De klachten van klaagster over het verblijf met haar zoontje in het kortverblijfhuis van de zorgaanbieder zijn onvoldoende concreet door de zorgaanbieder weersproken. Aan de andere kant is er ook onvoldoende reden om te oordelen dat niet is gehandeld volgens de professionele standaard. De commissie kan niet beslissen over de verblijfplaats van het zoontje van klager

  • Home >>
  • Gehandicaptenzorg >>
De Geschillencommissie




Commissie: Gehandicaptenzorg    Categorie: (On)zorgvuldigheid    Jaartal: 2019
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 120415

De uitspraak:

In het geschil tussen

[Klaagster], wonende te [plaats], en J.P. van den Bentstichting, gevestigd te Deventer (verder te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Gehandicaptenzorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. Het geschil is ter zitting behandeld op 17 januari 2019 te Den Haag. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen. Klaagster heeft ter zitting haar standpunt toegelicht. Zij werd ter zitting vergezeld door [naam], familielid en vertrouwenspersoon, en [naam], goede vriendin. De zorgaanbieder heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om ter zitting haar standpunt toe te lichten.

Onderwerp van het geschil

Het geschil betreft de kwaliteit van de zorgverlening tijdens het verblijf van klaagster met haar zoontje in het kortverblijfhuis van de zorgaanbieder van eind maart tot begin mei 2018.

Standpunt van klaagster

Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken, in het bijzonder naar het vragenformulier dat op 5 oktober 2018 is ontvangen. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.

Klaagster verbleef met haar zoontje, dat op 13 maart 2018 is geboren, in het kortverblijfhuis van de zorgaanbieder van eind maart tot begin mei 2018.

De klacht bestaat in hoofdzaak uit de volgende klachtonderdelen:
1) Op 8 mei 2018 is klaagster onder dwang weggestuurd door de zorgaanbieder omdat de vader zonder voorafgaand overleg gedurende vier weken op haar indicatie werd gezet;
2) De begeleiding heeft haar bij het gedwongen vertrek gedreigd dat ze moest weggaan en bood haar geld aan voor de trein;
3) Klaagster was hoofdopvoeder maar dit is haar achter haar rug om door de begeleiding afgenomen;
4) De begeleiding heeft de vader voorgetrokken, terwijl klaagster er zat om te leren en het ging om moeder en kind;
5) De begeleiding praatte negatief over haar en praatte mee met de vader;
6) Het flesje van haar zoon werd altijd opgewarmd met lauw water uit de boiler. Klaagster vraagt zich af of dat geen kwaad kon in verband met salmonella;
7) Klaagster vond de locatie bij de zorgaanbieder een onveilige plek voor een moeder met een drie weken oude baby. Een dronken man kon vanaf de afdeling naar binnen lopen. Bewoners die er voorheen hadden gewoond, konden eveneens naar binnen lopen, ook in de nacht;
8) De begeleiding praatte niet met klaagster toen het slecht met haar ging en hielp haar ook niet. Ze moest zelf slachtofferhulp zoeken. Dit kon zij niet doordat zij een postnatale depressie had en een trauma;
9) De ouders van de vader schreeuwden tegen de ouders van klaagster dat het kind met de vader mee zou gaan. De begeleiding deed niks en vond dit allemaal goed;
10) Klaagster heeft geweigerd om mee te werken aan video-interactie omdat zij dat op dat moment niet kon. Toch werd zij gedwongen om mee te werken, de begeleiding gaf aan dat men het haar kon verplichten;
11) Klaagster kreeg geen luisterend oor van de begeleiding. De begeleiding mocht haar niet, ze gunde haar niks en kleineerde haar. Klaagster moest haar excuus aanbieden aan een begeleider omdat zij erop wees dat een antibioticapil niet voor haar was;
12) De begeleiding maakte valse en slechte rapporten over klaagster waarin negatieve mededelingen over haar werden gedaan. Er is niet vermeld dat klaagster ook op eigen initiatief dingen ondernam;
13) Klaagster heeft nooit een interne vertrouwenspersoon gekregen en is daar ook niet van tevoren over geïnformeerd.

Klaagster stelt als oplossing van het geschil voor dat de begeleiding haar verantwoording neemt en zegt dat ze haar slecht behandeld hebben. Klaagster heeft daar in haar mailbericht van 26 oktober 2018 aan toegevoegd dat het haar in hoofdzaak erom gaat dat ze haar zoontje terugkrijgt en 3-6 maanden begeleiding krijgt in een moeder-baby huis.

Klaagster vordert aanvankelijk alleen vergoeding van het klachtengeld van € 52,50. In haar mailbericht van 26 oktober 2018 vordert zij tevens een schadevergoeding van € 1.000,–, op 9 januari 2019 verhoogd naar € 25.000,–, voor het haar geestelijk in de grond trappen door de zorgaanbieder en de schade die bij haar zoontje door de onprofessionele begeleiding is aangericht.

Standpunt van de zorgaanbieder

Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken, in het bijzonder naar het verweerschrift van de zorgaanbieder van 7 november 2018 en de toelichting op 13 december 2018. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.

Het zoontje van klaagster en haar ex-partner is direct na de geboorte gedurende twee weken in een pleeggezin geplaatst.
Van eind maart tot begin mei 2018 is klaagster met haar zoontje in een kortverblijfhuis (verder te noemen: KVT) van de zorgaanbieder geplaatst in het kader van crisisopvang. De aanmelding hiervoor is gedaan door Veilig Thuis. De plaatsing had tot doel om te observeren of klaagster in voldoende mate voor haar zoontje kon zorgen. Helaas lukte het klaagster niet om goed voor hem te zorgen. Klaagster denkt zelf dat dit komt door een postnatale depressie, hetgeen niet is vastgesteld. Na vijf weken is het verblijf van klaagster in het KVT beëindigd omdat de gezinsvoogd besloot om het hoofdopvoederschap van de moeder naar de vader over te hevelen, zodat de vader kon laten zien of hij voor hun zoontje kon zorgen. Dit is goed verlopen. Per 8 mei 2018 verblijft het zoontje bij zijn vader. De moeder bezoekt haar zoontje op basis van een bezoekregeling, die aanvankelijk is uitgebreid. Het was de bedoeling om de bezoekregeling verder uit te breiden, maar omdat dit niet goed verliep is dit niet gelukt.

De medewerkers van de zorgaanbieder dienden hun observaties aan de gezinsvoogd te rapporteren. De observaties zijn ook met klaagster besproken. De medewerkers kunnen zich voorstellen dat deze gesprekken voor klaagster moeilijk en pijnlijk zijn geweest.

Eind september 2018 heeft klaagster een klachtenbrief aan de zorgaanbieder gestuurd waarin zij aangeeft dat zij zich onvoldoende ondersteund heeft gevoeld in de zorg voor haar zoontje en dat mede daardoor het hoofdopvoederschap naar de vader is gegaan. Op 1 november 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden met klaagster, waarbij alle door klaagster ingebrachte punten aan de orde zijn geweest en zij op al haar punten is gehoord. Klaagster heeft in dat gesprek haar verhaal kunnen doen bij de betrokken medewerkers. Tevens werd afgesproken dat alle medewerkers, middels een kaart, individueel hun reacties zouden geven op de ervaringen van klaagster, hetgeen zij hebben gedaan. Op deze manier hebben de medewerkers erkenning gegeven voor de situatie waarin klaagster verkeerde. Bij de afronding van het gesprek heeft klaagster aangegeven dat haar punten voldoende besproken waren en dat zij blij is met de ontvangen kaarten. Wel heeft de zorgaanbieder in het gesprek erkend, dat klaagster ten onrechte niet op de interne vertrouwenspersoon is gewezen.

Met het gesprek en de daaruit volgende acties zijn de door klaagster ingebrachte punten naar de mening van de zorgaanbieder voldoende behandeld en is voldoende tegemoet gekomen aan hetgeen door klaagster (aanvankelijk) in het vragenformulier is gevorderd.

Beoordeling

Naar aanleiding van het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie het volgende.

Aan de commissie ligt de vraag voor of er door de zorgaanbieder verwijtbare fouten zijn gemaakt bij het verblijf van klaagster in het kortverblijfhuis van de zorgaanbieder. Voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder is vereist dat voldoende aannemelijk wordt dat de zorgaanbieder tekort is geschoten in het nakomen van de behandelingsovereenkomst. De aanwezigheid van een fout of nalaten is een vereiste voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder. De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder kunnen worden toegerekend en klaagster moet door deze tekortkoming schade zijn toegebracht.

De commissie stelt voorop dat zij het betreurt dat de zorgaanbieder niet ter zitting is verschenen aangezien de klachten daardoor niet met beide partijen konden worden besproken. De zorgaanbieder heeft de door klaagster naar voren gebrachte klachtonderdelen in deze procedure onvoldoende weerlegd, nu in het verweerschrift en het aanvullende verweerschrift alleen in algemene zin op de klacht wordt ingegaan. De commissie kan daarom niet anders dan de klachtonderdelen, wegens onvoldoende tegenspraak, gegrond achten.

De commissie kan op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting evenwel niet tot het oordeel komen dat de zorgaanbieder in aanzienlijke mate tekort is geschoten en dat niet is gehandeld volgens de professionele standaard. De commissie beschikt over onvoldoende aanknopingspunten om daarover een afgewogen oordeel te geven. Nu in het kader van deze procedure niet is vastgesteld dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van de zorgaanbieder, dient de commissie de verlangde schadevergoeding af te wijzen.

De commissie kan voorts niet treden in het hoofddoel dat klaagster met haar klacht beoogt, namelijk dat zij haar zoontje terugkrijgt. Zoals de commissie ter zitting aan klaagster heeft uitgelegd is de commissie niet de instantie die beslist over de verblijfplaats van haar zoontje. Daarover beslist de kinderrechter, na ingewonnen advies van de gezinsvoogd.

Het voorgaande brengt de commissie tot het oordeel dat de klacht inhoudelijk gegrond is, maar dat de door klaagster verlangde vergoeding niet aan haar kan worden toegekend.

Nu de klacht gegrond wordt verklaard, ziet de commissie aanleiding de zorgaanbieder te veroordelen tot vergoeding aan klaagster van het door haar betaalde klachtengeld, zijnde een bedrag van € 52,50.

Beslissing

De commissie:

– verklaart de klacht van klaagster gegrond;

– wijst de door haar gevorderde schadevergoeding af;

– wijst het meer of anders gevorderde af;

– bepaalt dat de zorginstelling een bedrag van € 52,50 aan klaagster dient te vergoeden ter zake van het door haar betaalde klachtengeld.

Aldus beslist op 17 januari 2019 door de Geschillencommissie Gehandicaptenzorg, bestaande uit mevrouw mr. P.W.M. de Wolf MSM, voorzitter, de heer drs. P. Quaedvlieg en mevrouw drs. M.J.M. Timmers, leden, waarbij mevrouw mr. M.E. Taams-van Hoeken als plaatsvervangend secretaris fungeerde.