Commissie: Wonen
Categorie: Schadevergoeding
Jaartal: 2016
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
100859
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil vloeit voort uit een op 6 september 2015 tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst. De ondernemer heeft zich daarbij verplicht tot het leveren en leggen van tapijt tegen de daarvoor door de consument te betalen prijs van € 3.814,12 met € 466,55 aan bijkomende kosten.
De levering vond plaats op of omstreeks 15 december 2015.
Het geschil gaat over de vraag of en zo ja, tot welk bedrag de ondernemer de consument dient te compenseren voor schade ten gevolge van vertraging in de levering.
De consument heeft op 5 november 2015 de klacht voorgelegd aan de ondernemer.
Standpunt van de consument
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.
De ondernemer heeft het tapijt opnieuw moeten laten leveren en leggen. De termijn die daarvoor staat is overschreden.
De consument heeft daardoor schade geleden, de consument kon nog niet verhuizen op de geplande datum en de oude woning moest langer gehuurd worden.
De ondernemer heeft aanvankelijk een toezegging gedaan om de schade te vergoeden, maar deze toezegging wordt niet gestand gedaan.
Ter zitting heeft de consument verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
De consument woonde voor de verhuizing in een koopwoning. Deze woning was op het moment van verhuizen nog niet verkocht. De consument is van mening dat de huur van de nieuwe woning als schade aangemerkt moet worden, omdat die huur betaald is terwijl er geen woongenot tegenover stond.
De ondernemer heeft aangeboden om zorg te dragen voor een interne verhuizing tijdens het leggen van de nieuwe vloerbedekking. De consument kon en wilde daar geen gebruik van maken.
De ondernemer heeft in een gesprek toegezegd om de huur van het nieuwe appartement te vergoeden, maar komt vervolgens deze toezegging niet na.
De consument verlangt vergoeding van de geleden schade, bestaande uit één maand huur van het nieuwe appartement ten bedrage van € 925,–.
Standpunt van de ondernemer
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.
De overeenkomst is aanvankelijk op 2 en 3 november 2015 niet naar behoren nagekomen. Het nieuwe tapijt is meteen besteld, maar de leverancier kon het niet leveren binnen de termijn die was afgesproken met de consument. Vervolgens bleek dat het tapijt ook nog eens te kort geleverd was.
Daarom kon uiteindelijk pas op 15 december 2015 het tapijt opnieuw gelegd worden.
De ondernemer heeft vervolgens aan de consument gevraagd zijn extra woonlasten te specificeren. Die kosten bestaan uit het langer aan moeten houden van de oude woning. De consument wilde echter alleen de huurovereenkomst van de nieuwe woning ter inzage geven. Het is echter aan de consument om zijn schade te bewijzen. Desalniettemin heeft de ondernemer een tegemoetkoming aangeboden van € 500,–.
Ter zitting heeft de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
De ondernemer betreurt de situatie die is ontstaan en vindt het erg vervelend voor de consument. De ondernemer heeft een interne verhuizing aangeboden, maar dit aanbod is afgewezen. De ondernemer heeft overigens begrip voor die afwijzing.
Daarop heeft de ondernemer aangeboden de werkelijke kosten te vergoeden, zijnde de extra huur voor de te verlaten woning. Dat bleek echter een koopwoning te zijn. De ondernemer heeft nog steeds aangeboden om de werkelijke schade te vergoeden, maar de consument hield slechts vast aan vergoeding van de huur van het nieuwe appartement. De consument dient als hij aanspraak maakt op vergoeding van schade zijn schade echter te bewijzen, de schade is niet de huur van de nieuwe woning, die altijd betaald had moeten worden.
Toen de consument de schade niet onderbouwde heeft de ondernemer aangeboden € 350,–, later nog verhoogd naar € 500,–, te betalen.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
De ondernemer heeft het vervangende tapijt op een later tijdstip geleverd dan was afgesproken en dan waarop de consument mocht vertrouwen. De consument heeft daardoor vertraging opgelopen bij de voorgenomen verhuizing. De verwachting was dat de consument voor 1 december 2015 in het nieuwe appartement kon trekken, uiteindelijk is de vervangende vloerbedekking eerst op of omstreeks 15 december 2015 gelegd. De ondernemer heeft dat erkend en aan de consument aangeboden de werkelijk geleden schade te vergoeden.
De consument geeft aan dat door de ondernemer onherroepelijk is toegezegd dat een maand huur van het nieuwe appartement ad € 925,– vergoed zou worden. De ondernemer ontkent dat echter en geeft aan dat slechts is toegezegd schade te vergoeden, als deze aangetoond zou zijn.
Naar het oordeel van de commissie bestaat onvoldoende duidelijkheid over de vraag of hetgeen de consument stelt ook werkelijk afgesproken is. Het is het woord van de consument tegenover dat van de ondernemer. De commissie gaat daarom voorbij aan die door de consument vermelde afspraak.
Partijen twisten over de vraag welke schade de consument heeft geleden.
De consument verlangt betaling van één maand huur van het nieuwe appartement, welke huur is betaald terwijl de consument niet het genot van de gehuurde woning heeft kunnen hebben.
De ondernemer is bereid een maand huur van de oude woning te vergoeden, mits de consument aantoont dat deze huurprijs verschuldigd is en betaald is.
Partijen zijn het er in feite over eens dat de door de consument geleden schade vergoed moet worden, alleen bestaat geen overeenstemming over de wijze, waarop de hoogte van de schade moet worden vastgesteld.
De commissie is van oordeel dat bij de berekening van de door de consument geleden schade moet worden uitgegaan van het vermogensnadeel dat de consument geleden heeft ten gevolge van de latere verhuizing.
De commissie ziet de door de consument voor het nieuwe appartement betaalde huur niet als schade. Ook als de ondernemer eerder de vloerbedekking geleverd had was de consument deze huur verschuldigd geweest.
De oude woning van de consument was geen huurwoning. Als sprake was van een situatie, waarin de consument het einde van de huurovereenkomst een maand had moeten opschuiven zou dat een vermogensnadeel gevormd hebben. Daarvan is echter geen sprake.
De oude woning van de consument is een koopwoning, die ten tijde van de verhuizing nog niet verkocht was. Als dat wel het geval was geweest zou de consument schade geleden kunnen hebben. Daarvan zou sprake zijn als deze woning op of rond 1 december 2015 geleverd zou moeten worden en de consument daarom genoodzaakt was geweest kosten te maken ter overbrugging van het tijdvak tussen de levering van de oude woning en het moment waarop het nieuwe appartement betrokken had kunnen worden. Nu de woning echter niet verkocht was en niet geleverd diende te worden voordat de consument alsnog het nieuwe appartement kon betrekken heeft de consument geen extra kosten gehad. De lasten van de oude woning zou hij toch verschuldigd zijn geweest.
De commissie is op grond daarvan van oordeel dat de consument niet meer kosten heeft moeten maken door de latere verhuizing.
De consument geeft aan dat de ondernemer bij de vervanging de voor vervanging geldende redelijke termijn overschreden heeft. Partijen hebben op 9 november 2015 afgesproken dat de vloerbedekking vervangen zou worden. Volgens de informatie van de consument is de vloerbedekking uiteindelijk gelegd op 15 december 2015. De vloerbedekking is derhalve gelegd binnen vijf weken na 9 november 2015.
De consument koppelt het begrip “redelijke termijn” rechtstreeks aan de termijn, die voor de eerste levering nodig was. De commissie is echter van oordeel dat de nieuwe levering op zichzelf moet worden bezien en dat dus niet de vraag is of deze termijn dezelfde is als de oorspronkelijke levering, maar of een termijn van vijf weken op zich als redelijk beschouwd kan worden. De commissie is van oordeel dat deze termijn op zich redelijk is.
Dit zou slechts anders zijn als partijen een harde datum voor de levering zouden hebben afgesproken. Dat heeft de consument echter niet gesteld; de commissie is daar ook niets van gebleken. De consument stelt immers zelf dat de ondernemer slechts een waarschijnlijke levertijd heeft aangegeven.
Naar het oordeel van de commissie is derhalve geen termijn overschreden.
De ondernemer heeft desalniettemin de consument tegemoet willen komen door zonder enige specificatie van de schade een bedrag van € 500,– aan te bieden.
De commissie acht het aanbod dat de ondernemer heeft gedaan ter oplossing van de op zichzelf terechte klacht, voordat het geschil bij de commissie aanhangig is gemaakt, redelijk. De consument is ten onrechte niet op dit aanbod ingegaan.
Omdat dit aanbod reeds voor het aanhangig maken van het geschil bij de commissie is gedaan, is de klacht ingevolge het reglement van de commissie in die zin derhalve ongegrond.
De ondernemer is echter gehouden te handelen overeenkomstig zijn aanbod, nu de commissie dit een redelijke oplossing van het geschil acht.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
Het door de consument verlangde wordt afgewezen.
De ondernemer betaalt aan de consument een vergoeding van € 500,–. Betaling dient plaats te vinden binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies.
Indien betaling niet tijdig plaatsvindt, betaalt de ondernemer bovendien de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de verzenddatum van het bindend advies.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Wonen op 21 maart 2016.