Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: (On)zorgvuldigheid
Jaartal: 2019
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
119957
De uitspraak:
In het geschil tussen
[Client], wonende te [plaats] en Stichting VUmc, gevestigd te Amsterdam
(verder te noemen: de zorginstelling).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken. Het geschil is ter zitting behandeld op 11 januari 2019 te Breda.
De cliënt is ter zitting verschenen.
Namens de zorginstelling zijn verschenen [naam], senior jurist medische zaken, en [naam], medisch adviseur.
Onderwerp van het geschil
De cliënt beklaagt zich over een door de zorginstelling onjuist gestelde diagnose en het feit dat hij op een later moment niet meer welkom was bij de zorginstelling.
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. De door de cliënt overgelegde stukken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. Omdat aan de hand van de stukken niet zonder meer blijkt uit welke klachtonderdelen de klacht bestaat, heeft de cliënt ter zitting de omvang van zijn klacht verduidelijkt. In de kern komt het standpunt van de cliënt op het volgende neer.
De cliënt is door zijn huisarts verwezen naar de polikliniek neurochirurgie in verband met een
type I-Chiari-malformatie.
De neurochirurg twijfelde of de door de cliënt genoemde klachten werden veroorzaakt door
Chiari-malformatie en heeft een MRI scan laten maken om de circulatie van het hersenvocht te kunnen meten. De neurochirurg achtte op dat moment een operatie niet zinvol. Toen de klachten van de cliënt toenamen, heeft de cliënt zich tot andere specialisten gewend. Deze concludeerden dat de circulatie van het hersenvocht wel enigszins belemmerd was. De cliënt wendde zich opnieuw tot de neurochirurg, die volgens hem een onjuiste diagnose had gesteld. De zorginstelling weigerde echter een nieuwe afspraak met de cliënt te maken en hem opnieuw in behandeling te nemen.
De cliënt verlangt een schadevergoeding. Hij verzoekt de commissie de hoogte van de vergoeding naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen.
Ter zitting heeft de cliënt zijn klacht toegelicht. Voorts heeft de cliënt medegedeeld dat hij meermalen bij zijn huisarts was geweest, maar dat de huisarts het niet zinvol achtte om de cliënt wederom naar de zorginstelling te verwijzen, aangezien deze reeds had aangegeven geen operatie-indicatie te zien. De cliënt heeft zich vervolgens tot een neurochirurgisch centrum te Leuven gewend. Begin 2018 is hij geopereerd en inmiddels gaat het beter met hem.
Standpunt van de zorginstelling
Voor het standpunt van de zorginstelling verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt van de zorginstelling op het volgende neer.
De cliënt is door zijn huisarts verwezen naar de neurochirurg in de zorginstelling voor een second opinion, in verband met een radiologisch vastgestelde Chiari-1-malformatie. Op 19 september 2017 heeft de neurochirurg de cliënt uitgebreid gesproken en hem zorgvuldig neurologisch onderzocht met aandacht voor zijn specifieke klachten. Hij bekeek de eerder gemaakte MRI scan en vroeg daarna aanvullend (MRI-)onderzoek aan om de circulatie van het hersenvocht te kunnen onderzoeken, omdat hij twijfelde of de Chiari-1-malformatie de op dat moment bestaande klachten van de cliënt kon verklaren. De neurochirurg heeft het beeldmateriaal zorgvuldig beoordeeld en geconcludeerd dat er op dat moment geen indicatie was voor operatief ingrijpen teneinde de klachten te doen afnemen. De cliënt is vervolgens terugverwezen naar zijn huisarts en neuroloog.
De cliënt heeft zich gewend tot een neurochirurg te Leuven. Deze zag aanvankelijk ook geen duidelijke operatie-indicatie, mede omdat de kans op succes niet heel groot was en het risico op complicaties weliswaar gering, maar potentieel ernstig waren. De eerdere diagnose werd hiermee dus bevestigd. Dat de neurochirurg te Leuven na verloop van tijd alsnog besloot tot een operatieve ingreep, is volgens de zorginstelling gelegen in het feit dat de cliënt in toenemende mate pijnklachten kreeg.
De zorginstelling honoreerde het verzoek van de cliënt tot postoperatieve controle niet, omdat een plausibele reden voor neurochirurgische controle, anders dan door de operateur zelf, ontbrak.
Nadat de cliënt was terugverwezen naar zijn huisarts, kon hij zich niet op eigen initiatief weer bij de zorginstelling melden. Indien de huisarts of de neuroloog reden had gezien om de cliënt opnieuw te verwijzen naar de zorginstelling, was zonder twijfel een nieuwe afspraak tot stand gekomen.
Nu geen sprake is van verwijtbaar onzorgvuldig handelen jegens de cliënt, is de zorginstelling van mening dat de klacht ongegrond moet worden verklaard. Gelet hierop is er volgens de zorginstelling geen reden om schadevergoeding aan de cliënt toe te kennen.
Ter zitting is de zorginstelling bij haar standpunt gebleven. Zij heeft benadrukt dat serieus naar de klachten van de cliënt is geluisterd. Hoewel de neurochirurg de klachten van de cliënt niet typisch vond passen bij Chiari-1-malformatie, heeft hij aanvullend onderzoek aangevraagd. Op de MRI-scan was een flow van de hersenvloeistof te zien, zodat de neurochirurg op dat moment geen
operatie-indicatie zag. De behandeling/second opinion werd daarmee afgesloten en de cliënt werd medegedeeld dat als er een toename van de lichamelijke klachten zou zijn of als hij koorts zou krijgen, hij zich opnieuw tot zijn huisarts moest wenden. Bij een toename van de klachten is sprake van een veranderde situatie. Het had op de weg van de huisarts gelegen om de cliënt zo nodig opnieuw naar de zorginstelling, dan wel de neuroloog, te verwijzen.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie het volgende.
Vooropgesteld wordt dat voor gegrondverklaring van de klacht vereist is dat voldoende aannemelijk wordt dat de zorginstelling tekort is geschoten in het nakomen van de behandelingsovereenkomst. Van tekortschieten is alleen dan sprake als niet is voldaan aan hetgeen in redelijkheid van een redelijk bekwaam en redelijk handelend zorgverlener mag worden verwacht.
De neurochirurg heeft na uitvoerig neurologisch onderzoek, waarbij een aanvullende flowmeting is gedaan, geoordeeld dat de lichamelijke klachten van de cliënt op het moment van het onderzoek niet typisch genoeg waren om een operatie-indicatie af te geven. Niet gebleken is dat sprake was van een onjuiste diagnose op het moment dat deze inschatting door de neurochirurg werd gemaakt. De commissie is van oordeel dat de cliënt zorgvuldig is bejegend en onderzocht, overeenkomstig wat een patiënt ervan mag verwachten. Aldus kan niet gezegd worden dat sprake is van onzorgvuldig medisch handelen, zodat de zorginstelling niet tekortgeschoten is in de uitvoering van de behandelingsovereenkomst. Dit klachtonderdeel wordt dan ook ongegrond verklaard.
Nadat de neurochirurg zijn bevindingen met de cliënt had besproken, heeft hij de behandeling afgesloten en de cliënt terugverwezen naar zijn huisarts. Na verloop van tijd was bij de cliënt sprake van een toename van de lichamelijke klachten. De cliënt heeft zich vervolgens op eigen initiatief wederom tot de zorginstelling gewend, alwaar hij een afspraak wilde maken met de neurochirurg. Hij had hiervoor echter een verwijzing van zijn huisarts nodig. De behandeling was immers reeds afgesloten en de cliënt was terugverwezen naar zijn huisarts. Dat de cliënt door zijn huisarts niet (opnieuw) naar de zorginstelling is verwezen, is de zorginstelling niet aan te rekenen. De commissie is van oordeel dat de zorginstelling onder de gegeven omstandigheden mocht weigeren een afspraak met de cliënt te maken. Dit leidt ertoe dat ook dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.
Nu de klacht op alle onderdelen ongegrond wordt verklaard, ziet de commissie geen aanleiding om de door de cliënt verlangde schadevergoeding toe te kennen, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist op 11 januari 2019 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit
de heer mr. H.A. van Gameren, voorzitter, de heer dr. J.D.M. Metzemaekers en de heer J. Donga, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. N. Graumans, secretaris.