Cliënte niet tegen haar wil opgenomen

De Geschillencommissie




Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg    Categorie: (Niet) Ontvankelijkheid / (On) zorgvuldigheid / bejegening    Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: deels ontvankelijk/deels niet-ontvankelijkOngegrond   Referentiecode: 88039/122434

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De cliënte had behoefte aan een rustige slaapplek en heeft zich daarom bij de huisartsenpost gemeld. Zij is vervolgens twee nachten opgenomen geweest bij de zorgaanbieder. Volgens de cliënte is zij tegen haar wil opgenomen bij de zorgaanbieder. De klachtencommissie heeft de klacht betreffende de tweede nacht gegrond verklaard en een schadevergoeding betaald. Naar het oordeel van de commissie heeft de cliënte wat dit betreft dan ook geen redelijk belang meer bij een beoordeling van de commissie. Voor wat betreft de eerste nacht is de zorgaanbieder van mening dat er sprake was van een vrijwillige opname.

De commissie concludeert dat de eerste nacht inderdaad sprake was van een vrijwillige opname. Cliënte is namelijk, nadat zij zich zelf bij de huisartsenpost had gemeld, met eigen vervoer naar de kliniek gegaan en heeft daar een intakegesprek gevoerd. De klacht aangaande de eerste nacht is ongegrond.

De uitspraak

in het geschil tussen

[Naam], wonende te Halsteren

(hierna te noemen: klaagster),

gemachtigde: [naam]

en

GGZ Westelijk Noord-Brabant, gevestigd te Bergen op Zoom

(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 14 juli 2022 te Utrecht.

Ter zitting werd klaagster bijgestaan door [naam]. De zorgaanbieder werd ter zitting vertegenwoordigd door [naam], psychiater en manager behandelzaken, en [naam], juridisch bestuursadviseur.

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de crisisopname van klaagster.

Standpunt van de klaagster
Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Op 8 juli 2020 heeft de zorgaanbieder de op 25 maart 2020 ingediende klacht van klaagster deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Haar klacht tegen een gedwongen verblijf op de afdeling High Intensive Care (verder: HIC) in de nacht van 26 op 27 maart 2019 is naar haar mening ten onrechte ongegrond verklaard.

Klaagster heeft zich in de avond van 26 maart 2019 gemeld bij de huisartsenpost (verder: HAP) met de vraag naar de mogelijkheden van een overnachting op sociaal terrein, teneinde een goede nachtrust te kunnen hebben. In het gesprek op de HAP is gesproken over een mogelijke locatie, doch niet over een gedwongen opname bij de zorgaanbieder. Klaagster is die nacht met eigen vervoer naar deze locatie gegaan in de veronderstelling dat er sprake was van een plaats waar zij zou kunnen overnachten om de volgende ochtend weer naar huis te kunnen gaan, zoals met haar door de dienstdoende arts op de HAP was besproken. De volgende dag werd haar echter door de zorgaanbieder meegedeeld dat zij gedwongen was opgenomen en niet naar huis mocht.

Klaagster stelt dat zij nimmer heeft verzocht opgenomen te worden op de HIC. Er kon ook geen sprake zijn van een gedwongen verblijf, daar er geen IBS op grond van de Wet BOPZ was aangevraagd of een Rechterlijke Machtiging (RM) (en afgegeven). Als zij van tevoren had geweten dat zij de volgende dag niet naar huis mocht terugkeren, was zij niet naar deze locatie gegaan.

De klachtencommissie heeft geoordeeld dat klaagster de tweede nacht van 27 op 28 maart 2019 niet gedwongen opgenomen had mogen worden. Klaagster stelt dat de zorgaanbieder haar echter ook in de nacht van 26 op 27 maart 2019 onrechtmatig heeft opgenomen.

Klaagster vordert van de zorgaanbieder een vergoeding van de emotionele schade die zij heeft geleden gedurende de dagen van onrechtmatige vrijheidsberoving (26 tot en met 28 maart 2019) een bedrag van € 300,–. Daarnaast vordert klaagster van de zorgaanbieder terugbetaling van de in rekening gebrachte zorgkosten bij haar zorgverzekering, een bedrag van € 3.778,59, daar de gedeclareerde hulp nimmer door haar is verzocht, noch gerechtelijk is opgelegd. Als gevolg van de declaratie van de zorgverzekeraar, heeft deze het resterende bedrag van haar eigen risico bij haar in rekening gebracht, te weten een bedrag van € 329,17.

Ter zitting heeft klaagster haar standpunt nader toegelicht. Los van het feit dat zij de eerste nacht tegen haar wil gedwongen is opgenomen, klaagt zij ook over de opbouw van het medisch dossier. Er zijn onjuistheden met betrekking tot de verslaglegging van de vermeend psychische klachten in het opgenomen. Klaagster wenst dat dit dossier wordt vernietigd.

Klaagster had behoefte aan een rustige slaapplek. Gezien haar financiële situatie was het niet mogelijk om naar een hotel te gaan. Om die reden heeft zij hulp gezocht bij de HAP. Er is haar daar niet verteld dat zij zou worden opgenomen in een gesloten GGZ insteling.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Klaagster is in de nacht van 26 op 27 maart 2019 rond 2.00 uur vrijwillig opgenomen op de HIC. Tijdens gesprekken op 27 maart 2019 heeft klaagster aangegeven naar huis te willen. Daarop is geen procedure gestart voor het verkrijgen van een IBS, maar is klaagster wel opgenomen gebleven. Klaagster is op 28 maart 2019 met ontslag gegaan met ambulante opvolging door het Intensive Home Treatment (IHT)-team. De Klachtencommissie Cliënten heeft in haar advies op de klacht de Raad van Bestuur geadviseerd om de klacht ten aanzien van het gedwongen verblijf op de HIC betreffende de eerste nacht/dag (26 op 27 maart 2019) ongegrond te verklaren en ten aanzien van het gedwongen verblijf op de HIC betreffende de tweede nacht/dag (27 op 28 maart 2019) gegrond te verklaren. De Raad van Bestuur heeft besloten conform dit advies.

Klaagster is op 26 maart 2019 vrijwillig opgenomen. Bij de beoordeling waren er omtrent de wilsbekwaamheid van klaagster geen twijfels: zij wist dat het om een opname binnen een psychiatrische instelling ging en zij is zelf na de beoordeling ‘s nachts naar de HIC gereden in haar auto.

Dat de opname van klaagster vrijwillig was en niet heeft plaatsgevonden in een gedwongen kader, blijkt ook uit het crisisformulier dat is opgesteld kort na de beoordeling en opname en dat is opgenomen in haar medisch dossier. Dit crisisformulier is opgesteld door de sociaal psychiatrisch verpleegkundige, die als voorwacht van de crisisdienst klaagster heeft gesproken op de HAP in het kader van de crisisbeoordeling.

Naar aanleiding van de klacht van klaagster heeft de zorgaanbieder uit coulance aangeboden het totale bedrag dat door klaagster is gevorderd te vergoeden, te weten een bedrag van € 629,17. Klaagster heeft dit aanbod afgewezen.

De zorgaanbieder verzoekt de klacht ongegrond te verklaren en de vordering tot schadevergoeding af te wijzen voor zover deze ziet op vergoeding van schade van de eerste nacht en de kosten van het eigen risico van de zorgverzekeraar.

Beoordeling van het geschil
De commissie overweegt het volgende.

Op grond van de zorgovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het Burgerlijk Wetboek). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

De commissie dient te oordelen of de zorgaanbieder tekort is geschoten ten aanzien van de zorgverlening aan klaagster.

Ter zitting heeft klaagster geklaagd over de inhoud van het medisch dossier. Deze klacht heeft zij niet in de eerdere correspondentie aan de commissie voorgelegd. De zorgaanbieder is dan ook niet in de gelegenheid geweest om ter zake van deze klacht een standpunt in te nemen. De commissie verklaart klaagster niet-ontvankelijk in deze klacht, waarbij zij wellicht ten overvloede opmerkt dat het klaagster vrij staat de zorgaanbieder te verzoeken om het dossier te vernietigen.

De commissie heeft vastgesteld dat klaagster op de HIC is opgenomen van 26 tot en met 28 maart 2019 nadat zij zich bij de HAP had gemeld en vervolgens is beoordeeld door de door de dienstdoende arts en de sociaal psychiatrisch verpleegkundige van de crisisdienst.

De klachtencommissie heeft geadviseerd om de klacht, voor zover deze ziet op de opname van 27 op

28 maart 2019, gegrond te verklaren. Dit advies is door de zorgaanbieder overgenomen. De zorgaanbieder heeft aan klaagster een schadevergoeding van € 150,– voor deze nacht aangeboden. Klaagster heeft dit aanbod afgewezen.

De commissie verklaart voornoemde klacht ambtshalve niet ontvankelijk op grond van artikel 5, sub e, van haar reglement. Naar het oordeel van de commissie heeft de klaagster geen redelijk belang meer bij een uitspraak van de commissie, daar haar klacht door de zorgaanbieder is erkend en door het aanbieden van een redelijke vergoeding is opgelost. Dat klaagster deze vergoeding niet heeft aanvaard, komt voor haar rekening en risico.

Klaagster heeft gesteld dat de eerste opname van 26 op 27 maart 2019 onrechtmatig is geweest omdat de zorgaanbieder heeft verzuimd om voor deze gedwongen opname een IBS of RM aan te vragen. De zorgaanbieder heeft gesteld dat er sprake is geweest van een vrijwillige opname.

De commissie is van oordeel dat er sprake is geweest van een vrijwillige opname. Daarbij overweegt zij als volgt.

De commissie heeft ter zitting vastgesteld dat klaagster zich laat op de avond bij de HAP heeft aangemeld. De dienstdoende arts heeft de crisisdienst ingeschakeld, die klaagster om 23.30 uur heeft beoordeeld. Hoewel klaagster ter zitting heeft gesteld dat zij zich het gesprek met de sociaal psychiatrisch verpleegkundige niet meer kan herinneren, staat in het crisisformulier, opgesteld door de sociaal psychiatrisch verpleegkundige naar aanleiding van het gesprek met klaagster, het volgende vermeld:

“Cliënte gezien op de HAP, ze maakt een verzorgde en niet verwarde indruk, er is geen sprake van middelengebruik, in contact wel opvallend gespannen (trillende handen).(…) In contact komt meer en meer het vermoeden naar voren dat er in ieder geval sprake lijkt van een paranoïde gedachtegang. Onduidelijk is nu of er ook sprake is van wanen (lijkt aannemelijk) dan wel een (rand) psychose. Wil onder geen beding naar de eigen woning en wil de nacht in haar auto doorbrengen. In overleg met de achterwacht besluiten een opname voor te stellen om via observatie en gesprek een wat duidelijker beeld van haar klachten te kunnen krijgen. Cliënte gaat hiermee akkoord, zal met eigen auto naar de HIC gaan. (…)

Beleid n.a.v. crisisinterventie en risicoanalyse: Vrijwillige opname van 52-jarige vrouw bekend met PTSS. Nu vanuit angst wil cliënte niet meer thuis zijn/slapen. Vermoeden op wanen/ psychotische decompensatie, onduidelijk in welk kader. Opname ter observatie en ook overleg met dochter morgen overdag lijkt zinvol. Mogelijk opvolging in IHT passender dan opname. Nu gezien tijdstip lijkt opname wel zinvol.”.

Cliënte is met eigen vervoer naar de kliniek gegaan en heeft daar een intakegesprek gevoerd. De commissie acht het hoogst onwaarschijnlijk dat tijdens die intake niet is gesproken over een vrijwillige opname van klaagster.

De commissie zal de klacht – voor zover deze ziet op de opname in eerste nacht – ongegrond verklaren.

Klaagster heeft verzocht om een schadevergoeding van € 300,– voor de emotionele schade die zij heeft geleden als gevolg van de opname van twee nachten.

De zorgaanbieder heeft aan klaagster een bedrag van € 150,– aangeboden voor de tweede nacht, nu de klachtencommissie heeft geoordeeld dat deze opname niet rechtmatig is geweest. Daarnaast heeft de zorgaanbieder uit coulance ook € 150,– aangeboden voor de eerste nacht. Klaagster heeft dit aanbod niet aanvaard.

De commissie is van oordeel dat cliënte zich vrijwillig heeft laten opnemen op 26 maart 2019. Gelet hierop bestaat er voor de zorgaanbieder geen verplichting tot het geven van een vergoeding voor deze nacht. De commissie zal de vordering voor deze nacht afwijzen.

Daarnaast vordert klaagster van de zorgaanbieder terugbetaling van de in rekening gebrachte zorgkosten bij haar zorgverzekering, een bedrag van € 3.778,59, daar de gedeclareerde hulp nimmer door haar is verzocht, noch gerechtelijk is opgelegd. Doordat die kosten in rekening zijn gebracht heeft zij het restant van haar eigen risico moeten betalen, een bedrag van € 329,17

De commissie overweegt het volgende.

Op grond van de Zorgverzekeringswet is een patiënt die gebruik maakt van de basis ggz, het eigen risico verschuldigd.

De commissie is van oordeel dat het psychische beeld van cliënte op 26 maart 2019 dermate veel zorgen baarde, dat de zorgaanbieder juist en in het belang van cliënte heeft gehandeld door haar die dag (’s avonds) te laten beoordelen door de crisisdienst. Dat als gevolg van de wet- en regelgeving de factuur die daarvoor door de zorgaanbieder bij de zorgverzekeraar is ingediend ten laste komt van het eigen risico van de cliënt, kan aan de zorgaanbieder niet worden verweten. Verder is niet gebleken dat de zorgaanbieder zich niet heeft gehouden aan de regelgeving (de zogenaamde DBC-systematiek) die ziet op het declareren van de kosten die waren gemoeid met de opname van cliënte bij de zorgaanbieder. De zorgaanbieder is dan ook niet gehouden om de in rekening gebrachte zorgkosten aan de zorgverzekeraar terug te betalen.

Gelet hierop zal de commissie ook deze vordering afwijzen.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie verklaart

Klaagster niet-ontvankelijk in haar klachten betreffende het medisch dossier en haar opname op de HIC van 27 tot en met 28 maart 2019;

verklaart haar klacht met betrekking tot de opname van 26 tot 27 maart 2019 ongegrond;

wijst de door klaagster verlangde schadevergoeding af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit de heer mr.

H.A. van Gameren, voorzitter, de heer drs. T. Knap, de heer mr. R.P. Gerzon, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. W. Hartong van Ark, secretaris, op 14 juli 2022.