Cliënte onjuist geïnformeerd over kosten woning: zorgaanbieder heeft niet voldaan aan zorgplicht

De Geschillencommissie
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg    Categorie: bejegening / Informatieverstrekking / Kosten    Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 172915/182973

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De cliënte is via een uitstroomurgentie in een woning van de zorgaanbieder geplaatst. Deze woning had zij in samenspraak met haar begeleider geaccepteerd op grond van de kosteninformatie zoals verstrekt door de zorgaanbieder. Bij het ontvangen van het huurcontract bleek echter dat de stook- en servicekosten veel hoger lagen. De cliënte kon dit niet betalen en ondanks toezeggingen van de zorgaanbieder kwam er geen oplossing. De cliënte heeft geen ondersteuning ontvangen, heeft zich vrijwillig onder bewind gesteld en heeft de woning verlaten.

Volgens de zorgaanbieder is de woning door de woningcorporatie toegekend op basis van een inkomensverklaring, maar achteraf is gebleken dat deze woning te duur was. De zorgaanbieder heeft een oplossing gezocht voor de ontstane schulden en de cliënte ondersteund bij het aanvragen van bewindvoering en aanvragen van budget.

Naar het oordeel van de commissie is de cliënte niet juist geïnformeerd over de kosten van de woning. De cliënte is, hoewel zij aangaf de kosten niet te kunnen betalen, onder druk gezet toch het contract te tekenen. De zorgaanbieder heeft dus niet voldaan aan zijn zorgplicht. De klacht is gegrond en de zorgaanbieder moet een schadevergoeding betalen.

De uitspraak

in het geschil tussen

[Naam], wonende te [woonplaats]

(hierna te noemen: de cliënte)

en

Leviaan, gevestigd te Purmerend

(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 25 november 2022 te Den Haag.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.

Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht. De cliënte werd bijgestaan door [naam clientvertrouwenspersoon] en [naam clientvertrouwenspersoon]. Namens de zorgaanbieder zijn verschenen: [naam directiesecretaresse] en [naam manager].

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de begeleiding met betrekking tot de woning die de cliënte van de zorgaanbieder heeft gehuurd.

Standpunt van de cliënte
Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dat op het volgende neer.

De cliënte is via een uitstroomurgentie in een woning van de zorgaanbieder geplaatst. Deze woning was achteraf gezien te duur voor haar, gelet op haar inkomen.

De cliënte heeft samen met haar persoonlijk begeleider de woning bezichtigd en deze in samenspraak met de begeleider geaccepteerd. Daarbij ging zij uit van een huur van € 618,– per maand. De zorgaanbieder had voorts een indicatie van de servicekosten gegeven; deze zouden € 30,– à € 40,– per maand bedragen. Over de stookkosten is niet gesproken.

Toen de cliënte het huurcontract ontving, bleek dat de stook- en servicekosten samen bijna € 200,– per maand bedroegen. De cliënte heeft toen direct aangegeven dat zij dit niet kon betalen. De persoonlijk begeleider zegde toe dat hiervoor een oplossing zou worden gevonden.

Bij de sleuteloverdracht werd haar echter verteld dat hier niks aan gedaan kon worden en dat zij het huurcontract moest tekenen, omdat zij anders een boete zou krijgen en haar urgentie kwijt zou zijn.

Vervolgens zou met de begeleiding worden gekeken naar de mogelijkheid om financiële ondersteuning aan te vragen. Hoewel de cliënte herhaaldelijk aan de zorgaanbieder heeft laten weten dat zij de woning echt niet kon betalen, heeft de zorgaanbieder haar niet geholpen. De cliënte is zelf vrijwillig onder bewind gegaan. Zij heeft de woning in juli 2022 verlaten. In deze hele periode heeft zij geen ondersteuning van de zorgaanbieder gehad. Voorts is de cliënte door de persoonlijk begeleider en ook door de manager ronduit onbeschoft behandeld.

De zorgaanbieder vindt dat de cliënte zelf (mede)verantwoordelijk is, omdat zij heeft getekend. Hij stelt bovendien ten onrechte dat hij de cliënte wel heeft ondersteund in het aanvragen van bewind.

De cliënte heeft twee keer in het ziekenhuis gelegen voor vermoedelijke TIA door stress van deze situatie. Voorts heeft zij kosten voor de bewindvoerder moeten maken en schulden opgebouwd.

De cliënte verzoekt de commissie te bepalen dat de zorgaanbieder haar de achterstallige huur moet kwijtschelden en haar een vergoeding dient te betalen voor de stookkosten en voor de kosten van de bewindvoerder. Tot slot verzoekt zij de commissie haar een vergoeding van € 15.000,– toe te kennen voor de door haar geleden emotionele schade.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dat op het volgende neer.

De zorgaanbieder stelt voorop dat hij het ontzettend vervelend vindt dat het zo ver heeft moeten komen. Hij is van mening dat hij er alles aan heeft gedaan om de cliënte te helpen de problemen op te lossen en de onderhavige procedure te voorkomen.

De cliënte woonde in een woning die de zorgaanbieder huurde van een woningcorporatie. De cliënte heeft de woning toegekend gekregen op basis van haar inkomensverklaring. Op basis van de inkomensverklaring is getoetst of de kosten van de woning passend waren binnen het budget van de cliënte. De zorgaanbieder speelt zelf geen rol bij deze inkomenstoets. Achteraf is gebleken dat de woning, gelet op de hoge stookkosten, te duur was voor de cliënte. De cliënte heeft hierover een klacht ingediend bij de klachtencommissie van de zorgaanbieder.

Naar aanleiding van het advies van de klachtencommissie is onder meer afgesproken dat de zorgaanbieder een andere, goedkopere woning zou zoeken en dat hij een oplossing zou zoeken voor de schulden die zijn ontstaan door de hoge woonlasten van de cliënte. Dit heeft de zorgaanbieder gedaan. De zorgaanbieder heeft uiteindelijk aangeboden de cliënte alle (materiële) kosten waarvan zij in de procedure bij de klachtencommissie bij de zorgaanbieder heeft gesteld dat deze door de zorgaanbieder zijn veroorzaakt, volledig te vergoeden. De cliënte heeft dit aanbod echter afgewezen. Naar de mening van de zorgaanbieder heeft de cliënte hiermee de stress voor zichzelf onnodig langer laten bestaan.

De zorgaanbieder heeft de cliënte ook ondersteund bij het aanvragen van bewindvoering en voor haar budget aangevraagd voor ‘terugkeer in de maatschappij’. Daarnaast is door de zorgaanbieder een nieuw budgetplan gemaakt in verband met een eventuele verhuizing naar een goedkopere woning. De cliënte is per 1 juli 2022 verhuisd naar de woning van haar echtgenoot.

De zorgaanbieder heeft de klacht van de cliënte dat sprake was van een onbeschofte behandeling heel serieus genomen.

Beoordeling van het geschil
De commissie overweegt het volgende.

De commissie constateert dat de kern van de klacht van de cliënte is dat zij door toedoen van de zorgaanbieder een woning heeft moeten huren die achteraf te duur voor haar is, waardoor zij schulden heeft opgebouwd en immateriële schade heeft geleden.

Het verwijt dat de cliënte de zorgaanbieder maakt, is – naar de commissie begrijpt – gegrond op artikel 7:453 van het Burgerlijk Wetboek. Op grond van dit wetsartikel moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiend uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard. Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

De commissie dient dus te onderzoeken of de zorgaanbieder deze zorgplicht heeft nageleefd.

Op grond van de stukken en het verhandelde staat vast dat de zorgaanbieder de woning huurde van de woningcorporatie en deze doorverhuurde aan de cliënte. In weerwil van het door de zorgaanbieder gestelde, is de commissie van oordeel dat het onder deze omstandigheden wel degelijk tot de zorgplicht van de zorgaanbieder hoorde om de cliënte in een passende woning te plaatsen; hij diende niet alleen te onderzoeken of de woning geschikt was voor de cliënte gelet op haar fysieke beperkingen, maar ook of het voor de cliënte financieel haalbaar was de woning te huren.

Vast is komen te staan dat de zorgaanbieder op het moment dat hij de woning in oktober 2020 aanbood aan de cliënte, niet beschikte over het volledige kostenplaatje voor de woning en dat de persoonlijk begeleider van de cliënte slechts gesproken heeft over een bedrag van € 30,– à € 40,– per maand voor servicekosten. Pas achteraf bleek dat de cliënte een bedrag van € 200,– per maand diende te betalen voor service- en stookkosten. De cliënte is door de zorgaanbieder bij haar beslissing om de woning te accepteren niet juist althans niet volledig geïnformeerd en voorgelicht over de aan de huur van deze woning verbonden kosten. Dat betekent dat de zorgaanbieder cliënte niet heeft geïnformeerd op een wijze zoals van hem verwacht mag worden.

De zorgaanbieder heeft erkend dat de woning, gelet op hoogte van de bijkomende kosten, te duur was voor de cliënte, maar stelt dat de cliënte medeverantwoordelijk is, omdat toen zij zelf het huurcontract tekende de daadwerkelijke stook- en servicekosten voor de woning bij cliënte wel bekend waren. De commissie is echter van oordeel dat dit de cliënte niet kan worden verweten. Immers, zij heeft onweersproken gesteld dat zij voorafgaand aan het tekenen van het huurcontract aan de zorgaanbieder te kennen heeft gegeven dat zij de kosten voor de woning niet kon betalen, maar dat zij door de zorgaanbieder onder druk is gezet om toch te tekenen.

Ter zitting is bovendien gebleken dat de zorgaanbieder toen heeft toegezegd te zullen bekijken of er financiële mogelijkheden waren om de cliënte tegemoet te komen in de kosten. Gelet op het voorgaande is de commissie van oordeel dat de zorgaanbieder niet heeft voldaan aan zijn zorgplicht.

De klacht van de cliënte is dan ook gegrond.

Aan de orde is dan de door de cliënte verzochte schadevergoeding.
De commissie zal de door de cliënte verzochte materiële schadevergoeding deels toewijzen.

Zij zal bepalen dat de zorgaanbieder over de periode dat de cliënte de woning heeft gehuurd – van 1 februari 2021 tot 1 juli 2022, derhalve zeventien maanden – het verschil tussen de door de persoonlijk begeleider genoemde servicekosten en de daadwerkelijke service- en stookkosten dient te vergoeden, derhalve een bedrag van (17 x € 170,– =) € 2.890,–. De commissie acht dit alleszins redelijk, nu dit bedrag overeenkomt met het bedrag van € 2.092,14 dat de zorgaanbieder voorafgaand aan deze procedure aan de cliënte heeft aangeboden, vermeerderd met de kennelijke huurachterstand van de cliënte ten bedrage van € 800,–.

De commissie is van oordeel dat de cliënte hiermee voldoende is gecompenseerd. Voor een verdere materiële schadevergoeding ziet zij geen aanleiding. De commissie zal de verzochte immateriële schadevergoeding afwijzen, omdat de cliënte ter onderbouwing hiervan onvoldoende concrete gegevens heeft verstrekt. De commissie acht voorstelbaar dat de cliënte stress heeft ondervonden van de situatie, maar zij kan op basis van de stukken niet vaststellen dat de cliënte door toedoen van de zorgaanbieder tweemaal in het ziekenhuis is opgenomen.

Nu de klacht van de cliënte gegrond wordt verklaard, ziet de commissie aanleiding de zorgaanbieder te veroordelen tot vergoeding aan de cliënte van het door haar betaalde klachtengeld, zijnde een bedrag van € 52,50.

Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:

verklaart de klacht van de cliënte gegrond;

bepaalt dat de zorgaanbieder de cliënte een schadevergoeding dient te betalen van € 2.890,–

bepaalt dat de zorgaanbieder overeenkomstig het reglement van de commissie aan de cliënte het door haar betaalde klachtengeld, zijnde een bedrag van € 52,50, dient te vergoeden;

bepaalt dat betaling dient plaats te vinden binnen een maand na de verzenddatum van dit advies

wijst het meer of anders verzochte af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit mevrouw mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, de heer drs. D.C. Bouman en de heer mr. P.C. de Klerk, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. drs. I.M. van Trier, secretaris, op 25 november 2022.