokken zorgverleners. Dat is inmiddels verbeterd.

De verhuizing van [locatie 1] naar [locatie 2] heeft de zorgaanbieder aangegrepen om extra te investeren in de goede relatie. Naast (reguliere) regiebegeleiders en regiebehandelaars zijn onder meer een autismedeskundige ingezet om de cliënt te ondersteunen bij de overgang naar zelfstandig wonen en een procesbegeleider ter ondersteuning van de mentor van de cliënt. Daarnaast hebben de verantwoordelijke teamleider en manager regelmatig gesprekken met de cliënt en haar mentor gevoerd. Dit alles heeft tot spijt van de zorgaanbieder tot onvoldoende verbeteringen geleid.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

Ter zitting heeft de zorgaanbieder de gegrondheid van een aantal van de klachten van de cliënt erkend. De cliënt is inmiddels verhuisd. Er bestaat daarom geen noodzaak de vele klachten die zij kenbaar heeft gemaakt in haar e-mails aan de zorgaanbieder langs de lat te leggen. Waar het om gaat is de vraag of de cliënt recht heeft op een schadevergoeding van de zorgaanbieder.

Zoals ter zitting aan de orde is gekomen, legt de cliënt aan haar eis van een schadevergoeding niet ten grondslag dat de zorgaanbieder aansprakelijk is voor de tekortkomingen in de nakoming van de zorgovereenkomst. Haar is leed aangedaan, zo stelt de cliënt, en de schadevergoeding dient ter compensatie van dat leed. Dan gaat het dus om ‘immateriële schadevergoeding’.

Het toekennen van een immateriële schadevergoeding is mogelijk als sprake is van geestelijk letsel is dat kan worden aangemerkt als een aantasting van de persoon. De commissie acht voldoende aannemelijk dat de cliënt psychisch heeft geleden door de onvoldoende begeleiding/zorg. In talrijke afzonderlijke klachten (e-mails) heeft de cliënt gewezen op al hetgeen in haar beleving niet goed gaat bij de zorgaanbieder. Daarnaast heeft de cliënt tijdens de zitting diverse voorbeelden gegeven van het inadequaat optreden door de zorgaanbieder en de storend ervaren bejegening. Daarnaast is onweersproken dat de inadequate naleving van de afspraken in het zorgplan en het niet behoorlijk uitvoeren van de RIEH ertoe heeft geleid dat de cliënt zich genoodzaakt zag de zorgaanbieder te verlaten om te verhuizen naar een eigen woning Daarom is de commissie van oordeel dat een vergoeding van immateriële schade in de rede ligt. De commissie acht niet het gehele gevorderde bedrag van € 25.000,– voor toewijzing vatbaar. Voor de aanpassingen in de nieuwe woning (traplift en aangepaste keuken) kan de zorginstelling niet verantwoordelijk gehouden worden, aangezien het gaat om keuzes van de cliënt en doorgaans een beroep gedaan kan worden op andere financieringsbronnen (m.n. de Wet maatschappelijke ondersteuning). De cliënt meent verder dat haar een kans is ontnomen om begeleid te worden naar betaald werk. Doordat zij zes jaren stil heeft gestaan is die kans – gelet op haar leeftijd – inmiddels verkeken. Die omstandigheid laat de commissie niet meewegen in de bepaling van de schadevergoeding, omdat de cliënt dit standpunt onvoldoende heeft onderbouwd – laat staan heeft aangetoond. Het is daardoor maar de vraag of zij schade heeft geleden doordat zij niet meer aan het werk is gekomen, en of dat aan de zorgaanbieder is toe te rekenen.

De commissie zal naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid bepalen dat de zorgaanbieder aan de cliënt een bedrag van € 2.500,– moet betalen.

Omdat de klacht van de cliënt deels gegrond wordt verklaard, ziet de commissie voorts aanleiding de zorgaanbieder te veroordelen tot vergoeding aan de cliënt van het door haar betaalde klachtengeld. Dat is een bedrag van € 52,50.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ten dele gegrond is.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
– verklaart de klacht van de cliënt deels gegrond;

– bepaalt dat de zorgaanbieder aan de cliënt een vergoeding van € 2.500,– dient te betalen;

– bepaalt dat de zorgaanbieder aan de cliënt het klachtengeld van € 52,50 dient te vergoeden;

– wijst het meer of anders verzochte af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Gehandicaptenzorg, bestaande uit mr. M.M. Verhoeven, voorzitter, ir. N. Bomer, S.P. de Paauw, leden, in aanwezigheid van mr. C.J.H. Terwal, secretaris, op 24 juni 2021.