De behandeling van de 9-jarige zoon van klaagster door zorgaanbieder

De Geschillencommissie




Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg    Categorie: (On) zorgvuldigheid    Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: Ongegrond   Referentiecode: 107671/161866

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Klaagster stelt dat de zoon van klaagster is sinds 2018 onder behandeling bij de zorgaanbieder. De zorgaanbieder heeft na al die jaren onvoldoende moeite gedaan de onderliggende problematiek van de zoon te achterhalen. Klaagster heeft vaak aangegeven waar zij tegenaan loopt en wat er mogelijk nog zal moeten worden onderzocht of gedaan, maar zij wordt hierin niet serieus genomen en niet gehoord.  De zorgaanbieder heeft op de klacht bestaande uit vier onderdelen gereageerd. De commissie oordeelt ten aanzien van het verwijt van klaagster dat de zorgaanbieder onvoldoende moeit heeft gedaan de onderliggende problematiek van de zoon te achterhalen dat er geen grond is om aan te nemen dat de zorgaanbieder hierin verwijtbaar heeft gehandeld. De commissie verklaart dit onderdeel ongegrond. De commissie verklaart het klachtonderdeel rond het uitblijven van behandeling ook ongegrond. Over het klachtonderdeel dat de zoon van klaagster lange tijd thuis heeft gezeten en niet haar school heeft kunnen gaan, verklaart de commissie dat daarvan in dit geval wel sprake is geweest en het derhalve aan de zorgaanbieder te wijten zou zijn dat de zoon van klaagster een jaar heeft thuisgezeten, is de commissie niet gebleken. Ten aanzien van het laatste klachtonderdeel betreffende het uitblijven van een plan van aanpak voor schakelmomenten is de commissie evenmin gebleken dat dit onnodig of buitensporig lang heeft geduurd. De commissie is van oordeel dat dit niet zodanig lang heeft geduurd dat sprake is van nalatig handelen dan wel tekortschieten in de zorgplicht door de zorgaanbieder, zodat ook dit onderdeel ongegrond is. De commissie verklaart de klacht ongegrond.

De uitspraak

in het geschil tussen

[Klaagster], wonende te [woonplaats],

(hierna te noemen: klaagster)

en

Stichting GGZ Rivierduinen, gevestigd te Leiden

(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 9 juni 2022 te Den Haag.

Partijen zijn ter zitting verschenen.

Klaagster werd ter zitting bijgestaan door haar moeder, [naam moeder].

De zorgaanbieder werd vertegenwoordigd door [naam GZ-psycholoog], en [naam orthopedagoog].

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de behandeling van de thans 9-jarige zoon van klaagster bij de zorgaanbieder.

Standpunt van klaagster
Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De zoon van klaagster is sinds 2018 onder behandeling bij de zorgaanbieder. De zorgaanbieder heeft na al die jaren onvoldoende moeite gedaan de onderliggende problematiek van de zoon te achterhalen.

Enkel symptomen bestrijden lost geen problemen op; er moet worden gekeken naar de oorzaak. Hierin schiet de zorgaanbieder tekort. Daarnaast is het de zorgaanbieder ook niet gelukt om klaagster de juiste handvatten te bieden. Er is veel tijd verstreken sinds het eerste contact. Klaagster heeft herhaaldelijk om een tijdpad gevraagd. Ook dit kon niet worden geboden. Het ontbreekt hierdoor aan enig perspectief.

Daarnaast heeft de zorgaanbieder erkend niet te weten wat te doen en gaf zij aan dat zij als GGZ-instelling creatief zal moeten zijn in het behandelen van de zoon van klaagster. Klaagster heeft geen vertrouwen meer in de zorgaanbieder. Klaagster heeft ontzettend vaak aangegeven waar zij tegenaan loopt en wat er mogelijk nog zal moeten worden onderzocht of gedaan, maar zij wordt hierin niet serieus genomen en niet gehoord. Het is triest dat het jaren moet duren voordat een second opinion kan worden afgerond. Dit alles ten koste van haar zoon. Bovendien vraagt klaagster zich af of de zorgaanbieder na al deze jaren nog wel objectief naar deze casus kan kijken. Inmiddels lijkt een tunnelvisie te zijn ontstaan.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De zorgaanbieder heeft de klacht onderverdeeld in vier onderdelen en heeft aan de hand daarvan in het verweerschrift gereageerd. Deze onderdelen betreffen:

  1. Het uitblijven van een oorzaak van het gedrag van de zoon
  2. Het uitblijven van behandeling
  3. Het niet naar school kunnen gaan
  4. Het uitblijven van een plan van aanpak

Over punt 1 merkt de zorgaanbieder op dat het diagnostisch proces circa een jaar heeft geduurd.
De zorgaanbieder begrijpt dat een dergelijke periode aanvoelt als onredelijk lang en dat er in die periode een gevoel van machteloosheid zou kunnen ontstaan. Een diagnostisch proces van circa een jaar is ongebruikelijk. Dit heeft meerdere oorzaken, waaronder de coronapandemie waardoor onderzoeken en observaties die fysiek moesten plaatsvinden geregeld uitgesteld moesten worden. Ook heeft klaagster in maart 2020 [naam andere zorginstelling] benaderd met een hulpvraag. Klaagster kon zich uiteindelijk niet vinden in het advies van [naam zorginstelling] (o.a. een klinische opname). Bovendien speelden er andere urgente zaken met betrekking tot de gezinssituatie. Hierdoor moest de inzet van NIKA – een van de onderzoeksmethoden – door de zorgaanbieder helaas worden uitgesteld tot oktober 2020. De zorgaanbieder kan niet anders zeggen dan dat zij zich heeft ingespannen om helderheid te verkrijgen over de oorzaak van het gedrag van de zoon van klaagster. Helaas is het in de geestelijke gezondheidszorg niet in alle gevallen mogelijk om een diagnose te stellen die onomstotelijk passend is bij een bepaalde cliënt en die een volledige verklaring geeft voor het zichtbare gedrag.

Met betrekking tot het tweede punt merkt de zorgaanbieder op dat zij de bewering dat behandeling lang op zich liet wachten niet kan volgen. Van januari tot en met september 2020 heeft hometraining plaatsgevonden. Onderdeel van deze training was om klaagster ondersteuning te geven bij de opvoeding en begeleiding van haar zoon. Vanaf oktober 2020 is de NIKA-methode toegepast. Enerzijds zijn de hometraining en NIKA-methode ingezet ter verduidelijking van het diagnostiekproces, anderzijds zijn dit ook op zichzelf staande interventies. De zorgaanbieder is verplicht om goede zorg te leveren en daarbij te handelen in overeenstemming met de op haar rustende verantwoordelijkheid, zoals (onder meer) vastgelegd in artikel 7:453 BW. Deze zorgplicht houdt in beginsel geen resultaatsverplichting in, maar een inspanningsverplichting. Dat klaagster ontevreden is met de door de zorgaanbieder geleverde zorg vindt de zorgaanbieder betreurenswaardig, maar doet niet af aan de door de zorgaanbieder geleverde inspanningen.

Ten aanzien van het derde klachtpunt merkt de zorgaanbieder op dat zij steeds heeft uitgedragen dat haar rol als specialistische ggz-aanbieder is om aan te geven wat de zoon van klaagster nodig heeft, gezien vanuit het diagnostisch beeld. Het is vervolgens aan de school om te bepalen of zij dit kan bieden. Op de momenten dat de rol van de zorgaanbieder leek te worden opgevat als een oordeel over het functioneren van de zoon op school is geprobeerd dit recht te zetten.

Over het laatste punt, het uitblijven van een plan van aanpak, merkt de zorgaanbieder op dat op 15 februari 2021 is afgesproken dat de zorgaanbieder een plan van aanpak zou opstellen gericht op de schakelmomenten. Een voorstel voor het plan van aanpak is op 11 maart 2021 aan klaagster overgelegd.

Op 17 mei 2021 werd een definitieve versie van het plan gedeeld. Klaagster geeft aan dat de daarin beschreven handvatten onbruikbaar zijn. In haar klacht licht zij niet toe waarom zij meent dat dit zo is.

Tot slot geeft de zorgaanbieder aan te begrijpen dat het voor klaagster niet makkelijk is geweest.
De behandelaren hebben steeds geprobeerd om met haar in gesprek te komen en te blijven en hebben erg hun best gedaan om beide ouders goed te informeren. De zorgaanbieder vindt het betreurenswaardig dat klaagster zich onvoldoende gehoord voelt of heeft gevoeld. De zorgaanbieder is blij dat het contact tussen klaagster en de behandelaren goed is blijven verlopen en merkt op graag gezien te hebben dat ieders inspanningen het door klaagster gewenste resultaat hadden opgeleverd.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

De overeenkomst die klaagster en de zorgaanbieder met elkaar hebben gesloten, betreft een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Op grond van de zorgovereenkomst die klaagster met de zorgaanbieder is aangegaan, moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (de zorgplicht uit artikel 7:453 van het BW). De commissie zal beoordelen of de zorgaanbieder is tekortgeschoten in zijn zorgplicht jegens (de zoon van) klaagster.

Klaagster heeft de interne klachtenprocedure bij de zorgaanbieder doorlopen. De klachtencommissie

van de zorgaanbieder heeft op 2 november 2021 uitspraak gedaan, waarbij de klachten van klaagster ongegrond zijn verklaard. De commissie zal in haar beoordeling van de klacht de klachtonderdelen aanhouden zoals die door de zorgaanbieder in het verweerschrift zijn benoemd.

Klachtonderdeel 1
Ten aanzien van het verwijt van klaagster dat de zorgaanbieder onvoldoende moeite heeft gedaan de onderliggende problematiek van de zoon te achterhalen, is de commissie gebleken dat hieraan meerdere oorzaken ten grondslag liggen, waardoor de duur van het traject ongebruikelijk lang is geweest. Dit heeft de zorgaanbieder in het verweerschrift en ter zitting duidelijk toegelicht. Hoewel dit te betreuren is en zeer goed voorstelbaar is dat dit voor klaagster ook frustrerend is geweest, vindt de commissie in de stukken en het verhandelde ter zitting geen grond om aan te nemen dat de zorgaanbieder hierin verwijtbaar heeft gehandeld. De commissie is daarom van oordeel dat de zorgaanbieder ten aanzien van dit onderdeel van de klacht niet is tekortgeschoten in haar zorgplicht en verklaart dit onderdeel ongegrond.

Wel merkt de commissie ten overvloede op dat de zorgaanbieder niet heel duidelijk is geweest in de communicatie richting klaagster rond de traumabehandeling. Klaagster had verzocht om behandeling door een psychiater, terwijl zij bedoelde dat zij traumabehandeling wilde opstarten voor haar zoon. Door de zorgaanbieder is ter zitting aangegeven dat een psychiater met name nodig is bij het voorschrijven van medicatie en niet voor traumabehandeling, zodat haar verzoek tot behandeling door een psychiater werd afgewezen. Dat een psychiater niet de aangewezen persoon is voor traumabehandeling, is klaagster niet eerder dan ter zitting duidelijk geworden. De commissie meent dat het op de weg van de zorgaanbieder had gelegen de vraag van klaagster naar een psychiater nader uit te vragen, zodat snel duidelijk was geworden waarvoor zij deze zorgvraag had gedaan en daarop adequaat door de zorgaanbieder gereageerd had kunnen worden.

Klachtonderdeel 2
Ten aanzien van de klachten rond het uitblijven van behandeling kan de commissie de zorgaanbieder volgen in haar onderbouwde en gemotiveerde verweer dat meerdere behandelingen zijn opgestart en gevolgd gedurende het diagnostisch proces. Dat behandeling is uitgebleven is de commissie dan ook niet gebleken. De commissie verklaart ook dit klachtonderdeel ongegrond.

Klachtonderdeel 3
Over het klachtonderdeel dat de zoon van klaagster lange tijd thuis heeft gezeten en niet haar school heeft kunnen gaan, welk onderdeel met name ter zitting naar voren is gebracht, heeft de zorgaanbieder aangegeven dat het aan een school zelf is om te bepalen of zij een kind kan bieden wat het nodig heeft.

De zorgaanbieder geeft slechts aan wat een kind nodig heeft vanuit een diagnostisch beeld en geeft geen oordeel over het wel of niet functioneren van een kind op een bepaalde school. Dat daarvan in dit geval wel sprake is geweest en het derhalve aan de zorgaanbieder te wijten zou zijn dat de zoon van klaagster een jaar heeft thuisgezeten, is de commissie niet gebleken. Wel merkt de commissie op dat het uiteraard zeer te betreuren is dat de zoon van klaagster lange tijd niet naar school heeft kunnen gaan, maar dit is niet te wijten aan het handelen van de zorgaanbieder.

Klachtonderdeel 4
Ten aanzien van het laatste klachtonderdeel betreffende het uitblijven van een plan van aanpak voor schakelmomenten is de commissie evenmin gebleken dat dit onnodig of buitensporig lang heeft geduurd. Ter zitting is namens de zorgaanbieder aangegeven dat bij het opstellen hiervan verschillende partijen betrokken zijn, die mochten reageren op het concept plan, zodat het vaststellen van het definitieve plan wat vertraging heeft opgelopen. De commissie is van oordeel dat dit niet zodanig lang heeft geduurd dat sprake is van nalatig handelen dan wel tekortschieten in de zorgplicht door de zorgaanbieder, zodat ook dit onderdeel ongegrond is.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:

– verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit mevrouw mr. P.W.M. de Wolf MSM, voorzitter, de heer drs. T. Knap, de heer mr. S. Sierksma, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. M. Gardenier, secretaris, op 9 juni 2022.