Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg
Categorie: Kosten
Jaartal: 2017
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
109114
De uitspraak:
In het geschil tussen
Cliënt en Dimence, gevestigd te Deventer (verder te noemen: de zorginstelling).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennis genomen van de overlegde stukken.
Het geschil is ter zitting behandeld op 6 juni 2017 te Apeldoorn.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.
De cliënt is in persoon ter zitting verschenen.
De zorginstelling is ter zitting verschenen vertegenwoordigd door:
– [naam];
– [naam];
– [naam].
Onderwerp van het geschil
De cliënt beklaagt zich erover dat Dimence ten onrechte een factuur heeft ingediend bij de zorgverzekeraar van de cliënt voor een gesprek met een sociaalpsychiatrisch verpleegkundige waar de cliënt niet om had gevraagd.
Standpunt van de cliënt
De door de cliënt overgelegde stukken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. In de kern komt het standpunt van de cliënt op het volgende neer.
Op 17 juli 2017 heeft de cliënt een melding aan de politie gedaan in verband met een dreigende situatie met de buurman, met wie de cliënt vaker conflicten heeft. De buurman stond in de achtertuin van de cliënt en was schijnbaar boos was en gedroeg zich agressief. Hij bedreigde de cliënt. De politie is gekomen en heeft eerst bij de buurman aangebeld en daarna bij de cliënt. De politie heeft de huiskamer van de cliënt betreden en vond deze nogal stoffig. De politie heeft cliënt vervolgens meegenomen naar het politiebureau. Dit betrof géén aanhouding. Op initiatief van de politie heeft vervolgens op het bureau een gesprek plaatsgevonden met [sociaalpsychiatrisch verpleegkundige]. De cliënt heeft van meet af aan gezegd geen behoefte te hebben aan een gesprek. De sociaalpsychiatrisch verpleegkundige heeft niet gezegd dat de cliënt voor het gesprek zou moeten betalen. Anders dan op de nota stond vermeld is de cliënt géén patiënt van Dimence. Er bestaat geen geneeskundige behandelovereenkomst tussen Dimence en de cliënt. De cliënt heeft verwezen naar een eerdere klachtbehandeling door de commissie (datum bindend advies 13 mei 2013) waarin een gelijksoortige kwestie speelde. De cliënt is van mening dat Dimence (opnieuw) ten onrechte de rekening van het consult aan de cliënt presenteert. De cliënt betwist voorts dat zijn woning verwaarloosd is en dat hijzelf in de war is. Hij heeft geen behoefte aan psychiatrische hulp. Er is voornamelijk sprake van een ernstig verstoorde relatie met de buren.
Standpunt van de zorginstelling
Het standpunt van de zorginstelling zoals dat uit het de door de commissie ontvangen stukken blijkt luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
De politie trof op 17 juli 2017 een verwarde man aan in een verwaarloosde woontoestand en heeft vervolgens aanleiding gezien het Intensive Home Treatment (IHT) team van Dimence in te roepen om een crisisbeoordeling te doen van zijn toestandsbeeld. Doel van deze beoordeling was om te onderzoeken of er aanleiding was tot een eventuele inbewaringstelling op basis van de wet BOPZ. Alleen na een dergelijke beoordeling kan eventueel een geneeskundige verklaring worden afgegeven.
De politie is op goede gronden overgegaan tot de aanvraag van de beoordeling door de zorginstelling. Weliswaar is het niet tot een opname gekomen, maar er is wel een melding gedaan aan het bemoeizorgteam om weer een poging te doen tot het leggen van contact, in verband met teloorgang.
Alleen in het geval sprake is van bemoeizorg wordt deze in beginsel vergoed onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO). In de situatie dat de cliënt na een beoordelingsonderzoek niet gedwongen wordt opgenomen, geldt dat het vooronderzoek onder het eigen risico valt van de zorgverzekering, een en ander volgens de zorgverzekeringswet. Zo heeft de minister van Volksgezondheid in 2014 ook geconcludeerd in antwoord op Kamervragen. Dat is de enige juiste systematiek die nu geldt en de zorginstelling heeft het consult daarom terecht bij de cliënt in rekening gebracht.
De zorginstelling is van mening dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard.
Beoordeling van het geschil
De commissie overweegt als volgt.
Een mogelijke verplichting tot betaling ontstaat als er tussen partijen een overeenkomst tot stand komt of als de wet daartoe ruimte biedt, dan wel de wet een rechtstreekse betalingsverplichting oplegt.
Als niet weersproken staat vast dat de cliënt door de politie is meegenomen nadat de cliënt zelf de politie had gebeld in verband met een burenruzie. De precieze aanleiding voor de politie om de cliënt mee te nemen naar het bureau blijkt niet uit de stukken. Volgens de cliënt vond de politie dat het huis er erg stoffig uitzag, maar was er geen sprake van dat hij verward was of anderszins storend gedrag vertoonde. Nadat de sociaalpsychiatrisch verpleegkundige met de cliënt een gesprek heeft gevoerd, is hij weer naar huis gegaan zonder dat er verdere stappen zijn genomen in het kader van crisisinterventie of bemoeizorg.
De cliënt heeft zelf niet gevraagd om het gesprek met de sociaal psychiatrisch verpleegkundige, zodat geen sprake is van een geneeskundige behandelovereenkomst.
Dat de zorginstelling een crisis DBC-traject is gestart is naar het oordeel van de commissie onterecht. Blijkens de DBC-regels van de Nederlandse Zorgautoriteit is sprake van een crisis in de zin van de regeling indien:
– spoedeisende hulp noodzakelijk is (binnen 24 uur) en er sprake is van onverwachte en onvoorspelbare gebeurtenissen waardoor sprake is van dreigende suïcide, ernstige gedragsproblemen, problemen met openbare orde, wegvallende steunfactoren, BOPZ-opname;
– er sprake is van kortstondigheid;
– er primair sprake is van een opvangende/beschermende voorziening en niet een individueel behandelaanbod.
Uit het dossier blijkt niet dat sprake was van een acute situatie die direct ingrijpen noodzakelijk maakt teneinde direct gevaar voor de persoon of de omgeving af te wenden, dan wel om ernstige overlast te beëindigen. Naar het oordeel van de commissie was derhalve geen sprake van een crisis in de zin van bovengenoemde regeling.
Evenmin kan worden aangenomen dat er sprake is geweest van bemoeizorg, nu de cliënt uitdrukkelijk heeft betwist dat hij de geleverde zorg nodig had en dat ook niet blijkt uit de stukken.
Er was met andere woorden geen sprake van zorg waaraan de cliënt “behoefte” had als bedoeld in artikel 11 van de Zorgverzekeringswet.
De omstandigheid dat de toenmalige minister van Volksgezondheid in 2014 op Kamervragen heeft geantwoord dat er ook bij bemoeizorg of gedwongen opname sprake is van Zvw-zorg, zodat de kosten daarvan in principe meetellen voor het verplicht risico, maakt dit niet anders. De antwoorden van de minister hebben immers geen wettelijke status. Bovendien zien de antwoorden op bemoeizorg of gedwongen opname, waarvan in de huidige situatie volgens de commissie nu juist geen sprake van was.
Dat er sprake zou zijn geweest van gerechtvaardigde zaakwaarneming, als bedoeld in artikel 6:201 van het Burgerlijk Wetboek, is gelet op de hierboven omschreven situatie, evenmin aannemelijk geworden. Uit de stukken blijkt immers niet dat de cliënt dusdanig verward was en/of zijn woning dusdanig verwaarloosd dat er moest worden ingegrepen. De cliënt heeft die stelling ook betwist.
De geleverde zorg is naar het oordeel van de commissie veeleer te beschouwen als zorg die wordt verleend in het kader van de openbare geestelijke gezondheidszorg, die sinds 2015 in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning onder de verantwoordelijkheid van de gemeente valt.
Op grond van het vorenstaande, alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemende, komt de commissie tot het oordeel dat de zorginstelling ten onrechte een consult in rekening heeft gebracht aan de cliënt voor het ongevraagde gesprek met de sociaal psychiatrische verpleegkundige. Nu de commissie tot het oordeel komt dat de cliënt deze rekening onterecht betaald heeft, kan de cliënt aanspraak maken op terugbetaling van dit consult, te weten een bedrag van € 671,16. Eveneens dient de zorginstelling het door de cliënt betaalde klachtgeld van € 52,50 te vergoeden.
Ten overvloede: de commissie betwist uitdrukkelijk niet de mogelijkheid van een zorgverlener om kosten in rekening te brengen aan een cliënt voor de beoordeling van een toestandbeeld indien bij een crisisinterventiegesprek zou blijken dat verdere interventie niet noodzakelijk zou zijn. Echter, naar het oordeel van de commissie is dan wel vereist dat sprake is van een crisissituatie zoals bovenomschreven, hetgeen in casu niet uit het dossier kan worden afgeleid.
De commissie zal aldus beslissen.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht gegrond.
De zorginstelling dient aan de cliënt een bedrag te betalen van € 671,16.
Bovendien dient de zorginstelling overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 52,50 aan de cliënt te vergoeden terzake van het klachtgeld.
Aldus beslist op 6 juni 2017 door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg.