
Commissie: Gehandicaptenzorg
Categorie: Kosten
Jaartal: 2020
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ten dele gegrond
Referentiecode:
23105/28768
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De cliënte is het niet eens dat zij kosten voor huishoudelijke benodigdheden en voor het gebruik van een wasmachine moet betalen. Zij wil hier extra budget voor hebben. Als ook een hoger bedrag aan leefgeld. De zorgaanbieder vindt het budget voor leefgeld redelijk. De vergoeding voor de wasmachine is inmiddels verlaagd. Daarnaast is er nu een vergoeding voor de huishoudelijke kosten. Voor de kosten die cliënte al had gemaakt, heeft zij een bedrag ontvangen. De commissie vindt het budget voor levensonderhoud redelijk. Volgens de commissie is het redelijk dat er een bedrag voor het gebruik van een wasmachine wordt gevraagd, maar in dit geval is dat bedrag te hoog. Ook schiet de vergoeding voor huishoudelijke benodigdheden tekort, omdat de kosten niet alleen vergoed moeten worden vanaf de periode van de klacht, maar vanaf het moment dat cliënte de kosten daadwerkelijk heeft gemaakt.
Volledige uitspraak
In het geschil
[Cliënte], wonende te [plaats] en Stichting Bestuur en Toezicht Triade, gevestigd te Lelystad (hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Gehandicaptenzorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennis genomen van de overgelegde stukken.
Bij brief van 15 april 2020 heeft het bureau van de Commissie aan beide partijen bericht dat de Commissie de behandeling van het geschil zal afdoen zonder mondelinge behandeling. De Commissie heeft daartoe ook de bevoegdheid conform haar reglement. Alhoewel daartoe wel in de mogelijkheid gesteld, hebben geen van partijen aangegeven prijs te stellen op een mondelinge behandeling. Om die reden zijn partijen bij brief van 18 mei 2020 geïnformeerd over de datum wanneer de Commissie zal beslissen over het geschil.
Onderwerp van het geschil
De cliënte heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder.
Het geschil betreft de kosten die de cliënte voor huishoudelijke benodigdheden en het gebruik van een wasmachine moet betalen.
Standpunt van de cliënte
Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Van het budget voor leefgeld dat de cliënte ontvangt, moet zij schoonmaakmiddelen, huishoudelijke artikelen en een vergoeding voor het gebruik van de wasmachine aan de zorgaanbieder betalen, waardoor zij weinig geld overhoudt voor levensmiddelen, kleding en dergelijke. De cliënte meent recht te hebben op extra budget voor huishoudelijke benodigdheden op grond van de door het CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg) voor haar vastgestelde Wlz (Wet langdurige zorg)-indicatie (VG 6) voor langdurige zorg. Zij verzoekt om aan haar een hoger bedrag aan leefgeld en een extra bedrag voor schoonmaakmiddelen toe te kennen. Verder is de cliënte van mening dat zij geen kosten zou moeten betalen voor het gebruik van de wasmachine.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De zorgaanbieder is van mening dat de hoogte van het budget voor levensonderhoud redelijk is, omdat het is vastgesteld aan de hand van cijfers van het Nibud en jaarlijks wordt geïndexeerd. Er zijn nieuwe afspraken met de Centrale Cliëntenraad gemaakt over de vergoeding voor het gebruik van de wasmachine. Deze vergoeding is verlaagd van € 17,25 naar € 10,25 per maand. Omdat de cliënte is verhuisd en thans over een eigen wasmachine beschikt, is zij daarvoor geen vergoeding meer verschuldigd aan de zorgaanbieder. Voor de aanschaf van huishoudelijke benodigdheden wordt nu een vergoeding van € 5,– per maand toegekend. Ter compensatie van de kosten die de cliënte heeft betaald, is aan haar een schikking van € 130,– aangeboden. Dit bedrag ziet op een vergoeding van de kosten voor schoonmaakmiddelen en de vertraagde afhandeling van de klacht met terugwerkende kracht vanaf de datum van het klachtgesprek op 14 maart 2018 tot mei 2020. De in rekening gebrachte vergoeding voor het gebruik van de wasmachine worden door de zorgaanbieder niet terugbetaald.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
De zorgaanbieder heeft de hoogte van het budget voor levensonderhoud vastgesteld aan de hand van de gegevens die het Nibud verstrekt en dit bedrag afgestemd met haar Centrale Cliëntenraad. De commissie acht deze wijze van het vaststellen van het toe te kennen budget redelijk en heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid hiervan. Het Nibud is immers een onafhankelijk instituut dat onder meer adviseert over financiële situaties van verschillende huishoudens en referentiecijfers vaststelt. Indien de hoogte van het budget aan de hand van een ander referentiekader moet worden vastgesteld, zal dit door de Centrale Cliëntenraad met de zorgaanbieder moeten worden afgestemd. Dit deel van de klacht is ongegrond.
De zorgaanbieder heeft inmiddels bepaald dat een vergoeding van € 5,– per maand voor de aanschaf van huishoudelijke benodigdheden redelijk is. Dit bedrag is vanaf mei 2020 aan de cliënte toegekend. Over de periode vanaf het klachtgesprek op 14 maart 2018 is aan de cliënte een schikking aangeboden van (26 maanden à € 5,– per maand =) € 130,–. De commissie is van oordeel dat deze vergoeding tekort schiet omdat de kosten niet alleen vergoed moeten worden vanaf de datum waarop het klachtgesprek heeft plaatsgevonden, maar vanaf de datum dat deze kosten – ten onrechte – ten laste van cliënte kwamen. De commissie kan uit de stukken echter niet opmaken welke datum dat betreft. De zorgaanbieder zal worden veroordeeld tot het betalen van die (schade-)vergoeding als na te melden.
De commissie acht het niet onredelijk dat bij cliënte een bedrag in rekening wordt gebracht voor het gebruik van een wasmachine. Wel acht zij – met de zorgaanbieder – het daarvoor in rekening gebrachte bedrag te hoog. De door de cliënte teveel betaalde vergoeding voor het gebruik van de wasmachine dient aan haar te worden terugbetaald. Deze vergoeding is naar het oordeel van de commissie terecht verlaagd van € 17,25 naar € 10,25. Aldus heeft de cliënte per maand € 7,– meer betaald dan zij verschuldigd was. Weliswaar is volgens de zorgaanbieder in het betaalde bedrag tevens begrepen een vergoeding voor het gebruik (met meer personen) van een droger, doch de door de zorgaanbieder daaromtrent verschafte gegevens zijn onvoldoende om een vergoeding voor dit gebruik te begroten. De commissie gaat hieraan voorbij. Het deel van de klacht dat ziet op de voor het gebruik van een wasmachine teveel betaalde kosten is gegrond, al is ook hier onduidelijk vanaf wanneer de vergoeding is betaald. De vordering tot terugbetaling zal als schadevergoeding worden toegewezen als na te melden.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ten dele gegrond is.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht ongegrond voor zover deze ziet op het door de zorgaanbieder vastgestelde budget voor levensonderhoud;
– verklaart de klacht gegrond voor zover deze ziet op de aan de cliënte te vergoeden kosten voor huishoudelijke benodigdheden en het gebruik van de wasmachine;
– veroordeelt de zorgaanbieder tot het betalen van een schadevergoeding van
– € 5,– per maand als vergoeding voor huishoudelijke benodigdheden gedurende de periode dat de kosten daarvan door de zorgaanbieder ten laste van de cliënte zijn gelaten;
– € 7,– per maand voor het door de cliënte betaalde gebruik van de wasmachine;
– bepaalt dat de betaling van het totaal van deze bedragen binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies dient plaats te vinden;
– wijst het meer of anders gevorderde af.
Bovendien dient de zorgaanbieder overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 52,50 aan de cliënte te vergoeden ter zake van het klachtengeld.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Gehandicaptenzorg, bestaande uit mevrouw mr. C.M.E. van der Hoeven, voorzitter, de heer drs. P. Quaedvlieg, mevrouw mr. O.A.M. Floris, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. N. Graumans, secretaris, op 2 juni 2020.