De uitvoering van de zorg van de zorgaanbieder was adequaat, de wachttijden waren niet onredelijk. Op de website van de zorgaanbieder staat welke zorg onder het eigen risico van de cliënt valt, dat is voldoende.

  • Home >>
  • Geestelijke Gezondheidszorg >>
De Geschillencommissie




Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg    Categorie: (Niet) Ontvankelijkheid    Jaartal: 2017
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 109922

De uitspraak:

In het geschil tussen

Cliënte en de Stichting Mondriaan, gevestigd te Heerlen, (verder te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennis genomen van de overgelegde stukken.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 juli 2017 te Maastricht. Cliënte is – hoewel behoorlijk opgeroepen – niet bij de mondelinge behandeling verschenen. Bij de behandeling zijn namens de zorgaanbieder verschenen [secretaris van de raad van bestuur] en [psychiater].

De zorgaanbieder heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn standpunt toegelicht.

Onderwerp van het geschil

Cliënte beklaagt zich over de feitelijke uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst die zij met de zorgaanbieder is aangegaan en over de traagheid waarmee die uitvoering plaatsvond.

Standpunt van cliënte

Voor het standpunt van cliënte verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt van cliënte op het volgende neer.

Cliënte is medio augustus 2016 door haar huisarts verwezen naar de zorgaanbieder met de vraag om hulp bij obsessieve gedachten en verkeerde overtuigingen op het gebied van seksualiteit die haar depressief maakten. Cliënte en haar huisarts waren het er samen over eens dat directe hulp nodig was. Cliënte heeft zich niet tot de zorgaanbieder gewend met de vraag of zij – net als haar vader en haar zus – een bipolaire stoornis had. Toch heeft de zorgaanbieder een onderzoek ingesteld of bij cliënte mogelijk sprake was van een dergelijke stoornis. Na het adviesgesprek met [behandelaar] van 2 november 2016 voelde cliënte zich aan haar lot overgelaten omdat zij niet wist wat de bedoeling was en kreeg zij nog steeds niet de voorgestelde hulp, te weten cognitieve gedragstherapie en/of gesprekken met een seksuoloog. In de volgende gesprekken met [behandelaar] werd geen verder onderzoek gedaan; deze gesprekken hielden niet meer in dan “Hoe is het met je?” Toen cliënte [behandelaar] had meegedeeld elders hulp te zoeken, bleek er opeens binnen één week tijd wel een seksuoloog beschikbaar te zijn, terwijl haar eerst door [behandelaar] was meegedeeld dat er voor de seksuoloog een wachtlijst was. Tijdens het intakegesprek met de seksuoloog deelde deze aan cliënte mee dat zij cliënte niet kon garanderen dat cliënte bij haar op de juiste plek was vanwege dwangmatige gedachten, maar dat er meer gesprekken nodig waren om dat te kunnen bepalen. Het traject bij de zorgaanbieder heeft geduurd van 16 augustus 2016 tot 19 december 2016. In die periode heeft de zorgaanbieder volgens cliënte geen hulp geboden.

Cliënte verkeerde in de veronderstelling dat psychische zorg vanuit de basis GGZ vergoed zou worden. Volgens cliënte had de zorgaanbieder haar moeten meedelen dat daarvoor eerst haar eigen risico werd aangesproken. In het intakegesprek noch later heeft cliënte een informatiemap over de kosten van de zorgaanbieder ontvangen, terwijl het verstrekken van zo’n map volgens haar wel tot de standaardprocedure behoort. De zorgaanbieder heeft € 2.444,50 bij de zorgverzekeraar van cliënte gedeclareerd, waarvan cliënte zelf € 862,66 aan eigen risico moest betalen; Cliënte stelt dat ze moest betalen voor niet geleverde diensten. Cliënte is van mening dat de zorgaanbieder onrechtmatig kosten heeft gedeclareerd en zij wil haar eigen risico niet betalen. Cliënte verlangt dat de commissie haar ten laste van de zorgaanbieder een vergoeding toekent van € 862,66.

Standpunt van de zorgaanbieder

Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt van de zorginstelling op het volgende neer.

De zorgaanbieder stelt primair dat het op hem over komt dat cliënte aan de hand van het oordeel van de raad van bestuur, zoals neergelegd in de brief van die raad aan cliënte van 15 maart 2017, haar klacht heeft bijgesteld en daarmee een klacht met een andere inhoud ter beoordeling aan de commissie heeft voorgelegd. De zorgaanbieder is van mening dat de commissie cliënte niet-ontvankelijk moet verklaren.

Subsidiair interpreteert de zorgaanbieder de klacht van cliënte als betrekking hebbende op a) de professionaliteit van de betrokken behandelaren, b) op het niet gehoord zijn van de hulpvraag en c) op het ontbreken van een adequate behandeling na het adviesgesprek.

Ad a) In het advies dat met cliënte is besproken, is haar meegedeeld dat [behandelaar] haar  behandelaar werd en dat [specialist] de bij de behandeling betrokken specialist zou zijn. [Behandelaar] is verpleegkundig specialist in opleiding met ervaring als ambulant behandelaar. [Specialist] is psychiater. Het toewijzen van een behandelaar én een bij de behandeling betrokken specialist is in overeenstemming met het professioneel statuut van de zorgaanbieder.
Ad b) de hulpvraag op het gebied van seksualiteit is wel degelijk gehoord, zowel tijdens de intake als in de behandelcontacten. Elke behandelaar moet op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst handelen als goed hulpverlener en heeft daardoor een eigen verantwoordelijkheid voor zijn/haar handelen. Gelet op de aanwezige depressieve klachten, de familiaire belasting en de vraag van de verwijzer is daarom ook zorgvuldige psychiatrische diagnostiek gedaan naar een mogelijke bipolaire stoornis. Ter adstructie verwijst de zorgaanbieder in het verweerschrift naar een daarin weergegeven deel uit het verslag van het psychiatrisch onderzoek van de hand van [specialist]. Op grond van dat weergegeven deel is de zorgaanbieder van mening dat de hulpvraag van cliënte wel degelijk is gehoord en dat er na het adviesgesprek een aanvang is gemaakt met de behandeling van cliënte. Dat cliënte het niet eens is met de aanpak van het traject doet daar volgens de zorgaanbieder niet aan af. Daaruit wordt tevens duidelijk dat cliënte heel serieus is genomen in haar hulpvraag en dat rekening houdend met de beperking van haar zwangerschap een behandelbeleid in gang is gezet.
Ad c) De zorgaanbieder kan niet worden verweten dat de gesprekken die zijn gevoerd conform de in de geestelijke gezondheidszorg geldende regelgeving bij de zorgverzekeraar van cliënte in rekening zijn gebracht. Evenmin kan de zorgaanbieder worden verweten dat de zorgverzekeraar van cliënte de kosten heeft verrekend met het eigen risico van cliënte.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de zorgaanbieder verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd. De hulpvraag zoals cliënte die omschrijft en het feit dat zij te lang op een behandeling heeft moeten wachten, zijn ook bij de klachtencommissie onderwerp van gesprek geweest. De verwijzing van de huisarts van cliënte vermeldde: “met enige spoed”. Desgevraagd heeft de huisarts aan de Centrale Voordeur meegedeeld, dat zij in deze altijd de wens van de patiënt volgt. Voorafgaand aan het indienen van de klacht heeft cliënte nimmer geklaagd over het tempo. Aan cliënte was ook niet te merken dat er sprake was van spoed noch van een crisissituatie. Bij een vermoeden van een bipolaire stoornis vinden er een uitgebreidere intake en een heteroanamnese plaats. Dan duurt het langer dan gebruikelijk voordat met een daadwerkelijke behandeling kan worden begonnen, maar met die langere duur zijn de voor de GGZ vastgestelde normen niet overschreden.

Beoordeling van het geschil

De commissie heeft het volgende overwogen.

De ontvankelijkheid
Met betrekking tot het niet-ontvankelijkheidsverweer dat de zorgaanbieder heeft opgeworpen oordeelt de commissie als volgt. Op 19 januari 2017 heeft cliënte haar klacht bij (de klachtencommissie van) de zorgaanbieder telefonisch ingediend. Partijen nemen tegenovergestelde standpunten in over de inhoud van die telefonisch ingediende klacht. Duidelijkheid over de telefonisch ingediende klacht is er dan ook niet. De commissie kan dan ook niet vaststellen of cliënte haar klacht heeft bijgesteld en aldus bij de commissie een klacht met een andere inhoud heeft ingediend zonder deze laatstbedoelde eerst bij de zorgaanbieder in te dienen. De commissie zal aan de hand van de door partijen overgelegde stukken beoordelen of de klacht die cliënte bij haar heeft ingediend anders luidt dan de klacht die zij bij de zorgaanbieder heeft ingediend.

De kern van de bij de commissie ingediende klacht van cliënte is dat zij bij de zorgaanbieder – hoewel volgens cliënte en haar huisarts directe hulp nodig was – langer dan normaal op hulp heeft moeten wachten, dat de zorgaanbieder haar hulpvraag niet heeft gehoord en dat de zorgaanbieder cliënte niet heeft meegedeeld dat de kosten van de behandeling onder het (eventueel vrijwillig verhoogde) eigen risico van de Zorgverzekeringswet vielen.

Uit de eerder genoemde brief van 15 maart 2017 blijkt met zoveel woorden dat de zorgaanbieder bij de interne klachtafhandeling is uitgegaan van de volgende klachtonderdelen: cliënte moest te lang wachten op de start van de behandeling en aan cliënte was niet meegedeeld dat haar eigen risico voor de vergoeding van de behandeling zou worden aangesproken. Uit de verdere inhoud van die brief valt af te leiden dat bij de interne klachtafhandeling ook de hulpvraag van cliënte aan de orde moet zijn geweest, gelet op het feit dat de zorgaanbieder cliënte medio november 2016 op haar verzoek heeft doorverwezen naar een seksuoloog.
Op grond van het voorgaande komt de commissie tot de conclusie dat de klacht van cliënte die zij bij de commissie heeft ingediend in de kern genomen niet anders is dan de klacht die zij aan de (klach-tencommissie van de) zorgaanbieder heeft voorgelegd. Nu voldaan is aan het formele vereiste voor ontvankelijkheid van cliënte in haar klacht, zoals neergelegd in artikel 6, eerste lid onder a van het Reglement van de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, is er geen grond om cliënte niet-ontvankelijk te verklaren in haar klacht. Het niet-ontvankelijkheidsverweer van de zorgaanbieder wordt dan ook verworpen en cliënte kan in haar klacht worden ontvangen. De commissie gaat over tot de inhoudelijke behandeling van de klacht. Na het toetsingskader te hebben vermeld, zal de commissie de klachtonderdelen achtereenvolgens beoordelen: cliënte is niet gehoord over de hulpvraag, cliënte heeft langer dan normaal op hulp moeten wachten en cliënte is niet meegedeeld dat haar eigen risico van haar zorgverzekeringspolis zou worden aangesproken.

Het toetsingskader
De commissie stelt voorop dat voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder vereist is dat voldoende aannemelijk is dat de zorgaanbieder tekort is geschoten in de uitvoering van geneeskundige behandelingsovereenkomst die tussen partijen heeft bestaan. De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder kunnen worden verweten en cliënte moet daarvan nadeel hebben ondervonden. Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het Burgerlijk Wetboek). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Daarbij geldt dat op de zorgaanbieder een inspanningsverplichting en geen resultaatsverplichting rust, hetgeen wil zeggen dat van een tekortkoming pas kan worden gesproken indien komt vast te staan dat de zorgaanbieder zich onvoldoende heeft ingespannen; de zorgaanbieder hoeft niet in te staan voor het bereiken van een bepaald resultaat.

Cliënte is niet gehoord over de hulpvraag
De commissie neemt als vaststaand aan dat cliënte zich via haar huisarts tot de zorgaanbieder heeft gewend met de vraag om hulp bij obsessieve gedachten en verkeerde overtuigingen op het gebied van seksualiteit; eveneens staat vast dat de zorgaanbieder bij cliënte onderzoek heeft gedaan naar een mogelijke bipolaire stoornis. Cliënte stelt zich op het standpunt dat haar hulpvraag geen betrekking had op een eventuele bipolaire stoornis bij haar. Nu de zorgaanbieder toch een onderzoek als hiervoor bedoeld heeft gedaan, is cliënte – anders dan de zorgaanbieder – van mening dat haar hulpvraag door de zorgaanbieder niet is gehoord.

De commissie is van oordeel dat in de hiervoor aangehaalde zorgplicht van de zorgaanbieder besloten ligt dat de zorgaanbieder als primaire taak heeft het geven van een goede (medische) behandeling, het verrichten van goed onderzoek en het geven van goed advies. Wat deze zorg met zich brengt zal grotendeels door de zorgaanbieder zelf bepaald moeten worden. In zoverre heeft de zorgaanbieder uit de aard der zaak een bepaalde autonomie en zal hij daarnaast spontaan moeten handelen waar dit professioneel noodzakelijk is; dit is – zoals ook de zorgaanbieder heeft betoogd – de eigen professionele verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder. De zorgaanbieder hoeft zich niet uitsluitend te richten op de hulpvraag van de cliënt, maar moet onderzoeken wat er aan de hand is om – in overleg met en met instemming van de cliënt – te komen tot een zo goed mogelijk behandelplan.

De zorgaanbieder, die van mening was dat er bij cliënte wel eens een bredere problematiek aanwezig kon zijn dan cliënte beweerde, achtte het op basis van zijn eigen professionele verantwoordelijkheid noodzakelijk dat bij cliënte (eerst) een onderzoek zou worden gedaan naar de mogelijke aanwezigheid van een bipolaire stoornis. De zorgaanbieder kon op goede gronden tot dat besluit komen. Immers er lag een verwijzing door de huisarts van cliënte voor een mogelijke bipolaire stoornis, cliënte had depressieve klachten en bij de zorgaanbieder was familiaire belasting met bipolaire stoornis bekend.

Cliënte heeft de stellingen van de zorgaanbieder niet betwist dat er bij de zorgaanbieder met haar meerdere gesprekken hebben plaatsgevonden: op 2 november 2016 het adviesgesprek met haar [behandelaar], op 7 november 2016 met de bij de behandeling betrokken psychiater [specialist], op 14 november 2016 met [behandelaar], op 19 november 2016 met de [psycholoog] en op 5 december 2016 met [behandelaar]. De depressieve gevoelens van cliënte zijn aan de orde geweest in de gesprekken op 2 en 7 november 2016 en de problemen met de seksualiteit in de gesprekken van 14 november 2016, 19 november 2016 en 5 december 2016. Naar het oordeel van de commissie blijkt hieruit voldoende dat de hulpvraag, zoals cliënte die beschrijft, door de zorgaanbieder niet is genegeerd. Sterker nog, uit de rapportage van het adviesgesprek op 2 november 2016 met [behandelaar] blijkt ondubbelzinnig dat cliënte kon instemmen met het behandelvoorstel.

Cliënte heeft langer dan normaal op hulp moeten wachten
In de verwijsbrief van de huisarts, waarmee cliënte naar de zorgaanbieder werd verwezen, stond vermeld “graag met enige spoed”. Voor de Centrale Voordeur Volwassenen (centraal aanmeldpunt) van de zorgaanbieder was die vermelding aanleiding om met cliënte en haar huisarts contact op te nemen. De Centrale Voordeur heeft de situatie van cliënte op grond van verkregen informatie en een eerste inschatting van haar problematiek niet als acuut beoordeeld. Dit betekende dat cliënte bij de zorgaanbieder – in overeenstemming met diens algemeen beleid – moest wachten op haar eerste intakegesprek (de aanmeldwachttijd) en op het eerste behandelcontact (de behandelwachttijd). De zorgaanbieder hanteert op grond van dat beleid geen wachttijden wanneer er sprake is van een crisissituatie, maar die deed zich volgens die eerste inschatting bij cliënte niet voor. De zorgaanbieder heeft de kwestie betreffende de wachttijden bekend gemaakt op haar website en daar ook de (destijds) actuele wachttijden weergegeven. Bovendien heeft cliënte niet gesteld en het is de commissie ook niet gebleken dat cliënte bij het eerste intakegesprek op 19 september 2016 en/of bij het adviesgesprek op 2 november 2016 heeft geklaagd over het feit dat zij te lang moest wachten. Evenmin is gesteld noch gebleken dat cliënte bij de zorgaanbieder heeft aangekaart dat er in tegenstelling tot de opvatting van de Centrale Voordeur wel sprake was van acute problemen bij haar.
Kennelijk heeft cliënte de hiervoor geciteerde vermelding in de verwijsbrief anders opgevat dan de zorgaanbieder, in wel die zin dat in haar beleving wel sprake was van spoed. Uit het beleid van de zorgaanbieder valt af te leiden dat deze op basis van de mate van ernst van een bepaalde situatie gradaties (enige spoed, spoed/urgentie) hanteert.

Het is de commissie niet gebleken dat de door de zorgaanbieder gehanteerde wachttijden onredelijk lang zijn en dat de wachttijden die cliënte heeft (moeten) ondergaan, buiten de normen vallen. In het kader van de behandelingsovereenkomst rust op de zorgaanbieder in beginsel de plicht dit verschil in uitkomst met cliënte te communiceren. Onduidelijk is gebleven of de zorgaanbieder dit (in voldoende mate) heeft gedaan. Voor zover nodig geeft de commissie de zorgaanbieder dan ook in overweging in voorkomende gevallen met een cliënt te communiceren over de wachttijdnormen in de geestelijke gezondheidszorg en welke wachttijden de zorgaanbieder hanteert.

Cliënte is niet meegedeeld dat haar eigen risico van haar zorgverzekeringspolis zou worden aangesproken
Naar het oordeel van de commissie is het primair de eigen verantwoordelijkheid van cliënte om in haar zorgverzekeringspolis en/of bij haar zorgverzekeraar na te gaan of de in de (geestelijke) gezondheidszorg te maken kosten al dan niet onder het eigen risico van de zorgverzekeringspolis vallen. Naar het oordeel van de commissie ligt er op dit gebied geen directe informatieplicht bij de zorgaanbieder. Van de zorgaanbieder kan niet worden verlangd dat deze alle financiële consequenties van een behandeling voor een cliënt kent, omdat voor een zorgaanbieder onbekend is of een cliënt slechts het wettelijk eigen risico heeft of met de zorgverzekeraar een vrijwillig hoger eigen risico is overeengekomen noch of het eigen risico van de cliënt inmiddels is opgesoupeerd. Overigens heeft de zorgaanbieder op zijn (voor iedereen toegankelijke) website een overzicht geplaatst waarin is vermeld of een bepaalde vorm van zorg al dan niet onder het eigen risico valt. Die website had cliënte kunnen raadplegen.

De slotsom
Op grond van de voorgaande overwegingen komt de commissie tot de conclusie dat de zorgaanbieder de zorg van een goed hulpverlener heeft betracht en daarbij heeft gehandeld in overeenstemming met de op hem rustende professionele verantwoordelijkheid. De zorgaanbieder is niet toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van de geneeskundige behandelingsovereenkomst die tussen partijen heeft bestaan. De commissie is van oordeel dat cliënte in haar klacht kan worden ontvangen, dat de klacht van cliënte ongegrond is en dat daarom de door cliënte verlangde financiële vergoeding niet voor toewijzing in aanmerking kan komen.

Beslissing

De commissie:

– verklaart cliënte ontvankelijk in haar klacht;
– verklaart de klacht van cliënte ongegrond;
– wijst de door cliënte verlangde financiële vergoeding af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg op 6 juli 2017.