Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg
Categorie: (Niet) Ontvankelijkheid
Jaartal: 2017
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
106302
De uitspraak:
In het geschil tussen
Cliënte en Stichting Sevagram, gevestigd te Heerlen (verder te noemen de zorginstelling)
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Thuiszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Op 21 april 2017 heeft buiten aanwezigheid van partijen de behandeling plaatsgevonden door de commissie, bijgestaan door [naam], fungerend als plaatsvervangend secretaris. Partijen zijn niet opgeroepen om ter zitting te verschijnen omdat eerst moet worden vastgesteld of cliënte ontvankelijk is in haar klacht.
Onderwerp van het geschil
Cliënte beklaagt zich over de werkwijze en de zorgverlening van de zorginstelling.
Standpunt van cliënte
Voor het standpunt van cliënte verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken in het bijzonder het vragenformulier dat de cliënte op 9 november 2016 aan de commissie heeft gezonden.
In de kern komt het standpunt van cliënte op het volgende neer.
1. Zij heeft in de zorginstelling te weinig bewegingsvrijheid ondervonden;
2. Zij heeft veel vertraging ondervonden bij haar aanvraag om een second opinion;
3. Cliënte voelt zich niet gehoord vanwege het feit dat de aan haar toegewezen mentor en ouderengeneeskundige haar standpunt niet delen;
4. Er is geen patiënt-vertrouwenspersoon aan wie zij haar probleem kan voorleggen;
5. Haar aangetekende ontslagverzoeken om een rechterlijke machtiging ongedaan te maken werden niet aangenomen;
6. Op 5 mei 2016 werd haar advocaat de toegang tot cliënte geweigerd ondanks het feit dat zij een afspraak hadden gemaakt voor dat tijdstip;
7. Haar advocaat krijgt geen kopie van het intern dossier, ondanks het feit dat zij de gemachtigde van cliënte is;
8. De arts en mentor hebben op diverse zittingen (opheffing rechterlijke machtiging in kader van BOPZ en opheffing mentorschap) stelling tegen cliënte ondernomen en hebben stukken overgelegd die de cliënte en haar gemachtigde niet hebben mogen inzien.
De cliënte vordert primair vanwege de schending van haar fundamentele recht op bewegingsvrijheid een smartengeldvergoeding van € 6000,– en subsidiair een door de commissie in redelijkheid en billijkheid vast de stellen schadevergoeding.
Naar aanleiding van het verweer van de zorginstelling met betrekking tot de niet ontvankelijkheid van de gemachtigde, heeft de gemachtigde van cliënte bij brief van 12 januari 2017 uiteengezet waarom dit verweer dient te falen. De commissie volstaat met verwijzing naar de inhoud van deze brief.
Standpunt van de zorginstelling
Voor het standpunt van de zorginstelling verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken, met name de brie van 19 december 2016. In de kern komt het standpunt van de zorginstelling op het volgende neer.
De zorginstelling is van oordeel dat cliënte niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar klacht omdat:
1. aan de gemachtigde van cliënte is geen toestemming/instemming van de aan cliënte toegewezen mentor verleend om namens de cliënte op te treden. De klachten zijn zonder medeweten van de mentor ingediend;
2. de klacht is niet door de cliënte zelf ingediend of namens haar. De cliënte is niet op de hoogte van de namens haar ingediende klachten en is onvoldoende in staat om zich te realiseren waarover de klachten gaan;
3. de klacht is niet voorzien van een inhoudelijke motivering. De brief van gemachtigde van 14 oktober 2016 omvat geen concrete klachten maar enkel de zienswijze van gemachtigde ten aanzien van door haar ingediende klachten. Naar het oordeel van de zorginstelling richten de klachten zich niet op de behandeling van de cliënte maar op de bejegening van de arts jegens de gemachtigde en relatie tussen gemachtigde en de mentor. Naar het oordeel van de zorginstelling is de cliënte niet ontevreden omtrent de zorg voor haar en de wijze waarop zij wordt bejegend, zij wil echter niet meer worden opgenomen.
De zorginstelling verzoekt de commissie de klacht niet verder te behandelen aangezien het klachtenreglement hiervoor niet is bestemd.
Beoordeling ten aanzien van de ontvankelijkheid
De commissie stelt vast dat cliënte in het kader van een rechterlijke machtiging op basis van de Wet BOPZ in verband met haar alcoholverslaving is opgenomen in de zorginstelling.
De geschillencommissie Verpleging Verzorging en Thuiszorg (VVT) is niet bevoegd van de klacht kennis te nemen, dit omdat het gaat om een klacht inzake een cliënte die gedwongen opgenomen is en behandeld wordt op basis van de Wet BOPZ. Noch de desbetreffende (VVT) leveringsvoorwaarden, noch het reglement van de geschillencommissie Verpleging Verzorging en Thuiszorg zijn/is hierop van toepassing. De commissie zal cliënte, gelet op het vorenstaande, niet ontvankelijk verklaren in haar klacht.
Ten overvloede overweegt de commissie dat aan deze dwangbehandeling niet, zoals in het reglement wel wordt vereist, een overeenkomst tussen de zorgaanbieder en cliënte ten grondslag ligt. Ook hierom dient cliënte niet ontvankelijk te worden verklaard in haar klacht.
Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft geen verdere bespreking, nu dit niet tot een ander oordeel kan leiden.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart cliënte niet ontvankelijk in haar klacht.
Aldus beslist op door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Thuiszorg.