Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg
Categorie: (On)bevoegdheid
Jaartal: 2021
Soort uitspraak: onbevoegdverklaring
Uitkomst: onbevoegd
Referentiecode:
6108/19351
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De cliënt klaagt over de verrichte zorg en het handelen van de zorgaanbieder in de periode 2011-2012. De cliënt vindt het opmerkelijk dat de zorgaanbieder hem naar de commissie heeft verwezen, maar dat de zorgaanbieder nu stelt dat de commissie niet bevoegd is. De zorgaanbieder geeft aan dat de commissie niet over de klacht kan oordelen, aangezien de zorgaanbieder in de periode waarover de klachten gaan nog niet bij de geschillencommissie aangesloten was. Op grond van het Reglement geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg is de commissie bevoegd een aanhangig gemaakt geschil te behandelen als partijen dit met elkaar zijn overeengekomen. In 2011 bestond deze commissie nog niet, wat betekent dat partijen niet met elkaar konden overeenkomen dat zij geschillen aan het bindend advies van de commissie zouden voorleggen. De commissie dus is onbevoegd om zich over de klachten uit te spreken.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Cliënt], wonende te [woonplaats]
en
Altrecht, gevestigd te Utrecht (hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Uit de stukken blijkt dat eerst dient te worden vastgesteld of de commissie bevoegd is het geschil te behandelen.
De Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) heeft kennis genomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 19 maart 2021 te Zwolle.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.
De cliënt heeft ter zitting het standpunt toegelicht. Door de zorgaanbieder is geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid ter zitting het standpunt toe te lichten.
Onderwerp van het geschil
Het grootste deel van de klachten van cliënt zien op de verrichte zorg en het handelen van de zorgaanbieder in de periode 2011-2012.
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Klachtonderdeel 1.
De cliënt is van mening dat de zorgaanbieder ten onrechte heeft besloten om het deel van zijn klacht dat betrekking heeft op de periode 2011-2012 niet in behandeling te nemen. De klachtencommissie van de zorgaanbieder heeft de mogelijkheid zichzelf onbevoegd te verklaren indien de klacht betrekking heeft op een gedraging die langer dan twee jaar voorafgaande aan het instellen van zo’n klacht heeft plaatsgevonden. De klachtencommissie is hier echter niet toe verplicht. De brochure die cliënt destijds heeft gekregen, bevatte geen termijnen voor het indienen van klachten. Cliënt was pas in staat om in 2018 een klacht in te dienen. Bij de overgang naar de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (hierna: Wkkgz) in 2017 had de zorgaanbieder moeten voorzien in een oplossing voor klachten die zagen op gebeurtenissen van vóór 2017. Daarnaast heeft cliënt reeds in 2012 kenbaar gemaakt dat hij een klacht over de gang van zaken wilde indienen.
De cliënt is bovendien van mening dat de zorgaanbieder er ten onrechte van uit gaat dat de commissie niet bevoegd zou zijn om zich over deze klacht uit te spreken, slechts omdat de klacht betrekking heeft op een periode toen de zorgaanbieder nog niet aangesloten was bij de commissie. In de klachtenregeling van de zorgaanbieder worden immers geen beperkingen genoemd omtrent het voorleggen van een klacht aan de commissie. De cliënt vindt het opmerkelijk dat de zorgaanbieder hem naar de commissie heeft verwezen maar dat de zorgaanbieder nu stelt dat de commissie niet bevoegd is.
Klachtonderdeel 2.
De cliënt heeft bij de klachtencommissie ook een klacht ingediend over de op 9 december 2016 door de zorgaanbieder verstuurde ontslagbrief aan de huisarts. Allereerst is de cliënt van mening dat deze brief volstaat met onjuiste informatie. Cliënt wenst dat deze informatie wordt gecorrigeerd. Deze brief is, samen met een drietal andere documenten, door de psychiater van cliënt opgevraagd bij de zorgaanbieder omdat deze documenten behulpzaam konden zijn voor de diagnostiek van de cliënt. De zorgaanbieder heeft slechts de ontslagbrief, van 9 december 2016, overgelegd maar de andere drie documenten niet. De klachtencommissie heeft cliënt zijn klacht omtrent het informatieverzoek gegrond verklaard. De zorgaanbieder heeft echter nagelaten om zijn ontslagbrief te corrigeren.
Klachtonderdeel 3.
De zorgaanbieder heeft zich in de klachtenprocedure storend opgesteld in de communicatie met de cliënt en heeft geen rekening gehouden met zijn beschikbaarheid bij het plannen van een hoorzitting. Daarnaast bleek de zorgaanbieder niet in staat om goed aan te geven wat er wel en niet besproken zou worden tijdens de te plannen hoorzitting. Er werd onvoldoende rekening gehouden met de belangen van de cliënt.
Klachtonderdeel 4.
Cliënt heeft het idee dat er een verband is tussen het afhandelen van de klacht van de klachtencommissie en het sluiten van de aangifte die cliënt tegen de zorgaanbieder had ingediend. Cliënt vreest dat er sprake is van vriendjespolitiek en/of corruptie in de contacten tussen medewerkers van de zorgaanbieder, de gemeente en de politie. Er bestaat een risico dat de medewerkers van de zorgaanbieder zich niet meer objectief jegens cliënt opstellen na contact met een medewerker van de politie.
Als gevolg van deze klachten heeft cliënt schade geleden voor een bedrag van € 15.000,–. Hiervoor vraagt hij een schadevergoeding voor, met name, emotionele schade.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De zorgaanbieder acht de commissie niet bevoegd tot het doen van een uitspraak aangezien de zorgaanbieder in 2011-2012 nog niet was aangesloten bij de commissie. Wat betreft het klachtonderdeel dat ziet op de gebeurtenis uit 2016 acht de zorgaanbieder de commissie tevens niet bevoegd. Dit speelde zich weliswaar af nadat de zorgaanbieder bij de commissie was aangesloten maar had betrekking op de situatie zoals in 2011-2012.
Voor zover de commissie zich wel bevoegd acht, stelt de zorgaanbieder zich subsidiair op het standpunt dat cliënt niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Hiertoe stelt de zorgaanbieder dat de klachtonderdelen betrekking hebben op de periode 2011-2012 en 2016. In die periode was de Wet klachtrecht cliënten zorgsector (hierna: WKCZ) van toepassing. In die wet was geen sprake van een beperking van de termijn waarbinnen klachten moesten worden ingediend. Per 1 juli 2017 is de Wkkgz in werking getreden. Naar aanleiding hiervan heeft de zorgaanbieder de Klachtenregeling Wkkgz Altrecht (hierna: klachtenregeling) vastgesteld. In deze klachtenregeling is een termijn opgenomen van twee jaar voor het indienen van een klacht. De klachtencommissie heeft dan ook besloten om de klacht ten aanzien van de gebeurtenissen in de periode 2011-2012 niet-ontvankelijk te verklaren. Het tweede onderdeel van de klacht, dat betrekking heeft op een gebeurtenis in 2016, is wél inhoudelijk door de klachtencommissie behandeld maar de zorgaanbieder is van mening dat de commissie dit klachtonderdeel eveneens niet-ontvankelijk moet verklaren, nu cliënt bij een uitspraak geen belang meer heeft. Wat betreft het vierde klachtonderdeel is de zorgaanbieder van mening dat dit onderdeel ook niet-ontvankelijk dient te worden verklaard aangezien dit ziet op gedragingen van de gemeente en/of politie en niet op die van de zorgaanbieder.
Voor zover de commissie een of meerdere klachtonderdelen van cliënt wel ontvankelijk verklaart is de zorgaanbieder van mening dat deze klachten ongegrond moeten worden verklaard waardoor het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen.
Beoordeling van het geschil
Alvorens aan een inhoudelijke toetsing van het geschil kan worden toegekomen, zal de commissie eerst dienen te oordelen over haar bevoegdheid om de klacht in behandeling te nemen.
Voor de geestelijke gezondheidszorg is zowel het in de Wkkgz als het in de Wet Bopz (vervallen per 1 januari 2020) vervatte klachtrecht van toepassing, zij het dat de wetten in van elkaar verschillende gevallen van toepassing zijn. Weliswaar is de Wet Bopz inmiddels vervallen maar ten tijde van de klachtprocedure van de zorgaanbieder en ten tijde van het indienen van de klacht bij de commissie was deze wet van toepassing waardoor de commissie deze wet bij het oordeel over haar bevoegdheid zal betrekken.
Uit artikel 41, eerste lid van de wet Bopz en de artikelen waar in dat artikel naar wordt verwezen, volgt dat de patiënt bij het bestuur van het psychiatrisch ziekenhuis een klacht kan indienen over de beslissing dat een patiënt wilsonbekwaam wordt geacht, over het toepassen van dwangbehandeling of middelen en maatregelen, beperkingen van het recht op bezoek, beperkingen in de bewegingsvrijheid, beperkingen in telefoon- en postverkeer en het niet uitvoeren van een afgesproken behandelingsplan.
Op grond van het tweede lid van artikel 41 wet Bopz dient het bestuur van een psychiatrisch ziekenhuis een commissie te belasten met de behandeling van en de beslissing op klachten als bedoeld in het eerste lid (verder te noemen: Bopz-commissie). Indien de Bopz-commissie niet tijdig op de klacht beslist of de klacht ongegrond verklaart, kan de patiënt de klacht aan de rechter voorleggen. Blijkens artikel 41a van de wet Bopz bedraagt de termijn waarbinnen de patiënt de klacht aan de rechter voor kan leggen zes weken.
Indien door patiënten klachten worden geuit over andere beslissingen dan die zijn genoemd in artikel 41, eerste lid van de Wet Bopz, dan is het klachtrecht zoals vervat in de Wkkgz van toepassing. Deze klachten worden behandeld door een klachtenfunctionaris van de zorgaanbieder en – eventueel daarna – door de commissie.
Klachten over gedwongen behandeling en medicatie
De commissie stelt vast dat een aantal klachtonderdelen zich richten op de toegepaste gedwongen behandeling en medicatie in 2011-2012. Zo heeft cliënt aangegeven dat de rechterlijke machtiging ten onrechte is aangevraagd, dat de bijbehorende procedure niet eerlijk is verlopen en de onafhankelijkheid in het geding is. Daarnaast stelt cliënt dat hij toen te veel medicatie heeft gekregen. De commissie ziet zich voor de vraag gesteld of zij bevoegd is om over deze klachtonderdelen zich een oordeel te vormen. De commissie is van oordeel dat zij over het toepassen van gedwongen behandeling en medicatie niet bevoegd is een oordeel te geven. De commissie is van oordeel dat die beslissing voorbehouden is aan de Bopz-commissie van de zorgaanbieder en vervolgens, indien de Bopz-commissie de klacht ongegrond acht, aan de rechter.
Ten tijde van het advies van de klachtencommissie was de Wet Bopz van toepassing. De cliënt had zich, conform artikel 41 van de Wet Bopz, dan ook moeten richten tot de rechter. Het voorgaande houdt in dat de commissie niet bevoegd is om hierover te beslissen.
Overige klachten zorgaanbieder
Daarnaast heeft de cliënt ook geklaagd over andere aspecten, onder meer het niet stellen van een diagnose, het niet geven van therapie en onnodige bemoeienis. Ook deze klachtonderdelen zien op de periode 2011-2012. Dit betreft andere onderwerpen dan die zijn omschreven in artikel 41, eerste lid van de Wet Bopz waardoor de Wkkgz hierop van toepassing is.
De Wkkgz is op 1 januari 2016 in werking getreden. Sindsdien was de zorgaanbieder verplicht om zich, conform artikel 18 van de Wkkgz, aan te sluiten bij een erkende geschilleninstantie en heeft de zorgaanbieder zich aangesloten bij de Geschillencommissie. Dat betekent dat deze commissie, ten tijde van de geneeskundige behandelingsovereenkomst tussen de zorgaanbieder en de cliënt en daarmee ten tijde van deze klachtonderdelen, nog niet bestond en de zorgaanbieder dus ook nog niet was aangesloten bij de commissie vanuit de Wkkgz.
Op grond van artikel 4 van het Reglement geschillencommissie geestelijke gezondheidszorg (hierna: het reglement) is de commissie bevoegd een aanhangig gemaakt geschil te behandelen, indien partijen zijn overeengekomen zich aan het bindend advies van de commissie te onderwerpen.
Aangezien de commissie vanuit de Wkkgz nog niet bestond ten tijde van de geneeskundige behandelingsovereenkomst en daarmee ten tijde van de klachten, hadden de zorgaanbieder en de cliënt in die periode ook nog niet met elkaar kunnen overeenkomen dat zij geschillen aan het bindend advies van de commissie zouden onderwerpen. Dat betekent dat de commissie niet bevoegd is om zich over de klachten uit te spreken.
Zou de commissie voorgaande bepaling niet hebben opgenomen in het regelement, dan zou dit leiden tot ongelijke situaties. Als de cliënt er immers voor had gekozen om zijn klacht vóór de inwerkingtreding van de Wkkgz bij de zorgaanbieder in te dienen, dan had de cliënt geen mogelijkheid gehad om zijn klachten daarna, bij onvrede, aan de commissie voor te leggen. De cliënt heeft ervoor gekozen om zijn klachten pas jaren later aan de zorgaanbieder voor te leggen en daarmee na de inwerkingtreding van de Wkkgz en nadat de zorgaanbieder bij de commissie was aangesloten. Het wachten met het indienen van een klacht bij de zorgaanbieder, waardoor de zorgaanbieder in de tussentijd is aangesloten bij de commissie, betekent niet dat een cliënt klachten die voorheen niet aan de commissie konden worden voorgelegd nu wel kan voorleggen.
Vanwege de onbevoegdheid van de commissie acht zij zich ook niet bevoegd zich uit te spreken over het klachtonderdeel dat ziet op de doorlopen klachtenprocedure. Dit geldt overigens ook voor het klachtonderdeel dat zich richt op het niet willen aanpassen van de gewraakte ontslagbrief in 2016, nu deze klacht inhoudelijk verbonden is met de klachtonderdelen over wat heeft plaatsgevonden in de periode 2011-2012. Het behandelen van deze klacht zou inhouden dat de commissie zich alsnog zou uitlaten over eerdere aspecten, zoals bijvoorbeeld de diagnose van cliënt, terwijl de commissie daartoe niet bevoegd is.
Klachten gemeente/politie
De klachtonderdelen over het (niet) handelen van de politie en de gemeente kunnen in deze procedure ook niet aan de orde komen aangezien de commissie zich, ingevolge haar reglement, alleen kan uitspreken over geschillen tussen een cliënt en een zorgaanbieder.
Dit alles maakt dat de commissie onbevoegd is om een oordeel uit te spreken over de klachtonderdelen. Dit houdt tevens in dat, nu de commissie niet komt tot een gegrondverklaring van een of meerdere klachtonderdelen, de commissie ook niet kan komen tot behandeling van het verzoek om schadevordering van de cliënt.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart zich onbevoegd het geschil te behandelen.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, mevrouw mr. M.M. Kok, de heer J. Zomerplaag, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. N. Sewradj, secretaris, op 19 maart 2021.