Commissie: Zelfstandige Klinieken
Categorie: Wijze van klagen
Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
122638
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
Volgens de cliënte voerde de zorgaanbieder de operatie in mei 2017 onzorgvuldig uit, waardoor zij in een regulier ziekenhuis een hersteloperatie aan de hals moest ondergaan. Ook over de ingreep aan beide armen heeft de cliënte klachten. De zorgaanbieder geeft aan dat cliënte de controleafspraak heeft afgezegd en ook niet meer heeft gereageerd op een verzoek voor een nieuw afspraak. De klacht over de armen is pas in 2018 gemeld. De commissie is van oordeel dat cliënte de zorgaanbieder niet heeft gewezen op de urgentie van de klachten aan de hals. Door de controleafspraak af te zeggen heeft cliënte de zorgaanbieder de kans ontnomen om de klacht zelf te beoordelen en zo nodig een herstelingreep uit te voeren. De klacht over de ingreep bij de armen heeft zij te laat bij de zorgaanbieder gemeld.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Cliënte], wonende te [woonplaats] en Velthuis Kliniek Velp BV, onderdeel van Equipe Zorgbedrijven, gevestigd te Velp (verder te noemen: de zorgaanbieder.
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Zelfstandige Klinieken (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken. Het geschil is ter zitting behandeld op 13 juni 2019 te Arnhem.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.
Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht. De zorgaanbieder werd ter zitting vertegenwoordigd [naam], manager afdeling Kwaliteit & Veiligheid, en [naam], juridisch adviseur bij VvAA Juridisch Advies en Rechtsbijstand te Utrecht (gemachtigde).
Onderwerp van het geschil
Het geschil heeft betrekking op de ingreep die de cliënte op 2 mei 2017 heeft ondergaan bij de zorgaanbieder. De cliënte verwijt de zorgaanbieder dat de ingreep onzorgvuldig is uitgevoerd, waardoor pijn en bewegingsbeperking is ontstaan en waarvoor een hersteloperatie nodig is geweest.
De cliënte wenst een schadevergoeding onder voorbehoud van € 12.063,23 voor de kosten die zij tot nu toe heeft gemaakt.
Standpunt van de cliënte
Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en hetgeen zij ter zitting heeft aangevoerd. Kort samengevat komt de klacht op het volgende neer.
De operatie op 2 mei 2017 is onzorgvuldig uitgevoerd, waardoor pijn en beperking is ontstaan en hersteloperaties nodig zijn. De cliënte heeft op 26 juni 2017 een advocaat geraadpleegd, die haar adviseerde de gemaakte afspraak met de arts die de operatie had uitgevoerd af te zeggen en naar de huisarts te gaan. Op 28 juni 2017 is de cliënte met een ontsteking in de hals in een regulier ziekenhuis behandeld. Op 12 juni 2018 heeft een hersteloperatie aan de hals plaatsgevonden. Het heeft zichtbaar gemaakt wat onzichtbaar was. De arts van de zorgaanbieder heeft tijdens de ingreep op 2 mei 2017 één spier in de hals zo strak aangetrokken dat de cliënte daardoor een bewegingsbeperking opliep. Ook de pijn in de armen is veroorzaakt doordat daar een spier te strak is aangetrokken. De cliënte stelt dat de hals er gehavend uitziet en zij heeft het vermoeden dat dit niet zo had hoeven te gaan als er een andere techniek was gebruikt voor de hersteloperatie. Het laat zien dat het ontstane probleem maar gedeeltelijk is verholpen. Vermoedelijk is er nog een operatie nodig. Een hersteloperatie aan beide armen dient nog plaats te vinden. De cliënte stelt zich op het standpunt dat door onzorgvuldig handelen van de arts de ontsteking en de bewegingsbeperkingen zijn ontstaan en de hersteloperaties nodig zijn. Zij vordert een schadevergoeding van € 12.063,23 voor tot nu toe gemaakte kosten en onder voorbehoud, daar er nog geen sprake is van een eindtoestand. De materiële alsook de immateriële schade loopt door.
Standpunt van de zorgaanbieder
Het standpunt van de zorgaanbieder zoals dat blijkt uit de door de commissie ontvangen stukken en uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, luidt in de kern als volgt.
Primair stelt de zorgaanbieder dat de cliënte na de ingreep op 2 mei 2017 nooit meer voor controle is teruggekomen bij de zorgaanbieder. De cliënte heeft een geplande controle-afspraak op 29 juni 2017 geannuleerd en ook heeft zij niet gereageerd op een telefonisch verzoek van de arts die de ingreep heeft uitgevoerd voor een nieuwe controle-afspraak. De gebruikelijke controle na een plastisch chirurgische ingreep heeft dan ook niet plaatsgevonden. De zorgaanbieder heeft geen gelegenheid gehad de uitkomst van de door haar uitgevoerde ingreep bij de cliënte te beoordelen, met de cliënte over haar onvrede te praten en, indien opportuun, een aanbod te doen voor herstelmogelijkheden.
Doordat de cliënte op 12 juni 2018 in een ander ziekenhuis een hersteloperatie heeft ondergaan, is het voor de zorgaanbieder niet meer mogelijk na te gaan wat de uitkomst is geweest van de door de arts van de zorgaanbieder uitgevoerde platysmaplastiek. Op deze manier heeft de zorgaanbieder niet de kans gehad zelf het herstel uit te voeren. De cliënte heeft zich aan de nazorg van de zorgaanbieder onttrokken.
Voor het eerst in haar klachtbrief van 8 juli 2018 aan de zorgaanbieder geeft de cliënte aan dat zij een hersteloperatie aan de armen dient te ondergaan. Zij laat na te onderbouwen waarom deze hersteloperatie nodig is. Tijdens het gesprek dat op 13 november 2018 heeft plaatsgevonden naar aanleiding van de door de cliënte bij de zorgaanbieder ingediende klacht, geeft de cliënte te kennen dat zij last heeft van pijn in de armen veroorzaakt doordat een spier te straks is aangespannen. Naar de mening van de zorgaanbieder is het de vraag of deze pijnklacht redelijkerwijs nog in verband kan worden gebracht met de ingreep. Daarbij komt dat de arts van de zorgaanbieder het resultaat niet heeft kunnen beoordelen omdat de cliënte geen nieuwe controle-afspraak heeft gemaakt nadat zij de afspraak op 29 juni 2017 heeft geannuleerd. Wel merkt de zorgaanbieder hierover nog op dat bij een bovenarmslift alleen het huid- en vetsurplus wordt verwijderd en dat er niets met de spieren wordt gedaan.
Voor zover de cliënte terugbetaling van de kosten voor de excisie van het huidsurplus boven de
bh-band vordert, stelt de zorgaanbieder zich op het standpunt dat daarvoor geen grond is. De klacht ziet niet op dat gedeelte van de ingreep.
Beoordeling van het geschil
De commissie overweegt als volgt.
Het toetsingskader
De overeenkomst die de cliënte en (de arts van) de zorgaanbieder met elkaar hebben gesloten, kwalificeert als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446, zoals opgenomen in boek 7, titel 7, afdeling 5, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de overige bepalingen van het BW, in het bijzonder de bepalingen van genoemde afdeling.
Voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder is vereist dat voldoende aannemelijk is dat de arts tekort is geschoten in de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst. De tekortkoming moet aan de arts verweten kunnen worden en de cliënte moet daarvan nadeel hebben ondervonden.
Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de arts bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat de arts die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De verplichting die voor de zorgaanbieder voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst wordt in beginsel niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de zorgaanbieder moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de zorgaanbieder zich verplicht zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings-)proces een ongewisse factor vormt; zelfs bij onberispelijk medisch handelen, kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener/arts zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.
De commissie zal de klacht van de cliënte, afgezet tegen het hierboven genoemde toetsingskader, beoordelen.
Inhoudelijke beoordeling
Nadat de ingreep op 2 mei 2017, inhoudende een platysmaplastiek aan de hals, een bovenarmslift en een excisie van het huidsurplus boven de bh-band, heeft plaatsgevonden, heeft de cliënte in de daaropvolgende weken meerdere malen contact gehad met de zorgaanbieder. Op 17 mei 2017 geeft de cliënte voor het eerst te kennen niet tevreden te zijn met het resultaat, maar zij merkt op verder wondherstel af te willen wachten. Enkele weken later, op 5 juni 2017, verzoekt zij per e-mail om een onderhoud met de arts die de ingreep heeft uitgevoerd en de chef de clinique. Op 14 juni 2017 laat de cliënte per e-mail weten dat er in verband met – niet nader genoemde – pijnklachten en beperkingen haast is bij het verzochte onderhoud. Voorgesteld wordt een controle-afspraak op 22 juni 2017. Hiermee gaat de cliënte akkoord. Op 22 juni 2017 wordt de afspraak door de zorgaanbieder verzet naar 29 juni in verband met wijzigingen in het operatieprogramma van de arts. Deze afspraak wordt vervolgens door de cliënte geannuleerd. Op telefonische pogingen van de arts op 29 juni 2017 om met de cliënte in contact te komen en het op voicemail ingesproken verzoek om een nieuwe afspraak te maken, reageert zij niet. Er wordt geen nieuwe afspraak meer ingepland.
De commissie overweegt dat uit de gevoerde mailwisseling tussen de cliënte en de zorgaanbieder, welke in het dossier is gevoegd, niet blijkt van een zodanig acuut medisch probleem dat de zorgaanbieder eerder een afspraak had moeten inplannen met de cliënte. Het had van de cliënte in die situatie verwacht mogen worden dat zij de zorgaanbieder erop had gewezen wat de aard van haar pijnklachten was en dat langer uitstel niet mogelijk was. Uit het dossier blijkt deze urgentie niet. Het was de zorgaanbieder niet bekend dat de cliënte haar huisarts heeft geconsulteerd en vervolgens op 28 juni 2017 in een regulier ziekenhuis is geweest voor de behandeling van een ontsteking aan de hals. Telefonische oproepen van de arts op 29 juni 2017 werden niet beantwoord en ook werd geen gehoor gegeven aan het verzoek een nieuwe afspraak te maken. De commissie merkt op het te betreuren dat de advocaat van de cliënte haar heeft geadviseerd de afspraak te annuleren en geen contact meer te zoeken met de zorgaanbieder. Hierdoor is een regulier nazorgtraject niet mogelijk geweest en is de zorgaanbieder de kans ontnomen de situatie zelf te beoordelen en zo nodig een herstelingreep uit te voeren. De commissie is van oordeel dat de beslissing van de cliënte om niet langer met de zorgaanbieder te willen corresponderen voor rekening en risico van de cliënte komt en de gevolgen hiervan niet aan de zorgaanbieder kunnen worden toegerekend.
De commissie is voorts van oordeel dat de cliënte slechts heeft gesteld dat de ingreep op 2 mei 2017 wat betreft de platysmaplastiek aan de hals niet deugdelijk is uitgevoerd en een hersteloperatie noodzakelijk was. Haar stelling heeft zij op geen enkele wijze medisch onderbouwd. De zorgaanbieder heeft voorts, door de keuze van de cliënte om elders een tweede operatie te doen uitvoeren, geen mogelijkheid gehad de situatie zelf te beoordelen en eventueel te herstellen.
De cliënte wijst er in haar klacht op dat haar hals er na de hersteloperatie gehavend uitziet en dat dit naar haar mening niet het geval was geweest indien er een andere techniek was gebruikt voor de hersteloperatie. De commissie merkt op dat het handelen van de arts die de hersteloperatie heeft uitgevoerd hier niet ter discussie staat en kan zich daarover uiteraard ook geen mening vormen in het kader van de onderhavige procedure.
Wat betreft het gestelde onzorgvuldig handelen met betrekking tot de ingreep aan beide armen overweegt de commissie als volgt. Voor het eerst op 8 juni 2018 maakt de cliënte melding van de noodzaak van een hersteloperatie aan de armen. Dit is ruim een jaar nadat de ingreep heeft plaatsgevonden. Het had van de cliënte verwacht mogen worden dat zij haar klachten over dit onderdeel van de ingreep eerder kenbaar had gemaakt bij de zorgaanbieder. Ook ten aanzien van de gestelde onzorgvuldigheid ten aanzien van de ingreep aan de armen ontbreekt bovendien iedere medische onderbouwing.
Concluderend is de commissie van oordeel dat haar niet is niet gebleken dat door de zorgaanbieder niet conform de gangbare medische professionele standaard inzake plastische chirurgie is gehandeld en dat derhalve niet geconcludeerd kan worden dat sprake is van onzorgvuldig en verwijtbaar handelen door de zorgaanbieder.
Wel merkt de commissie nog op dat de interne klachtbehandeling door de zorgaanbieder lang heeft geduurd. De cliënte heeft op 8 juli 2018 een schriftelijke klacht ingediend bij de zorgaanbieder. Eerst op 13 november 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de cliënte en de zorgaanbieder. Het is niet wenselijk dat in een klachtenprocedure zo’n lange termijn verstrijkt. Dit kan echter niet tot gegrondverklaring van de klacht leiden.
Schadevergoeding
Nu de commissie van oordeel is dat er geen sprake is van een tekortschieten van de zorgaanbieder in de uitvoering van de tussen de zorgaanbieder en de cliënte gesloten behandelingsovereenkomst en de klachten van de cliënte ongegrond zijn, moet de vordering strekkende tot de betaling van een schadevergoeding worden afgewezen.
Beslissing
De commissie:
- verklaart de klacht van de cliënte ongegrond;
- wijst de gevraagde schadevergoeding af.
Aldus beslist op 13 juni 2019 door de Geschillencommissie Zelfstandige Klinieken, bestaande uit mevrouw mr. dr. E. Venekatte, voorzitter, de heer dr. W.G.G. Bóza en de heer J. Zomerplaag, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. M. Gardenier, secretaris.