De artsen hebben na multidisciplinair overleg, vanwege de conditie van de cliënt gekozen voor bestraling van de prostaat, ook al werd eerder gesproken over een operatie. Dat dit tot verwarring leidt bij de patiënt is begrijpelijk. De artsen hebben echter wel zorgvuldig gehandeld, het ziekenhuis is niet tekort geschoten in de behandeling

  • Home >>
  • Ziekenhuizen >>
De Geschillencommissie




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: (On)zorgvuldigheid    Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 111072

De uitspraak:

In het geschil tussen

[Cliënt], wonende te [plaats] en Alrijne Zorggroep, gevestigd te Leiderdorp.

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de
Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Het geschil is ter zitting behandeld op 16 november 2017 te Den Haag. Beide partijen zijn ter zitting verschenen en hebben hun standpunten nader toegelicht. De cliënt werd ter zitting vergezeld door zijn echtgenote [naam]. Het ziekenhuis werd vertegenwoordigd door [klachtenfunctionaris], [naam] en [naam], beiden uroloog.

Onderwerp van het geschil

Het geschil heeft betrekking op de diagnose en de medische behandeling door een aantal urologen van het ziekenhuis.
 
Standpunt van cliënt

Voor het standpunt van cliënt verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken, in het bijzonder het vragenformulier dat de commissie op 8 juni 2017 heeft ontvangen en dat hier als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. In de kern komt het standpunt van cliënt op het volgende neer.

De consument heeft een aantal klachten voorgelegd betreffende de medische behandeling door drie urologen. Hij is van mening dat hij vanwege foute diagnoses niet juist is behandeld en ten onrechte 33 bestralingen heeft ondergaan waardoor hij zeer beperkt is in zijn dagelijks leven. De laatste operatie is naar zijn oordeel niet nodig geweest en heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel. De urologen hebben hem niet goed geïnformeerd.

Ter zitting heeft de cliënt zijn standpunt nader toegelicht.

Cliënt stelt dat de drie urologen zijn tekortgeschoten in de medische behandeling die cliënt achtereenvolgens bij hen heeft ondergaan.

Cliënt is in 2001 onder behandeling geweest vanwege een oppervlakkig blaas-carcinoom. In 2013 kreeg hij plasproblemen en is door de huisarts doorverwezen naar uroloog A. In de brief van de huisarts stond de PSA waarde 12,1 vermeld. De uroloog heeft cliënt medicijnen gegeven en verder niets naar aanleiding van de verhoogde PSA waarde gedaan. Eind 2013 is cliënt in verband met bloedingen in het ziekenhuis opgenomen. Uroloog B heeft de behandeling overgenomen. Er is een poliep verwijderd en een CT-scan gemaakt. Op basis van de scan heeft uroloog B aan cliënt meegedeeld dat hij blaaskanker had en waarschijnlijk ook prostaatkanker zou hebben en dat zowel de blaas als de prostaat moesten worden verwijderd. Cliënt heeft nog gevraagd of de blaas niet gespoeld kon worden maar dat zou niet mogelijk zijn vanwege "de paardenkastanjes" die in de blaas groeiden. Er is op dat moment geen nader onderzoek gedaan door middel van een punctie of cliënt wel prostaatkanker had. Het was slechts een aanname van de uroloog. Verder diende cliënt een afspraak te maken voor het aanmeten van een stoma. Later bleek weer dat een operatie toch niet nodig was en werd cliënt naar [naam ziekenhuis] gestuurd voor bestraling. Na de bestraling heeft de cliënt 8 maanden bloedingen gehad. Inmiddels was de cliënt weer onder behandeling van een andere uroloog C. Zij heeft cliënt aangeraden om te stoppen met rug oefeningen omdat die de bloedingen zouden veroorzaken. Daarna kreeg cliënt problemen dat hij niet meer kon plassen. Hij kreeg een antibioticakuur en heeft maanden zelf moeten katheteriseren. Na de laatste controle  in juli 2016 wilde uroloog C een prostaatoperatie uitvoeren ondanks het feit dat cliënt helemaal geen klachten had. De operatie stond gepland in juni maar werd na drie uur wachten, in verband met een staking van de anesthesisten, uitgesteld tot 1 juli 2017. Aan deze laatste operatie heeft cliënt ernstig letsel overgehouden.  Na deze operatie is cliënt door uroloog C doorverwezen naar een uroloog in [naam ziekenhuis]. Cliënt heeft nooit van haar te horen gekregen waarom hij is doorverwezen. Kreeg alleen de mededeling dat prostaat en plasbuis moesten worden verwijderd.

Cliënt verwijt de urologen dat zij nooit door middel van onderzoek hebben vastgesteld dat hij prostaatkanker had zodat hij daarvoor eerder had kunnen worden behandeld. Hij heeft het diverse malen aan de artsen gevraagd en telkens te horen gekregen dat ze het niet wisten. Hij vraagt zich af of hij wel de juiste medische behandeling heeft ondergaan. Waarom is hij niet veel eerder geopereerd in plaats van bestraald. Nu stelt de uroloog alsnog dezelfde operatie voor maar is het te laat.

Standpunt van het ziekenhuis

Voor het standpunt van het ziekenhuis verwijst de commissie naar het verweer dat het ziekenhuis op 13 juni 2017 heeft ingediend en dat hierbij als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.

Het ziekenhuis is van mening dat de klachten van cliënt ongegrond zijn. Voorts wijst het ziekenhuis erop dat cliënt niet formeel de klachtenprocedure van het ziekenhuis heeft doorlopen.

Er is geen sprake geweest van een verwijtbaar medisch handelen. De diagnose van blaaskanker is door middel van een pathologisch onderzoek vastgesteld. De diagnose prostaatkanker is zeer aannemelijk gemaakt op basis van de hoge PSA waarde, het inwendig onderzoek en de uitslag van de PET-CT scan. In het multi disciplinair overleg is een behandelplan opgemaakt en is besloten, vanwege de lichamelijke conditie van cliënt, om tot een externe bestraling van de blaas en de prostaat over te gaan in plaats van het operatief verwijderen van blaas en prostaat.

Het ziekenhuis verzoekt de commissie het door cliënt verlangde af te wijzen.

Ter zitting hebben de urologen de medische situatie van cliënt nader toegelicht. In 2013 heeft cliënt zich tot de uroloog gewend met plasproblemen in de nacht. De uroloog heeft gekozen voor een voorzichtige aanpak gezien de conditie van de cliënt en hem medicatie voor het probleem voorgeschreven. Er waren geen cardiologische aanknopingspunten om nader onderzoek te verrichten. De uroloog geeft toe dat hij op dat moment de PSA waarde, die de huisarts onderaan de brief had vermeld, over het hoofd heeft gezien. Als hij deze waarde wel had opgemerkt dan had de uroloog een punctie in de prostaat verricht. Daarbij merkt de uroloog wel op dat in de daarop volgende periode de PSA waarde niet is toegenomen en dat het niet verrichten van een punctie voor de verdere behandeling van de cliënt niets heeft uitgemaakt.
In 2013 is cliënt met spoed opgenomen in het ziekenhuis vanwege bloedingen en is een poliep uit de overgang blaashals/plasbuis verwijderd. Er is toen een zeer zeldzame en agressieve vorm van blaaskanker vastgesteld waarbij de tumor al was ingegroeid in de prostaat. Omdat de kankercellen te diep lagen kon niet worden volstaan met het spoelen van de blaas. De behandelend uroloog heeft voorgesteld de blaas en prostaat operatief te verwijderen. Tijdens het multidisciplinair overleg in het [naam ziekenhuis] is een behandelplan voor cliënt opgemaakt waarin is gekozen om cliënt te bestralen. Gezien de lichamelijke conditie van cliënt zou een zo zware operatie te risicovol zijn. Een nader onderzoek naar de prostaat was op dat moment niet nodig omdat de prostaat bij de bestraling zou worden meegenomen. De cliënt heeft vervolgens het protocol van de bestraling uitgelegd gekregen door de bestralingsarts van [naam ziekenhuis].
In 2016 was de PSA waarde goed en had cliënt eigenlijk geen klachten.  Bij routine onderzoek in de plasbuis werd echter een onrustig gebied gesignaleerd waardoor, ondanks het feit dat er geen klachten waren, een TUR operatie onvermijdelijk was. Het weefselonderzoek heeft uitgewezen dat er sprake was van plasbuiskanker. De behandelend uroloog vond het gezien de medische voorgeschiedenis en de lichamelijke gesteldheid van de cliënt raadzaam hem door te verwijzen naar [naam ziekenhuis] om te bekijken of er nog een operatie, na de bestraling die cliënt al had ondergaan, mogelijk was.

De urologen zouden voor cliënt heel graag zien dat er duidelijkheid wordt geschapen. De behandelend uroloog B heeft wellicht in 2013 niet goed uitgelegd waarom was gekozen voor een bestraling in plaats van een operatie, maar ondanks vele pogingen achteraf is het de artsen en oncologisch verpleegkundigen tot op heden niet gelukt cliënt voldoende begrip te laten krijgen van de diagnose en de medische behandelingen die hij heeft ondergaan.

De klachtenfunctionaris heeft desgevraagd ter zitting aangegeven dat zij naar aanleiding van de klacht van de cliënt een gesprek met hem heeft gehad. Cliënt wilde op dat moment niet met de urologen in gesprek gaan. Zij heeft cliënt het advies gegeven om met de huisarts contact op te nemen en aangeboden dat zij openstond voor een nieuw gesprek met hem. Cliënt heeft daarop gezegd dat hij dit niet nodig achtte. De klachtenfunctionaris heeft cliënt niet doorverwezen naar de klachtencommissie omdat zij ervan uit ging dat de klacht was opgelost.

Beoordeling van het geschil

Op grond van de stukken en hetgeen ter zitting aan de orde is geweest overweegt de commissie als volgt.

Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet het ziekenhuis bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 Burgerlijk Wetboek).
Deze zorgplicht houdt in dat het ziekenhuis die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

De verplichting die voor een hulpverlener (in dit geval het ziekenhuis) voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst wordt in beginsel niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de hulpverlener moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de hulpverlener zich verplicht zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings-)proces een ongewisse factor vormt; zelfs bij onberispelijk medisch handelen kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.

Indien voldoende aannemelijk is dat het ziekenhuis jegens cliënt toerekenbaar tekort is geschoten in de zorgplicht, waardoor cliënt schade heeft geleden, kan het ziekenhuis hiervoor aansprakelijk worden gesteld.

Ontvankelijkheid
Het ziekenhuis heeft in haar brief van 13 september 2017 aangegeven dat de cliënt zijn klacht niet eerst aan de klachtencommissie van het ziekenhuis heeft voorgelegd.

Gelet op het verhandelde ter zitting is de commissie van oordeel dat cliënt in zijn klacht dient te worden ontvangen. Zij neemt daarbij het volgende in aanmerking.
Het ziekenhuis heeft niet in haar verweerschrift van 13 juni 2017, maar in een brief waarin zij bevestigt ter zitting aanwezig te zijn, zijdelings opgemerkt dat de klachtenprocedure formeel nog niet was doorlopen. Het ziekenhuis heeft niet bij eerste gelegenheid de commissie expliciet verzocht om cliënt niet-ontvankelijk te verklaren in zijn klacht zoals bepaald in artikel 6 lid 1 van het Reglement geschillencommissie Ziekenhuizen.
Cliënt heeft zijn klacht aan het ziekenhuis voorgelegd. De klachtenfunctionaris heeft de klacht met de betrokken urologen besproken en cliënt op 6 november 2014 schriftelijk geantwoord. Ter zitting heeft de klachtenfunctionaris aangegeven dat zij de klacht daarna nog heeft besproken met de cliënt. Zij heeft cliënt niet gewezen op de procedure bij de klachtencommissie maar cliënt verwezen naar zijn huisarts ervan uitgaande dat daarmee het geschil was opgelost.  De commissie stelt dan ook vast dat het ziekenhuis op de hoogte was van de klacht van cliënt en deze inhoudelijk heeft behandeld.

Klachten

Klacht 1. Na een behandeling in 2001 aan een blaas-carcinoom heeft cliënt zich in 2013 gewend tot de uroloog A met nachtelijke plasproblemen. Deze uroloog heeft toen de verhoogde PSA waarde van 12.1, die de huisarts in het verwijsformulier had vermeld, over het hoofd gezien. Op basis van deze waarde had de uroloog een nader onderzoek door middel van een punctie in de prostaat moeten verrichten.
Ter zitting heeft de uroloog erkend dat hij, indien hij de PSA waarde had opgemerkt, gelet op de leeftijd van cliënt op dat moment, een punctie had verricht.

De commissie acht het verwijtbaar dat  de uroloog de verhoogde PSA-waarde niet heeft opgemerkt met als gevolg dat hij, in tegenstelling tot wat het protocol voorschrijft, geen punctie in de prostaat heeft uitgevoerd. Echter het ziekenhuis heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat uitblijven van een punctie op de verdere medische behandeling van de cliënt geen invloed heeft gehad.  De commissie is van oordeel gelet op het verhandelde ter zitting dat niet kan worden gesteld dat uroloog A niet heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben gehandeld.

Klacht 2. Uroloog B heeft cliënt in 2013 na de spoedopname, waarbij een poliep in de overgang van de blaashals naar de plasbuis operatief is verwijderd, niet goed behandeld. Uroloog B heeft aan cliënt meegedeeld dat hij hoogstwaarschijnlijk prostaatkanker had zonder daarvoor de benodigde onderzoeken te verrichten. Bovendien is cliënt verkeerd voorgelicht.  Eerst zou hij een zware operatie moeten ondergaan waarbij blaas en prostaat zouden worden verwijderd en hij een stoma zou krijgen en later bleek het een bestraling te zijn, waarvan hij sindsdien gevolgen ondervindt die zijn leven drastisch hebben ingeperkt, aldus cliënt.

De commissie is van oordeel, gelet op het verhandelde ter zitting, dat niet kan worden gesteld dat uroloog B niet heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben gehandeld.

De commissie begrijpt dat het voor de cliënt verwarrend is geweest dat uiteindelijk is gekozen voor een bestraling in plaats van een operatie en dat er geen nader onderzoek naar prostaatkanker is verricht. Ter zitting heeft het ziekenhuis uitgelegd dat de uroloog tijdens de TUR-operatie kankercellen diep in het weefsel heeft aangetroffen. Vanwege de zeldzame en zeer agressieve vorm van deze blaaskanker en de verdenking van prostaatkanker op basis van de verhoogde PSA waarde, de uitslag van de PET-CT scan en inwendig onderzoek, heeft de uroloog voorgesteld om zowel de blaas als de prostaat te verwijderen.
In het multidisciplinair overleg met radioloog, uroloog en oncologisch uroloog in [naam ziekenhuis] is gekozen om cliënt niet te opereren gezien zijn lichamelijke conditie op dat moment. De zeer zware operatie, die uroloog B voor ogen had, werd te risicovol geacht. Een bestraling, waarbij ook de prostaat zou worden meegenomen, was medisch gezien het beste alternatief voor de bestrijding van zowel het blaas-carcinoom als de prostaatkanker.

De commissie kan niet oordelen of uroloog B dit behandelingsbeleid op een heldere wijze aan cliënt heeft uitgelegd. Wel is de commissie van oordeel dat de beslissing met betrekking tot de verdere medische behandeling door middel van bestraling met de nodige zorgvuldigheid in teamverband is genomen. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat de uroloog de zorg heeft betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

Klacht 3:  Uroloog C heeft cliënt onjuist behandeld en onvoldoende geïnformeerd over zijn ziekteproces.

De commissie is van oordeel dat uroloog C, gelet op de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting, op afdoende wijze de cliënt heeft geïnformeerd over zijn ziektebeeld. Daarbij overweegt de commissie dat de uroloog en oncologisch verpleegkundige op meerdere wijzen getracht hebben het ziektebeeld en de behandeling daarvan aan cliënt uit te leggen.
Tijdens de routine controle heeft de uroloog in de plasbuis onrustig weefsel aangetroffen wat voor haar een dringende reden is geweest om opnieuw stukjes weefsel te verwijderen uit dit gebied. Uit dit weefsel onderzoek en de PET scan is een agressieve vorm van blaaskanker vastgesteld.
De uroloog heeft cliënt verwezen naar de afdeling urologie van [naam ziekenhuis] om te kijken of een salvage- operatie, na de externe bestraling, alsnog tot de mogelijkheden zou kunnen behoren. De commissie is van oordeel dat de uroloog heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben gehandeld.

De conclusie
De commissie is op grond van hetgeen zij hiervoor heeft overwogen van oordeel dat er geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming van het ziekenhuis in de nakoming van de uit de behandelingsovereenkomst voortvloeiende inspanningsverplichting. De klachten van de cliënt dienen dan ook ongegrond verklaard te worden.

Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht behoeft naar het oordeel van de commissie geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.

Beslissing

De commissie verklaart de klachten van cliënt ongegrond.

Aldus beslist op 2017 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen.