Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: bejegening
Jaartal: 2024
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
239154/251016
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Het geschil betreft de door de cliënte gestelde schending van de zorgplicht door een chirurg van de zorgaanbieder door niet voorafgaand aan de blindedarmoperatie van de cliënte transparante informatie te verstrekken met betrekking tot de mogelijkheden en de uitvoering van de operatie. De cliënte stelt dat achteraf is gebleken dat er verkeerde keuzes zijn gemaakt door de chirurg, met nadelige materiele en immateriële gevolgen, waarvoor de cliënte schadevergoeding vordert. De commissie is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de zorgaanbieder onjuist heeft gehandeld en verklaart de klacht ongegrond en wijst de vordering af.
De uitspraak
In het geschil tussen
de heer [naam], wonende te [plaatsnaam] (hierna te noemen: de cliënt)
en
Stichting Jeroen Bosch Ziekenhuis, gevestigd te ‘s-Hertogenbosch
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Samenvatting
Het geschil betreft de door de cliënte gestelde schending van de zorgplicht door een chirurg van de zorgaanbieder door niet voorafgaand aan de blindedarmoperatie van de cliënte transparante informatie te verstrekken met betrekking tot de mogelijkheden en de uitvoering van de operatie. De cliënte stelt dat achteraf is gebleken dat er verkeerde keuzes zijn gemaakt door de chirurg, met nadelige materiele en immateriële gevolgen, waarvoor de cliënte schadevergoeding vordert. De commissie is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de zorgaanbieder onjuist heeft gehandeld en verklaart de klacht ongegrond en wijst de vordering af.
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Partijen zijn niet voor de zitting opgeroepen.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 14 mei 2024 te Utrecht.
De commissie heeft het volgende overwogen.
Beoordeling
Toetsingskader
Op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het Burgerlijk Wetboek). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De verplichting die voor een hulpverlener (in dit geval: de zorgaanbieder) voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst wordt in beginsel niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de zorgverlener moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de zorgverlener zich verplicht zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen.
De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings-)proces een ongewisse factor vormt; zelfs bij onberispelijk medisch handelen kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de zorgverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.
Voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder is vereist dat voldoende aannemelijk is dat de zorgaanbieder tekort is geschoten in de nakoming dan wel de uitvoering van de behandelingsovereenkomst. De aanwezigheid van een fout of nalaten is een vereiste voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder. De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder kunnen worden verweten en de cliënte moet door deze tekortkoming nadeel zijn toegebracht.
Beoordeling
De commissie dient te beoordelen of de zorgaanbieder de op hem rustende zorgplicht voldoende is nagekomen.
Uit de stukken blijkt dat de cliënte op 3 maart 2021 door de betreffende chirurg van de zorgaanbieder is gezien en onderzocht. Op 4 maart 2021 werd de diagnose blindedarmontsteking gesteld. Diezelfde dag is de cliënte door de chirurg geopereerd. De klacht van de cliënte dat voorafgaand aan de operatie onvoldoende transparante informatie is verstrekt, is niet onderbouwd en onduidelijk is voor de commissie op welke informatie de cliënte doelt. Voor zover hiermee bedoeld wordt het vermelden van het risico op een littekenbreuk, heeft de zorgaanbieder terecht aangevoerd dat de kans hierop dermate klein is na een ingreep als die bij de cliënte is uitgevoerd dat patiënten daarvoor niet hoeven te worden geïnformeerd omdat dit geen redelijkerwijs te verwachten gevolg van de ingreep is. Uit de stukken blijkt dat de cliënte uitvoerig is voorgelicht over de voor- en nadelen van een ingreep en dat hierin een duidelijke afweging is gemaakt. De cliënte heeft gekozen voor de ingreep. Er was daarmee sprake van informed consent. Er was geen sprake van bijzondere risico’s die apart vermeld dienden te worden. Overigens was volgens de stukken al vóór de appendectomie sprake van een buikbreuk. Onduidelijk is in hoeverre deze verslechterd is na de operatie, daar er geen beeldvormend materiaal is aangedragen van de situatie vóór de operatie.
Verder stelt de cliënte dat door de arts een verkeerde keuze is gemaakt door ter hoogte van een navelbreuk een kijkoperatie uit te voeren, waardoor de buikwand onnodig is beschadigd. De commissie is van oordeel dat niet is vast te stellen dat de nadelige gevolgen die de cliënte heeft ervaren/ervaart zijn ontstaan door de operatie. Zoals door de zorgaanbieder in het verweerschrift aangegeven, zou ook de reeds aanwezige aandoening bij de cliënte, te weten diastase met een hernia umbilicalis, de littekenbreuk en de later ontstane zwelling kunnen verklaren. Het is dus niet met zekerheid te zeggen dat dit door of tijdens de operatie is gebeurd. Vast staat wel dat bij het opereren er niet is gesneden door de breuk heen. Dat mogelijk een littekenbreuk is ontstaan is niet aan (de chirurg van) de zorgaanbieder te wijten. De procedure is lege artis uitgevoerd.
De klacht van de cliënte betreffende het nazorgtraject is evenmin aangetoond of onderbouwd. Uit het dossier blijkt dat de cliënte op 7 maart 2021 uit het ziekenhuis werd ontslagen met een poliklinisch belconsult voor 24 maart 2021. Dit telefonisch contact kwam niet tot stand, waarna op 29 maart 2021 en 7 april 2021 postoperatieve controles hebben plaatsgevonden. Bij de laatste postoperatieve controle kon de chirurgische behandeling vanwege het ontbreken van klachten worden beëindigd. Wat de zorgaanbieder in het nazorgtraject anders had moeten doen, is de commissie niet duidelijk geworden. De cliënte heeft bij de laatste controle op 7 maart 2021 immers aangegeven dat er geen klachten waren. Voor het eerst op 18 juni 2022 heeft de cliënte de zorgaanbieder aansprakelijk gesteld, welke aansprakelijkheid door de zorgaanbieder op 30 september 2022 is afgewezen.
Dat de cliënte enige tijd na de operatie veel pijn en klachten heeft ondervonden en daar ook nu nog hinder van ondervindt wordt door de zorgaanbieder niet ontkend. Dit is echter niet te wijten aan verwijtbaar handelen of verwijtbare nalatigheid van de zorgaanbieder. Ook is de relatie met de breuk niet geheel duidelijk. Adviezen m.b.t. de breuk zijn wel gegeven (breukband). Ook is besproken dat een operatieve ingreep ter correctie risico’s oplevert die groter lijken dan te verwachten winst. De situatie is niet vergelijkbaar met de operatie indicatie voor de ontstoken appendix, omdat daar het risico van niet opereren
groter was dan wel opereren. Dit alles is ook uitgelegd aan de cliënte.
Gelet op het bovenstaande wordt als volgt beslist.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht ongegrond;
– wijst af de vordering tot schadevergoeding.
Het door de cliënt verlangde wordt afgewezen.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mevrouw mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mevrouw dr. K.M.A.J. Tytgat, de heer mr. P.O.H. Gevaerts, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. M. Gardenier, secretaris, op 14 mei 2024.