Commissie: Vrijgevestigde GGZ praktijken
Categorie: werkterrein commissie
Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: onbevoegd
Referentiecode:
123032
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
Uit het dossier leidt de commissie af dat er sprake is geweest van (een voortraject tot) mediation. Ook klager is daarvan uitgegaan. De andere partij heeft niet als psycholoog of psychotherapeut gehandeld, zodat de commissie niet bevoegd is de klacht te behandelen.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Cliënt], wonende te [plaats], en [naam zorgaanbieder], gevestigd te Kortenhoef.
Behandeling van het geschil
De Geschillencommissie Vrijgevestigde GGZ praktijken (verder te noemen: de commissie) heeft kennis genomen van de overgelegde stukken.
Op 27 juni 2019 heeft buiten aanwezigheid van partijen de behandeling plaatsgevonden door de commissie. Partijen zijn niet opgeroepen om ter zitting te verschijnen omdat eerst moet worden
vastgesteld of de commissie bevoegd is om dit geschil te behandelen.
Onderwerp van het geschil
De cliënt heeft klachten over zijn behandeling door de zorgaanbieder.
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken en in het bijzonder naar het op 14 februari 2019 ontvangen vragenformulier en de brieven van 3 april en
21 mei 2019 aan de commissie. Het standpunt van de cliënt luidt in hoofdzaak als volgt.
De cliënt ontving van de voor hem toen onbekende zorgaanbieder een brief d.d. 24 januari 2018 dat zij zou kunnen interveniëren in een verstoorde familierelatie. Dit deed de zorgaanbieder – naar haar zeggen – in opdracht van het familielid waarmee de relatie met de cliënt verstoord was geraakt. Op basis van de profilering op het briefpapier en de website van de Gooische Praktijk met daarop de verwijzing naar de klachtenregeling van de Landelijke vereniging van vrijgevestigde psychologen & psychotherapeuten (hierna: LVVP) heeft de cliënt beslist om met de zorgaanbieder in zee te gaan.
Het inhoudelijk handelen van de zorgaanbieder schoot tekort. Zij nam zonder verdere toelichting negen maanden de tijd voor haar interventie en daarnaast bleek het de cliënt later dat de zorgaanbieder hem onjuist had geïnformeerd over haar opdrachtgever. De cliënt heeft zijn klacht vervolgens bij de LVVP ingediend.
De LVVP heeft de klacht niet in behandeling genomen, omdat – zo deelde de klachtenfunctionaris mee – de zorgaanbieder niet als psychotherapeut voor de cliënt had gewerkt. Het zou een traject rondom mediation betreffen. De cliënt kan zich daarmee echter niet verenigen. Voor mediation is een schriftelijke overeenkomst nodig en dat is hem nooit voorgelegd. De manier waarop de zorgaanbieder optrad en zich profileerde gaf hem de indruk dat zij haar werkzaamheden als psychotherapeut verrichtte. Dit werd bevestigd door de ondertekening van haar brief van 24 januari 2018 en haar e-mailberichten. Daar stonden haar functies van GZ psycholoog en psychotherapeut (en niet de functie van mediator) vermeld. Bovendien werd in haar brief verwezen naar de website van de Gooische Praktijk met de klachtenregeling van de LVVP.
Die onzorgvuldige profilering is in de ogen van de cliënt eveneens klachtwaardig. Wanneer psychotherapeuten hun werkzaamheden niet vanuit de rol van psychotherapeut verrichten, dan zouden zij de vermelding van die functie en de verwijzing naar de klachtenregeling rond die functie achterwege dienen te laten.
Op 18 januari 2019 heeft de cliënt aangeboden om zijn klachten buiten de commissie om uit de wereld te helpen. Wanneer de zorgaanbieder haar excuses zou aanbieden, zou het geschil kunnen worden opgelost. De cliënt verlangt niet meer dan dat, ook voor wat betreft de onderhavige procedure bij de commissie. De zorgaanbieder heeft echter niet gereageerd.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken, waaronder de brief van 25 maart 2019 met bijlagen. Het standpunt van de zorgaanbieder luidt in hoofdzaak als volgt.
Allereerst stelt de zorgaanbieder zich op het standpunt dat de commissie onbevoegd is, nu het hier niet gaat om werkzaamheden die zij als GZ psycholoog/psychotherapeut heeft verricht. De cliënt is immers niet vanuit de eerste lijn voor een GGZ traject naar haar verwezen, er heeft geen diagnostische fase plaatsgevonden, er is geen behandelovereenkomst gesloten conform de wet BIG, er is gedeclareerd met een BTW factuur en er is niet, zoals gebruikelijk is bij een psychotherapeutische behandeling, gedeclareerd bij een zorgverzekeraar.
De zorgaanbieder heeft zich inhoudelijk ook nooit anders dan als mediator geprofileerd. Er was daarbij enkel sprake van een verkenningstraject voor een eventuele bemiddeling/mediation tussen de cliënt en diens moeder. In dit kader heeft de zorgaanbieder maar twee keer met de cliënt gesproken en er heeft één sessie plaatsgevonden samen met zijn moeder. Dat het verkenningsproces een lange looptijd heeft gehad is toe te schrijven aan het feit dat de cliënt voorwaarden stelde om te participeren in een eventuele mediation. Aan die voorwaarden kon geen gehoor worden gegeven. Hierop is het traject gesloten. Het beëindigen van het bemiddelingstraject is bij brief van 13 december 2018 aan de cliënt en zijn moeder bevestigd.
Uit het reglement van de commissie volgt dat de commissie geen uitspraak mag doen, indien het onderwerp buiten het werkterrein van de commissie valt.
In het geval er sprake zou zijn geweest van een overeenkomst tot mediation, dan had de klacht voorgelegd kunnen worden aan de Mediators federatie Nederland. Tot een overeenkomst is het echter niet gekomen.
Voor wat betreft de klacht over de mogelijke titelverwarring stelt de zorgaanbieder dat op haar briefpapier onderaan is vermeld “psychotherapeut-coaching-mediation.” Mails zijn hoofdzakelijk verstuurd vanuit de mailbox van haar mediationpraktijk, met als onderschrift mediator.
Voorts vraagt de zorgaanbieder zich af, en licht zij dat nader toe met een tijdlijn ter zake van vier klachtenprocedures, of de cliënt geen misbruik maakt van klachtenprocedures. De zorgaanbieder heeft meerdere malen mondeling en schriftelijk excuses aangeboden, doch de cliënt heeft aangegeven dat hij een andere oplossing verlangt.
Beoordeling van het geschil
Alvorens aan een inhoudelijke toetsing van het geschil kan worden toegekomen, zal de commissie eerst dienen te oordelen over haar bevoegdheid om de klacht te behandelen.
De Geschillencommissie is slechts bevoegd klachten in behandeling te nemen op grond van de Wet Kwaliteit, klachten en geschillen zorg (hierna: Wkkgz), dat wil zeggen een klacht over een gedraging jegens een cliënt in het kader van de zorgverlening. De taak van de commissie is neergelegd in artikel 3, eerste lid, van haar reglement. Voor zover thans van belang houdt dit artikellid het volgende in: “De commissie heeft tot taak alle geschillen tussen cliënt en zorgaanbieder te beslechten (…)”.
Ter beoordeling ligt dus voor of sprake is geweest van een zorgaanbieder en een cliënt in de zin van de Wkkgz en dus van zorgverlening en een behandelingsovereenkomst. Heeft, met andere woorden, de zorgaanbieder gehandeld in haar hoedanigheid van GZ-psycholoog of psychotherapeut?
De commissie stelt vast dat uit het door partijen overgelegde dossier en de correspondentie niet is gebleken dat de zorgaanbieder als GZ-psycholoog of psychotherapeut heeft gehandeld. Uit het dossier zoals dat door partijen aan de commissie is voorgelegd, blijkt het de commissie dat sprake is geweest van (een voortraject tot) mediation. Uit de bewoordingen in de emailberichten van de cliënt zelf aan de zorgaanbieder van 15 maart 2018 (“…aarzel ik of ik gebruik wil maken van uw aanbod tot bemiddeling…”) en van 16 december 2018 (“…er was instemming van mij tot het aangaan van deze mediation..”) blijkt dat ook de cliënt daar van is uitgegaan. Dat de zorgaanbieder haar kennis als psycholoog en psychotherapeut met zich mee neemt in een eventueel mediation traject maakt dit niet anders.
Op grond van het voorgaande acht de commissie zich onbevoegd het geschil te behandelen.
De commissie zal zich gezien het vorenstaande dan ook niet kunnen uitspreken over de inhoudelijke klacht (van de te lange behandelduur en de onjuiste informatie met betrekking tot de start van het traject). Of de zorgaanbieder in de correspondentie naar de cliënt toe zich al dan niet ten onrechte ook als GZ-psycholoog en psychotherapeut heeft geprofileerd, is evenmin een punt waarover de commissie zich – gezien haar onbevoegdheid in deze – kan uitspreken.
Hetgeen verder door partijen is opgemerkt behoeft geen bespreking, nu dit niet tot een ander oordeel kan leiden.
Beslissing
De commissie verklaart zich onbevoegd het geschil te behandelen.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Vrijgevestigde GGZ praktijken, bestaande uit:
mevrouw mr. P.W.M. de Wolf MSM, voorzitter, de heer dr. T. Knap en mevrouw S.R. de Moor-Bullinga, leden, op 27 juni 2019 in aanwezigheid van mevrouw mr. B.J. van Gent, secretaris.