Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: (On)zorgvuldigheid
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
114341
De uitspraak:
In het geschil tussen
[Cliënt], wonende te [plaats], en Stichting Ziekenhuis Amstelland, gevestigd te Amstelveen.Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. Het geschil is ter zitting behandeld op 6 april 2018 te Amsterdam. Partijen zijn voor deze zitting niet uitgenodigd omdat zij hebben aangegeven geen mondelinge behandeling te wensen. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de kwaliteit van de medische dienstverlening aan cliënt.
Standpunt van cliënt
Het standpunt van cliënt luidt in hoofdzaak als volgt.
Voor het standpunt van cliënt verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken, waarvan in het bijzonder het vragenformulier en de bijlagen die de commissie op 21 november 2017 van cliënt heeft ontvangen.
Cliënt heeft op 30 april 2015 een prostaatoperatie ondergaan en nare gevolgen aan deze operatie overgehouden: gedeeltelijk incontinent, slaapproblemen en volledige impotentie.
Na het ontslag uit het ziekenhuis op 8 mei 2015 is cliënt met spoed op 28 mei 2015 opnieuw opgenomen in verband met een E-colli bacterie. Cliënt heeft een antibioticakuur gekregen en is op 4 juni 2015 uit het ziekenhuis ontslagen met een antibioticakuur.
Cliënt is vervolgens op 12 juni naar Bali gegaan en is aldaar diverse malen opgenomen in het Bros ziekenhuis in verband met complicaties aan darmen en rechter lies- en blaasregio. In de tussentijd is cliënt voor nadere diagnostiek naar Thailand (Phuket) gevlogen, alwaar de diagnose fistel blaashals met de huid in de rechter lies werd vastgesteld. Op 10 augustus 2015 vloog hij weer terug naar zijn woning in Bali. Na vele maanden zijn begin 2016 de "gaten" in de blaaswand gedicht. De problemen met betrekking tot incontinentie en impotentie zijn echter niet verholpen.
Cliënt stelt dat de uroloog nalatig handelen kan worden verweten doordat deze geen nader onderzoek heeft gedaan ter controle dat de infectie daadwerkelijk was verdwenen. Als dit onderzoek wel had plaatsgevonden, hadden naar alle waarschijnlijkheid alle problemen die cliënt nadien heeft ondervonden, voorkomen kunnen worden. Daarnaast heeft cliënt klachten over de bejegening van de artsen en de behandeling op de verpleegafdeling.
Standpunt van het ziekenhuis
Voor het standpunt van het ziekenhuis verwijst de commissie naar de brief van 19 september 2017 aan cliënt, waarin wordt verwezen naar conclusies van de klachtencommissie. De klachtencommissie heeft alle klachten van cliënt ongegrond verklaard.
Beoordeling van het geschil
Nu op verzoek van cliënt, in verband met zijn verblijf in het buitenland, de zitting buiten aanwezigheid van partijen heeft plaatsgevonden, dient de commissie de klachten te beoordelen op basis van de door partijen overgelegde stukken.
Cliënt houdt het ziekenhuis aansprakelijk voor de uitgevoerde medische ingreep op 30 april 2015 en de gevolgen van een onvoldoende behandelde bacteriële infectie eind mei 2015. Voor aansprakelijkheid van het ziekenhuis is vereist dat voldoende aannemelijk is dat het ziekenhuis, dan wel ieder die werd ingeschakeld bij de uitvoering van de voor het ziekenhuis uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting, is tekortgeschoten in de uitvoering van die verplichting. De tekortkoming moet aan het ziekenhuis kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en cliënt moet daarvan nadeel hebben ondervonden.
Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet het ziekenhuis bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat het ziekenhuis die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De verplichting die voor een hulpverlener (in dit geval het ziekenhuis) voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst wordt in beginsel niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de hulpverlener moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de hulpverlener zich verplicht zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings-)proces een ongewisse factor vormt; zelfs bij onberispelijk medisch handelen kan het beoogde resultaat uitblijven.
Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.
Cliënt heeft de klachten over de artsen urologie en verpleegkunde aan de commissie voorgelegd die betrekking hebben op de medische behandeling in het ziekenhuis in de periode van 30 april tot 4 juni 2015. In de eerste bijlage bij het vragenformulier heeft cliënt gewezen op de nadelige gevolgen die hij aan de medische ingreep van 30 april 2015 heeft overgehouden.
Gezien de meegestuurde bijlagen gaat de commissie ervan uit dat onder de klachten tevens moet worden begrepen de klachten die cliënt reeds eerder aan de klachtencommissie van het ziekenhuis heeft voorgelegd.
De voornaamste klacht van cliënt betreft de uitvoering van de prostaatoperatie en de medische behandeling van cliënt in verband met een urineweginfectie. Cliënt heeft op 30 april 2015 een prostaatoperatie heeft ondergaan. Cliënt heeft blijvende complicaties aan deze operatie overgehouden.
De commissie is van oordeel, gelet op de overgelegde stukken, dat niet kan worden geoordeeld dat de arts in deze niet de zorg heeft betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Niet is komen vast te staan dat de behandelend arts zich onvoldoende heeft ingespannen met betrekking tot deze medische ingreep, of bij die inspanning een fout heeft gemaakt. De operatie is lege artis uitgevoerd. Hoewel voor cliënt uiterst vervelend, zijn complicaties, zoals urine-incontinentie en erectiestoornis, bij een dergelijke operatie vaker voorkomen, zeker gezien de leeftijd van cliënt. Er bestaat geen informatie over de erectievaardigheid voor de operatie.
Cliënt heeft voorts gesteld dat de uroloog nalatig zou zijn geweest door geen nader
laboratoriumonderzoek te doen ter controle dat de urineweginfectie daadwerkelijk was verdwenen.
De commissie is van oordeel, gezien de inhoud van de overgelegde stukken, dat er geen indicatie bestond om cliënt langer vast te houden, daar de urineweginfectie met de antibioticakuur onder controle was en er blijkbaar van de zijde van cliënt geen klachten meer waren. Daarbij overweegt de commissie dat de cliënt voor de verdere verzorging, zo blijkt uit de stukken, de beschikking had over professionele thuiszorg. De commissie acht het niet erg waarschijnlijk dat de fistelvorming in de blaas het directe gevolg is geweest van de behandeling van de urineweginfectie, daar deze pas maanden na ontslag uit het ziekenhuis is ontstaan.
Dat de cliënt vervolgens meermalen in Bali vanwege darm- en liesproblemen is opgenomen, kan niet aan het ziekenhuis worden toegerekend. De commissie oordeelt dat het de eigen keuze van cliënt is geweest (tegen medisch advies) om, vanwege hem moverende redenen, zo kort na zijn behandeling naar Bali uit te reizen. Hierdoor heeft hij bewust het risico genomen dat hij zich bij eventuele medische problemen niet rechtstreeks tot het ziekenhuis kon wenden.
De commissie acht in zoverre deze klachten ongegrond.
Voor wat betreft de overige klachten van cliënt met betrekking tot de verpleging en bejegening, neemt de commissie de beoordeling en conclusies van de klachtencommissie over.
Cliënt heeft naar aanleiding van het rapport van de klachtencommissie opgemerkt dat hij geen tracheacanule had maar een T-stent en om die reden op de intensive care afdeling had moeten worden verpleegd in plaats van op de afdeling urologie, mede gelet op de ernstige complicaties die hij na de prostaatoperatie heeft ondervonden. Bovendien had op zijn kamer een afzuigpomp moeten worden geplaatst. De commissie is van oordeel dat de zorg voor tracheacanule of T-stent in de meeste ziekenhuizen in Nederland niet op alle afdelingen plaats kan vinden. Per ziekenhuis is dat verschillend geregeld.
Client heeft een punt dat de verzorging van een T-stent gecompliceerder is dan een tracheacanule. Of deze zorg per se op de IC moet plaatsvinden is per ziekenhuis anders geregeld.
Aan de commissie is het niet duidelijk geworden wat het lokale protocol is.
De commissie kan de klacht met betrekking tot de bejegening door de arts niet beoordelen, daar partijen hierover ieder voor zich een andere mening zijn toegedaan en de cliënt zijn klacht niet nader heeft onderbouwd.
Conclusie
De commissie is van oordeel dat niet kan worden gesteld dat de artsen in het ziekenhuis in de periode van 30 april 2015 tot 4 juni 2015 ten aanzien van de medische behandeling in zijn geheel niet hebben gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben gehandeld. De klachten van cliënt zullen dan ook ongegrond worden verklaard.
Op grond van het voorgaande zullen de klachten ongegrond worden verklaard.
Beslissing
De commissie verklaart de klachten ongegrond.
Aldus beslist op 6 april 2018 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen.