Cliënt verwijt zorgaanbieder van onjuiste diagnose en slechte communicatie en planning rondom operatie

  • Home >>
  • Ziekenhuizen >>
De Geschillencommissie
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: (On)zorgvuldigheid    Jaartal: 2021
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ten dele gegrond   Referentiecode: 30568/42018

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De cliënt kon niet meer plassen en zag dit als een probleem, gezien zijn voorgeschiedenis met prostaatkanker. Eenmaal bij de zorgaanbieder werd onder andere een onjuiste diagnose gesteld, is een bloeduitstorting ontstaan bij het prikken in de linkernier en heeft de cliënt niet over zijn toenemende pijnklachten met de behandelende arts kunnen overleggen. De cliënt vordert een schadevergoeding. De zorgaanbieder stelt dat een deel van de zorg niet optimaal is verlopen, maar dat hier geen sprake is van een fout. De commissie oordeelt dat er een foute diagnose is gesteld, aangezien de zorgaanbieder op de echo had moeten zien dat de cliënt gezwollen nieren had. Daarnaast is een bloeduitstorting een veelvoorkomende complicatie bij het aanprikken, maar dit  rechtvaardigt niet het vele malen prikken in de linkernier van de cliënt. Bovendien heeft de cliënt onvoldoende uitleg gekregen en is hij lang in onzekerheid gelaten met pijnklachten waardoor hij onnodig vaak in spanning heeft gezeten. De communicatie en logistiek rondom de operatie was niet goed.  De klacht is ten dele gegrond. De zorgaanbieder moet de cliënt € 5.000,– aan schadevergoeding betalen.

Volledige uitspraak

In het geschil tussen
[Cliënt], wonende te [woonplaats] vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger].

en

Stichting Nijmeegs Interconfessioneel Ziekenhuis Canisius Wilhelmina, gevestigd te Nijmegen
(hierna te noemen: zorgaanbieder),
gemachtigde: [naam gemachtigde].

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennis genomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 9 april 2021 te Utrecht.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.

Ter zitting heeft de zorgaanbieder het standpunt toegelicht. De cliënt heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid ter zitting het standpunt toe te lichten.

Ter zitting was namens de zorgaanbieder aanwezig [naam behandelend arts] en de behandelend juriste van zorgaanbieder, [naam].

Onderwerp van het geschil
De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder.

Het geschil betreft met name de vragen of de zorgaanbieder een verwijt te maken valt van de late juiste diagnosestelling, van de termijn waarbinnen de operatie werd gepland en van de communicatie daaromtrent.

Standpunt van de cliënt
Voor het – volledige – standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken met daarin opgenomen een overzicht van de loop van de gebeurtenissen.

De cliënt voelt zich vanaf februari 2018 niet fit. Op 9 maart constateert hij ’s avonds dat hij sinds die ochtend helemaal niet meer heeft kunnen plassen en voelt zelf aan – gezien zijn medische voorgeschiedenis van prostaatkanker – dat dit een probleem betekent. De gebeurtenissen worden verder als volgt – samengevat – omschreven.

10 maart: Cliënt kan sinds een etmaal niet meer plassen en wordt door huisarts van de huisartsenpost wegens vermoeden blaasontsteking met een antibioticumkuur naar de spoedkliniek van urologie verwezen;
12 maart: AIOS-uroloog maakt echo, stelt vast dat geen bijzonderheden te zien zijn, neemt diagnose blaasontsteking over;
(Kanttekening cliënt: Niet aannemelijk dat er op echo niets te zien was, wanneer na aantal dagen een bijna compleet nierfalen wordt vastgesteld. De informatie uit het vooronderzoek [van de zorgaanbieder] van november, te weten “beide nieren slank, wel cyste in de rechternier”, was niet in het elektronisch patiëntendossier te lezen.)
14 maart: Toestand van cliënt verslechterd, huisarts van de huisartsenpost stelt dat alles normaal lijkt. Cliënt vertelt dat hij geen/nauwelijks urine kan produceren, hij al vijf dagen nauwelijks gegeten heeft, maar wel vijf kilo is aangekomen en misselijk is;
15 maart: Huisarts in Duitsland stelt op basis van een echo een lege blaas vast en twee nieren die op springen staan; vijf uur later wordt in [naam zorgaanbieder] een haast compleet nierfalen vastgesteld, vermoedelijk veroorzaakt door agressieve blaaskanker. Er wordt rechts een nierkatheter geplaatst, links blijkt niet te lukken (zonder daar verdere uitleg bij te geven).
(Kanttekening cliënt: Pas in augustus deelt [naam behandelend arts] mee dat tijdens het aanprikken van de linkernier een bloeduitstorting is ontstaan waardoor de nier niet meer te zien was en geen katheter kon worden aangelegd. Cliënt stelt 20 keer geprikt te zijn.)
21 maart: Vermoeden van agressieve blaaskanker bevestigd;
Verzoeken vanaf eind maart om [naam behandelend arts] te spreken hebben geen resultaat.
4 april: Eerste ontmoeting met [naam behandelend arts], die de diagnose kort toelicht en stelt dat hij de operatie in samenwerking met [naam ander ziekenhuis] daar zal uitvoeren.
16 april: CT-scan (uiteindelijk, na weer onduidelijkheden, gebrek aan communicatie, over datum) verricht, op scan geen metastasen te zien;
2 mei: [Naam behandelend arts] zegt dat operatie binnen 2,5 maanden na de scan verantwoord is;
Intussen ondervindt de cliënt heftige pijnen, klachten worden niet serieus genomen, meerdere keren naar afdeling urologie, waarbij [naam behandelend arts] niet werd gesproken en deze bezoeken kennelijk ook niet aan hem door zijn gegeven. Met de navraag wanneer de operatie eindelijk zal plaatsvinden worden de cliënt en zijn echtgenote van het kastje naar de muur gestuurd. Op 15 juni hoort de cliënt eindelijk dat de operatie op 29 juni zal plaatsvinden.
20 juni: [Naam behandelend arts] deelt mee dat hij de operatie niet kan uitvoeren, want hij heeft pas in juli tijd. Gezien de pijn die de cliënt beschrijft stelt [naam behandelend arts] een kort rectaal onderzoek voor, stelt daarbij vast dat de tumormassa duidelijk anders aanvoelt en wil meteen scan doen. MRI wordt uitgevoerd en [naam behandelend arts] houdt zich niet aan zijn belofte de uitslag meteen met cliënt en zijn vrouw te bespreken;
21 juni: De cliënt wordt door een collega van [naam behandelend arts] gebeld met de mededeling dat de kanker is doorgegroeid en een operatie niet meer mogelijk is, en de cliënt nog maar enkele maanden te leven heeft. De cliënt ontvangt het bericht dat hij bestraling kan krijgen en wanneer de situatie zou verergeren ook hulp bij euthanasie. Het gevoel heerst bij de cliënt dat zijn wereld instort, hij heeft in vertrouwen op de – moeilijk bereikbare – arts gewacht en nu is het te laat!

De dag erna heeft de cliënt een afspraak met de eigen huisarts en wordt de cliënt doorverwezen naar het ziekenhuis in Kleve. Intussen gaat de zoon naar de afspraak met [naam behandelend arts] waarin enkel de behandelingen chemo en/of bestraling worden voorgesteld. De katheters worden in Kleve gewisseld (en daaruit blijkt dat bij de vorige aanleg van de rechterkatheter de darm op 1 millimeter na niet is geraakt). Cliënt krijgt in Duitsland chemotherapie voorgesteld en mocht dat niet voldoende helpen dan zal immuuntherapie volgen. Cliënt doorstaat de chemokuur goed, maar vanwege onvoldoende effect daarvan is besloten tot immuuntherapie. Na een uiterst moeilijke start, lijkt begin oktober het keerpunt te komen. Na een lange weg heeft cliënt sinds december 2018 geen pijnstillers meer nodig, sinds begin 2019 geen extra zuurstof meer nodig en begin 2020 wordt de rechternierkatheter zelfs verwijderd.

De cliënt formuleert de volgende klachten in het vragenformulier en die klachten worden nader toegelicht in een bijlage (bij de gestuurde machtiging):
– foute diagnose van de uroloog op 12 maart/te oppervlakkig onderzoek in de aanloop tot 15 maart 2018;
– het veroorzaken van een bloeduitstorting tijdens poging aanprikken linkernier en het desondanks doorgaan met prikken;
– chaotische informatie omtrent te plannen CT-scan/het niet mededelen van vermoedens/onduidelijkheden van doorgroei bij de darm op grond van de CT-scan van 16 april;
– het niet meedelen van het feit dat [naam behandelend arts] pas in juli tijd had voor de operatie/ de communicatie omtrent de te plannen operatie;
– toenemende pijnklachten maart tot en met mei niet met [naam behandelend arts] kunnen bespreken en gesprekken met zijn collega’s zijn niet aan [naam behandelend arts] doorgegeven;
– het onthouden van de informatie dat ook immuuntherapie mogelijk is;
– het niet correct voeren van het elektronisch patiëntendossier (hierna: EPD); er blijkt later andere en meer informatie bekend te zijn.

In verband met de voorgeschiedenis van de cliënt met prostaatkanker was hij niet alert op een van de symptomen van blaaskanker, het vaak moeten plassen. Cliënt heeft het tijdens de controleconsulten vaak gehad over zijn techniek, te weten om te gaan plassen voordat hij druk op de blaas voelt. Wanneer tijdens de controles na de prostaatkanker ook de nierwaardes zouden zijn getest, had blaaskanker in dit stadium voorkomen kunnen worden.

De cliënt heeft op het verweerschrift van de zorgaanbieder nog naar voren gebracht dat het gesprek met de AIOS op 12 maart niet correct is weergegeven in het medisch dossier en in het EPD. In het vooronderzoek [naam zorgaanbieder] van november 2018 wordt veel meer informatie aangehaald dan voor cliënt via het EPD zichtbaar was. In het EPD stond bijvoorbeeld geen informatie over de echo. Dat op 4 mei 2018 volgens [naam zorgaanbieder] de gegevens naar de opnameplanning van het [naam ander ziekenhuis] zijn gezonden is niet juist. Een richtlijn om binnen x aantal weken te opereren is maar een richtlijn. In Duitsland wordt iedereen met dezelfde diagnose overwegend binnen 6 weken geopereerd. Door het vertrouwen in de zorgaanbieder is kostbare tijd verloren gegaan. Voor wat betreft het aanprikken van de nier heeft de cliënt inmiddels begrepen dat een bloeduitstorting kan ontstaan. Maar als na een eerste punctie een bloeduitstorting ontstaat en daardoor de toch al moeilijk in beeld te brengen nier nog circa 20 keer wordt geprikt is het risico van een beschadiging enorm groot. Cliënt heeft daar drie littekens.

Cliënt geeft aan dat andere patiënten beschermd moeten worden, daarom vraagt cliënt de commissie te onderzoeken welke fouten zijn gemaakt om herhaling (bij een ander) te voorkomen.

De schade die de cliënt vordert is € 25.000,-. Hij heeft en lijdt een grotere financiële schade maar beperkt zijn vordering vanwege de bevoegdheid van de commissie. In zijn brief van 31 juni 2020 heeft de cliënt aangegeven dat hij 100% invalide is verklaard en volgens het Duitse systeem geen recht heeft op een uitkering.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Allereerst geeft de zorgaanbieder aan dat zij het beloop van de ziekte en de behandeling bij de cliënt zeer betreurt. De cliënt is in maart 2018 naar de zorgaanbieder gekomen waarna al snel een opname volgde met meerdere onderzoeken en operatieve ingrepen. Er bleek sprake te zijn van een blaastumor waarvoor een cystectomie in het [naam ander ziekenhuis] werd voorgesteld. De tumor bleek tijdens de wachttijd echter zo gegroeid dat de indicatie voor de operatie, die inmiddels op 29 juni was gepland, verviel. De cliënt is voor verdere behandeling naar een ziekenhuis in Duitsland gegaan.

De klachtonderdelen zien er op dat in de aanloop tot 15 maart 2018 te oppervlakkig onderzoek is gedaan en richt zich verder op de planning van de operatie, de communicatie daarover en de toenemende pijnklachten tijdens de wachttijd. De klacht bestaat verder uit het verwijt dat bij de second opinion twee behandelingen werden voorgesteld en dus dat bij de zorgaanbieder een behandelmethode werd onthouden. Ook blijkt de klacht te omvatten het veroorzaken van een bloeduitstorting tijdens de eerste poging van het aanprikken van de linkernier en het desondanks doorgaan met prikken en het tijdens de controles na de prostaatkanker niet testen van de nierfunctie. De zorgaanbieder reageert als volgt op de verschillende klachtonderdelen.

Onderzoek tot 15 maart 2018
De zorgaanbieder sluit aan bij de bevindingen van de onderzoekscommissie (van het ziekenhuis dat onderzoek heeft gedaan naar de klachten) dat geen sprake is geweest van te oppervlakkig onderzoek en dat niet in strijd is gehandeld met de professionele standaard. Met de wetenschap van nu had nader (bloed)onderzoek mogelijk wel belangrijke informatie opgeleverd. Tijdens de zitting is namens de zorgaanbieder naar voren gebracht dat de AIOS in het laatste jaar van de opleiding was. Beelden van het onderzoek zijn niet vastgelegd en de AIOS kan het zich niet meer voor de geest halen. Het is moeilijk te reconstrueren wat er niet goed is gegaan.

Veroorzaken van een bloeduitstorting tijdens de eerste poging van het aanprikken van de linkernier en het desondanks doorgaan met prikken
De zorgaanbieder verwijst naar het onderzoeksrapport. Daarin is het volgende te lezen. ‘Gezien de slechte nierfunctie (..) is het eerste beleid te zorgen dat de nieren de urine kwijt kunnen. (..) In de rechternier verloopt het inbrengen van de katheter ongecompliceerd. De linkernier was (..) moeilijker in beeld te brengen. De eerste punctie lukte niet, waardoor een hematoom in de nier is ontstaan. (..) Omdat door één katheter de nierfuncties al kunnen herstellen is er voor gekozen om niet een tweede punctie uit te voeren.’
De zorgaanbieder stelt dat een bloeduitstorting bij het aanprikken van de nier niet altijd te voorkomen is en een bekende complicatie betreft. Tijdens de zitting is namens de zorgaanbieder benadrukt dat de cliënt erg ziek was en dat prioriteit was om de nierfunctie te verbeteren. Links ging zeer moeilijk. Het zal niet in één keer zijn gegaan, wel meerdere keren, maar geen twintig keer. [Naam behandelend arts] geeft tijdens de zitting aan dat hij het zich niet meer voor de geest kan halen. Wanneer het ondraaglijk is, wordt normaliter niet verder geprobeerd. [Naam behandelend arts] kan zich niet meer herinneren of en wat is verteld en is uitgelegd aan de echtgenote van de cliënt.

Informatie en communicatie CT-scan en operatie
De onderzoekscommissie heeft geconcludeerd dat de planning van de operatie (net) binnen de Europese norm valt van drie maanden. Het streven dient altijd zo spoedig mogelijk te zijn. Inmiddels houdt de zorgaanbieder een termijn van zes weken aan. De onderzoekscommissie heeft aangegeven dat het eerder uitvoeren van de operatie de infauste prognose niet had kunnen voorkomen.
De zorgaanbieder verwijst naar het vooronderzoek en stelt dat daaruit volgt dat bij de beoordeling van de CT-scan destijds geen twijfels waren. Pas bij de herbeoordeling van de CT-scan is er met de wetenschap van het uiteindelijke beloop een massa zichtbaar die in retrospectie mogelijk te duiden is als doorgroei van de tumor. Eerder waren er geen twijfels over de CT-scan, in tegenstelling tot hetgeen de cliënt wel meent te hebben begrepen.
Voor wat betreft de communicatie over de operatiedatum erkent de zorgaanbieder dat het zeer begrijpelijk is, gezien de gebeurtenissen, dat de cliënt en zijn echtgenote zich van het kastje naar de muur gestuurd hebben gevoeld. Ook uit het onderzoek volgt dat het planningsproces geoptimaliseerd diende te worden, hetgeen inmiddels ook is uitgevoerd. Er zijn inmiddels goede afspraken gemaakt met het [naam ander ziekenhuis], de zorgaanbieder kan nu binnen zes weken opereren.

Tijdens de zitting is namens de zorgaanbieder aangegeven dat het na de CT-scan rommelig is gaan verlopen, dat van alles mis ging qua logistiek en communicatie. Er is wel steeds nagedacht over wat de volgende stap zou zijn. Na het aanprikken van de eerste nier werd de nierfunctie iets beter. Op dat moment is niet overwogen om een MRI te maken. De tweede CT-scan liet gelukkig geen uitzaaiingen zien, en beslist is even af te wachten waar de nierfunctie op uit zou gaan komen. Deze verbeterde immers nog steeds. Vervolgens komt de situatie dat operatie gepland moet worden, de planning door de urologen (ook van [naam ander ziekenhuis]) samen blijkt niet binnen de termijn te lukken. Daarom is beslist om de operatie alleen door de uroloog van [naam ander ziekenhuis] te laten verrichten. Net binnen de drie maanden gepland, en dus conform de richtlijnen. Er is een aantal – 4-6 weken vertraging – gewacht om de cliënt in betere uitgangspositie te krijgen, daarna binnen 6 weken de operatie. Het is wel de vraag of dat is overgekomen, dat is niet gedocumenteerd. De logistiek doet geen eer aan hoe zorgaanbieder de cliënt wilde behandelen, hoewel een en ander conform richtlijnen is. De cliënt is wel over de medische kant geïnformeerd. Er is uitgebreid gesproken over wel/geen chemo, wel/geen sasectomie. Na het rectaal onderzoek en vervolgens de MRI heeft [naam behandelend arts] met de andere operateur gebeld. Beide artsen waren hen eens dat het niet operabel meer was. [Naam behandelend arts] heeft de arts-assistent laten bellen over die uitslag. Dat euthanasie daarbij ter sprake is gebracht, kan volgens de zorgaanbieder niet, dat staat ook niet gedocumenteerd. De arts-assistent kan zich ook niet herinneren dat hij over dit onderwerp is begonnen. Misschien was het beter geweest wanneer hij, [naam behandelend arts], zelf na de MRI vanuit de auto met de cliënt had gebeld. Voor de dinsdag erna was een afspraak gepland, helaas was de cliënt niet aanwezig. [Naam behandelend arts] heeft toen met dochter en schoonzoon van de cliënt de bevindingen en behandelopties besproken. Aangeboden om naar zorgaanbieder te komen, [naam behandelend arts] heeft aantal malen gebeld, maar er werd niet opgenomen. Het gesprek over wat de opties waren heeft nooit meer gevoerd kunnen worden. Ondanks goede intenties is de boodschap kennelijk niet goed overgekomen. [Naam behandelend arts] had niet het idee, zelfs niet tijdens laatste polibezoek, dat de behandelrelatie niet goed was. Kortom, in de communicatie heeft [naam behandelend arts] steken laten vallen; inmiddels is hij daar ook alerter op geworden. Medisch inhoudelijk zou [naam behandelend arts] niet anders hebben gehandeld: de volgorde en de opties die zijn overwogen zijn goed geweest, in ruggenspraak met anderen, wellicht had hij bij het uitvoeren van de echo meer supervisie moeten houden. Het onderzoek is verkeerd geïnterpreteerd, heel onaannemelijk dat geen dilatatie te zien was, maar er was geen aanleiding te denken dat de AIOS hier niet toe in staat was.

Geen adequate reactie op klachten
In afwachting van de operatie is de cliënt voor spoedconsult(en) naar de zorgaanbieder gekomen, en is daarbij niet gezien door [naam behandelend arts]. Er is wel steeds adequaat gereageerd en gerapporteerd, maar het heeft ontbroken aan een tijdige terugkoppeling aan de hoofdbehandelaar, [naam behandelend arts]. Uit het medisch dossier volgt dat na de opname van 15 t/m 24 maart gedurende maart, april en mei drie (van de zeven) consulten op de polikliniek niet bij [naam behandelend arts] waren. Met de onderzoekscommissie is de zorgaanbieder van mening dat de continuïteit op een dergelijk moment moet voortkomen uit een goede dossiervorming. Er vindt zo nodig een terugkoppeling plaats, hetgeen op de betreffende momenten niet noodzakelijk is geacht vanwege de reeds vaststaande diagnose en afgesproken behandeling. De pijnklachten hadden eerder teruggekoppeld moeten worden aan de hoofdbehandelaar. Dit is op dit moment naar aanleiding van deze casus beter georganiseerd, elke poli wordt nabesproken. Overigens hebben de verschillende bij de spoedconsulten betrokken artsen voldoende adequaat gereageerd op de klachten en steeds goed in het medisch dossier gerapporteerd. De zorgaanbieder volgt de cliënt dan ook niet in de stelling dat onvoldoende is gereageerd op de klachten.

Onthouden behandelmethode
Chemotherapie met carboplatine en bestraling van de blaas in verband met pijn was ook het voorstel van de zorgaanbieder. Vervolgens heeft de cliënt in Duitsland immunotherapie gehad. Dat zou in Nederland ook kunnen in de tweede lijn, net als in Duitsland. Hetgeen daar anders over in het verweerschrift is gesteld, klopt niet, zo heeft de zorgaanbieder tijdens de mondelinge behandeling van 9 april 2021 medegedeeld. De zorgaanbieder is er niet aan toegekomen om dit te bespreken met de cliënt, omdat de behandelrelatie toen al was beëindigd.

Tijdens de controles na de prostaatkanker het niet testen van de nierfunctie
De zorgaanbieder verwijst naar de e-mail van [naam arts] van 13 augustus 2018, waaruit volgt dat de (eerdere diagnose) prostaatkanker geen indicatie vormt voor screening op blaas- of nierkanker.

Concluderend erkent de zorgaanbieder dat een deel van de zorg (het planningsproces van de operatie en de terugkoppeling van de klachten aan de hoofdbehandelaar) niet optimaal is verlopen, maar stelt zij zich op het standpunt dat geen sprake is van verwijtbaar medisch onzorgvuldig handelen. Het feit dat een deel van de zorg beter had gekund, wil niet zeggen dat sprake is van een fout. De schade en met name de causaliteit worden voor zoveel nodig betwist.

Beoordeling van het geschil
De commissie overweegt het volgende.

Bij de beoordeling van deze klacht geldt het volgende beoordelingskader. De overeenkomst die is gesloten tussen de cliënte en de zorgaanbieder is aan te merken als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Bij de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de hulpverlener de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het BW). Deze zorgplicht houdt in dat de hulpverlener die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. De zorgplicht houdt in beginsel geen resultaatsverplichting in, maar wordt aangemerkt als een inspanningsverplichting.
De commissie dient te oordelen of de zorgaanbieder is tekortgeschoten in het nakomen van de behandelovereenkomst met cliënte.

De commissie gaat uit van de klachten zoals de cliënt die op het vragenformulier heeft ingediend bij de commissie. Hetgeen de cliënt daarbuiten nog aan klacht(en) naar voren heeft gebracht, zoals het controleren van de nierfunctie tijdens de controles na de prostaatkanker, valt dan ook buiten het geschil.

Foute diagnose van de uroloog op 12 maart/te oppervlakkig onderzoek in de aanloop tot 15 maart 2018
Voor de commissie staat vast dat de eerste echo van 12 maart 2018 heeft geleid tot een onjuiste diagnose. Op 15 maart 2018 had de cliënt gezwollen nieren, hetgeen niet in een tijdvak van drie dagen heeft kunnen ontstaan. Deze afwijking is visueel niet herkend op de echo en dus gemist. Nu de cliënt een voorgeschiedenis had van prostaatkanker, wat meestal tot gevolg heeft dat iemand niet druppelsgewijs plast, hadden bij de zorgaanbieder alle bellen moeten gaan rinkelen toen de cliënt op 12 maart 2018 bij de zorgaanbieder op de spoedkliniek urologie kwam met de klacht dat hij nauwelijks of enkel druppelsgewijs kon plassen. Verder onderzoek/gerichtere diagnostiek waren hier volgens de commissie dan ook wenselijk geweest. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Het veroorzaken van een bloeduitstorting tijdens poging aanprikken linkernier en het desondanks doorgaan met prikken
De commissie stelt op basis van hetgeen over en weer naar voren is gebracht vast dat de linkernier zodanig is aangeprikt dat daardoor een bloeduitstorting is ontstaan. Dit is een veel voorkomend risico en daarmee de zorgaanbieder niet te verwijten. De commissie kan op basis van de ingebrachte stukken niet vaststellen dat, zoals de cliënt stelt, [naam behandelend arts] twintig maal heeft geprikt om in de linkernier een nefrostomie katheter in te brengen. Buiten geschil is echter wel dat het prikken in de linkernier uiteindelijk niet is gelukt en dat de katheter niet is geplaatst. Nu het geen situatie betrof die het meerdere malen prikken rechtvaardigde – immers de rechternier was al wel goed geprikt – had de zorgaanbieder na één mislukte poging dienen te stoppen en had de zorgaanbieder op dat moment niet vaker moeten prikken. Dit klachtonderdeel is dan ook gedeeltelijk gegrond.

Het niet mededelen van vermoedens/onduidelijkheden van doorgroei bij de darm op grond van de CT-scan van 16 april en verdere communicatie omtrent CT scan
Het is voor de commissie niet vast komen te staan dat de zorgaanbieder direct na het maken van de CT scan het vermoeden zou moeten hebben van doorgroei van de metastase bij de darm. In het vooronderzoek van het [naam zorgaanbieder] is hierover het volgende gesteld: op 16 april 2018 wordt de CT thorax/abdomen uitgevoerd welke dezelfde dag wordt verslagen. Conclusie luidt: Geen lymfadenopathie. Geen aanwijzingen voor metastasen op afstand. Beiderzijds goede positie van nefrostomie. Subtiel achterblijvend nefrogram links. Dat achteraf bij herbeoordeling door een niet betrokken radioloog met de wetenschap van het uiteindelijke beloop op de CT scan een massa zichtbaar is links dorsaal richting het rectum, maakt dat niet anders. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
De cliënt betoogt verder dat ook het chaotische verloop omtrent de planning van de CT scan de zorgaanbieder te verwijten is (cliënt wijst in dit klachtonderdeel op de datum van 4 april 2018 als moment waarop een CT-scan in het vooruitzicht wordt gesteld, de cliënt moet daar zelf achteraan bellen waarop hij uiteindelijk op 12 april wordt verwacht en dan pas zou blijken dat dit slechts een intake betreft waarna de scan zelf pas op 16 april plaats vindt). Hoewel de commissie begrijpt dat dit erg vervelend is geweest voor de cliënt, en dit niet de schoonheidsprijs verdient, oordeelt de commissie dat niet is vast komen te staan dat de hulpverlener wat dit betreft niet heeft gehandeld als een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot betaamt.

De communicatie en logistiek omtrent de te plannen operatie
De commissie stelt vast dat de zorgaanbieder erkent dat de logistiek en de communicatie omtrent de te plannen operatie niet goed is verlopen. De onderzoekscommissie heeft geconcludeerd dat een termijn van drie maanden veel te lang is en dat er naar gestreefd moet worden dat de termijn waarbinnen de operatie uitgevoerd wordt op zes weken ligt na aanmelding in het [naam ander ziekenhuis]. Naar het oordeel van de commissie is de zorgaanbieder ernstig tekort geschoten in de communicatie met de cliënt over de datum van de operatie. De cliënt heeft onvoldoende uitleg gekregen en is te lang in het ongewisse gelaten en heeft daardoor – in combinatie met de toenemende pijnklachten – veel te vaak in spanning gezeten. Ook de uitleg van de zorgaanbieder ter zitting, dat met de operatie zou zijn afgewacht om de cliënt in een betere uitgangspositie te brengen, is bij de cliënt, nog los van de vraag of dat wel is gecommuniceerd, kennelijk niet overgekomen. Dit valt de zorgaanbieder te verwijten. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Toenemende pijnklachten maart tot en met mei niet met [naam behandelend arts] kunnen bespreken en gesprekken met zijn collega’s zijn niet aan [naam behandelend arts] doorgegeven
De cliënt stelt in dit klachtonderdeel dat vanwege toenemende pijnklachten in de periode van maart tot en met mei 2018 hij niet [naam behandelend arts] heeft kunnen spreken en dat gesprekken met collega’s van [naam behandelend arts] niet aan hem zijn doorgegeven. De zorgaanbieder stelt dat de verschillende urologen die de cliënt op de spoedpolikliniek hebben gezien adequaat op de klachten hebben gereageerd, maar dat de terugkoppeling naar [naam behandelend arts] op dat moment onvoldoende was georganiseerd. De commissie komt mede op basis van dit verweer tot het oordeel dat binnen zorgaanbieder, voor wat betreft de communicatie tussen de specialisten over de cliënt, niet is gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk handelend zorgaanbieder. Hoewel dit het oordeel niet anders maakt heeft de commissie met waardering kennis genomen van mededeling van zorgaanbieder dat de communicatie op dit onderwerp is verbeterd.
De commissie is van oordeel dat ook dit klachtonderdeel gegrond is.

Het niet correct voeren van het EPD; er blijkt later andere en meer informatie bekend te zijn
De cliënt stelt dat later andere en meer informatie in het dossier bleek te staan dan de cliënt bij navraag in juni 2018 werd verteld. Nu deze klacht onvoldoende is geconcretiseerd, en de commissie ook overigens niet is gebleken dat het EPD onvoldoende is bijgehouden, wijst de commissie deze klacht af.

Het onthouden van de informatie dat ook immunotherapie mogelijk is
Ter zitting is de commissie zowel op basis van haar eigen deskundigheid als ook op basis van de mededelingen van de zorgaanbieder gebleken dat in Nederland dezelfde behandeling had kunnen worden geboden als in Duitsland, inclusief de immunotherapie. Dat is echter kennelijk niet meer aan de cliënt gecommuniceerd, omdat de behandelrelatie inmiddels was beëindigd. Hoewel het begrijpelijk is dat de cliënt door de slechte communicatie en de logistieke problemen geen vertrouwen meer in de zorgaanbieder had, en het volkomen begrijpelijk is dat de cliënt ervoor gekozen heeft elders verder behandeld te worden, kan de zorgaanbieder van het daardoor verder niet kunnen hebben bespreken van behandelmethodes geen verwijt gemaakt worden.
Tenslotte klaagt de cliënt over de mededelingen van de zorgaanbieder inzake euthanasie. De commissie stelt vast dat cliënt stelt dat hierover met hem is gesproken maar dat de zorgaanbieder ontkent dat dit is gebeurd. De commissie heeft geen aanknopingspunten om meer waarde te hechten aan de verklaring van de cliënt dat aan de verklaring van de zorgaanbieder. Dit houdt niet in dat zij aan een van beide verklaringen geen geloof hecht, maar slechts dat de verweten gedraging niet ondersteund wordt door andere bewijsstukken. Voor de commissie is dan ook onvoldoende aannemelijk geworden dat de zorgaanbieder het onderwerp euthanasie op dat moment ter sprake heeft gebracht.
Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ter zitting heeft [naam behandelend arts] overigens nogmaals uitdrukkelijk aangeboden in gesprek te willen gaan met de cliënt om hem de nodige uitleg te geven.

Schadevergoedingsvordering
Voor een aanspraak op schadevergoeding is ten minste vereist dat de schuldenaar – in dit geval de zorgaanbieder – in enig opzicht is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichting. Ook moet de zorgaanbieder het tekortschieten kunnen worden toegerekend. De commissie heeft geoordeeld dat er sprake is van dit tekortschieten. De commissie is eveneens van oordeel dat dit tekortschieten aan de zorgaanbieder moet worden toegerekend. Voor vergoeding van schade komt alleen die schade in aanmerking, die in voldoende causaal verband staat tot de toerekenbare tekortkoming. Bij brief van 31 juni 2020 heeft de cliënt de commissie bericht dat hij 100% invalide is verklaard, dat hij in de beschadigde linkernier nog een afvoer heeft zitten, hij incontinent is, en dat hij geen uitkering krijgt in Duitsland omdat hij Nederlander is en dat de gebeurtenis die tot de schade heeft geleid zich in Nederland heeft voorgedaan. Zijn vrouw verzorgt hem, hetgeen ook vergoed zou moeten worden. De commissie stelt vast dat de cliënt naast de hiervoor aangegeven schadeposten ook immateriële schade heeft geleden en dat de schadevergoedingsvordering deze immateriële schade niet uitsluit. De cliënt heeft vervolgens naar voren gebracht dat hij vanwege de bevoegdheid van de commissie en ondanks de hogere schade akkoord gaat met een maximumbedrag van € 25.000,–.
De commissie concludeert dat de cliënt zijn verzoek om vaststelling van materiele schadevergoeding niet dan wel onvoldoende heeft gespecificeerd in bedragen en evenmin voldoende heeft onderbouwd.
De commissie is van oordeel dat dit materiële schadevergoedingsverzoek op grond daarvan al moet worden afgewezen. De commissie is echter wel van oordeel dat vanwege de gebrekkige communicatie binnen zorgaanbieder de cliënt op meerdere en heel emotionele momenten tijdens de behandeling immateriële schade heeft geleden. Het komt de commissie voor dat in redelijkheid die schade kan worden vastgesteld op € 5.000,–. Het verzoek tot schadevergoeding wordt in zoverre toegewezen. Het overige en meerdere wijst de commissie af.

De commissie is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de klacht op onderdelen gegrond en voor het overige ongegrond moet worden verklaard. Voorts wijst de commissie de materiële schadevergoeding in het geheel af en wijst het immateriële deel van de schadevergoedingsvordering toe tot een bedrag van € 5.000,–. Het reglement van de commissie bepaalt dat indien de klacht geheel of gedeeltelijk gegrond wordt bevonden, de zorgaanbieder aan de cliënt het door deze betaalde klachtengeld moet vergoeden. Nu de klacht van de cliënt voor een groot gedeelte gegrond wordt bevonden, zal de commissie de zorgaanbieder ook veroordelen tot vergoeding van het klachtengeld van € 127,50.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:

verklaart gegrond de volgende klachtonderdelen van de cliënt:
1) Foute diagnose van de uroloog op 12 maart/te oppervlakkig onderzoek in de aanloop tot 15 maart 2018,
2) Het meerdere malen aanprikken van de linkernier,
3) De communicatie en logistiek omtrent de operatie,
4) Terugkoppeling van urologen spoedpolikliniek naar hoofdbehandelaar;

verklaart de klacht van de cliënt voor het overige ongegrond;

wijst af het verzoek van de cliënt tot toekenning van materiële schadevergoeding;

bepaalt dat de zorgaanbieder aan de cliënt een immateriële schadevergoeding van € 5.000,– dient te betalen binnen twee weken na verzenddatum van dit bindend advies;

bepaalt dat de zorgaanbieder een bedrag van € 127,50 aan de cliënt dient te vergoeden ter zake van het klachtengeld.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer dr. M.T.W.T. Lock, de heer mr. P.O.H. Gevaerts, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. B.J. van Gent, secretaris, op 9 april 2021.