Commissie: Zorg Algemeen
Categorie: (On)zorgvuldigheid
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
113399
De uitspraak:
In het geschil tussen
[Cliënte], wonende te [plaats], en Max Ernst B.V., gevestigd te Arnhem.Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Zorg Algemeen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. Het geschil is ter zitting behandeld op 16 februari 2018 te Eindhoven. Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen. De cliënte, vergezeld van [naam] is ter zitting verschenen. Namens de zorgaanbieder zijn verschenen [naam], (directeur Max Ernst GGZ), [naam] (psychiater) en [naam], (informatie medewerker).
De commissie heeft kennisgenomen van de stukken die door partijen zijn overgelegd. Partijen hebben hun standpunten (nader) toegelicht.
Onderwerp van het geschil
Het geschil heeft betrekking op de verleende zorg, alsmede de manier waarop de zorgaanbieder met de cliënte is omgegaan.
Standpunt van de cliënte
Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt van de cliënte op het volgende neer.
Cliënte is het er niet mee eens dat zij in januari 2017 een nieuwe verwijzing moest vragen, zodat haar behandeling in de Basis GGZ kon worden voortgezet. Zij heeft daarop een klacht ingediend bij de zorgaanbieder, welke klacht eerst op 2 mei 2017 is afgehandeld.
De klacht is ongegrond verklaard omdat uiteindelijk toch was besloten de behandeling van cliënte te continueren in de specialistische GGZ. Cliënte stelt daarover niet geïnformeerd te zijn. Zij gaat nu schematherapie elders volgen, waarvoor zij enorme kosten heeft. Deze kosten had zij niet gehad indien zij bericht had ontvangen dat zij door kon gaan in de specialistische GGZ.
Voorts kan cliënte zich niet vinden in de einde-behandelingsbrief die door de zorgaanbieder is verstuurd naar de huisarts van de ex-echtgenoot van cliënte, waarin cliënte vaak wordt genoemd maar waarvan zij niet op de hoogte is gebracht. Cliënte is van mening dat de inhoud van de brief teveel over haar gaat. Daarnaast wordt zij omschreven op een manier die niet correct is.
Cliënte verlangt wijziging van de einde-behandelingsbrief en betaling van de kosten die zij heeft moeten maken omdat zij ergens anders de schematherapie moet volgen ter afronding van haar behandeling. Cliënte verlangt een schadevergoeding van € 2.500,–.
Ter zitting heeft cliënte nog het volgende aangevoerd.
Cliënte is nu al een jaar met de klachtprocedure bezig. Zij had in die periode ook kunnen werken. Cliënte heeft veel tijd geïnvesteerd in de procedure. Er is veel gedoe geweest. De therapie bij CO-EUR is afgebroken omdat de schematherapie nog niet was voltooid. Cliënte volgt inmiddels schematherapie bij [naam behandelaar]. Zij maakt nu extra kosten omdat zij maar 80% vergoed krijgt. De schematherapie kan cliënte in april van dit jaar afronden. Bij de zorgaanbieder werd cliënte ook behandeld door [naam behandelaar]. Schematherapie kan volgens cliënte maar bij één behandelaar plaatsvinden.
In oktober 2016 zat cliënte in de eindfase van haar behandeling en in januari 2017 werd de behandeling per direct stop gezet. Cliënte is van mening dat haar behandeling wel effect had.
In mei 2017 kreeg cliënte pas een reactie op haar klacht. Op 21 januari 2017 is cliënte gestopt met haar behandeling bij de zorgaanbieder en in december 2017 heeft zij de behandeling bij [naam behandelaar]. Cliënte had de verwachting dat zij in april 2017 al klaar zou zijn. Zij zat immers in een afrondende fase. Tot 2 mei 2017 is er niet gecommuniceerd over de klacht.
Cliënte heeft een klacht ingediend bij het regionaal tuchtcollege voor de gezondheidszorg tegen [naam behandelaar van de ex-echtgenoot] en de zorgaanbieder voor wat betreft de eindebehandelingsbrief met betrekking tot de ex-echtgenoot van cliënte die door [naam behandelaar van de ex-echtgenoot] is verstuurd naar de huisarts van de ex-echtgenoot van cliënte.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt van de zorgaanbieder op het volgende neer.
De zorgaanbieder stelt dat cliënte akkoord is gegaan met een verwijzing naar CO-EUR, welke beter bij cliënte zou passen. Het behandelteam had in oktober 2016 besloten dat schematherapie de best passende interventie was. In januari 2017 werd echter geconstateerd dat de privé situatie van cliënte dermate belemmerend werkte dat werd geconcludeerd dat systeemtherapie niet van de grond kwam waarna naar CO-EUR is verwezen. Het doorbreken van patronen via systeemtherapie vraagt immers om een stabiele situatie. Wijziging van de einde-behandelingsbrief is niet mogelijk, omdat het dossier inclusief eindbrief onderdeel is van de behandeling van de ex-echtgenoot van cliënte en daarmee zijn eigendom. Het toevoegen of wijzigen van dossierstukken dient met instemming van de ex-echtgenoot en de regiebehandelaar te gebeuren. De zorgaanbieder merkt nog op dat uit de verslaglegging blijkt dat de behandelaar van de ex-echtgenoot de patronen van communicatie binnen het huwelijk heeft willen beschrijven. De zorgaanbieder is wel van mening dat het heel lang heeft geduurd voordat cliënte heeft kunnen beschikken over haar medisch dossier.
Er is vertraging ontstaan omdat de betrokkene die het dossier gereed moest maken wegens verlof afwezig was. Dergelijke verzoeken worden nu ter afhandeling naar de zorgadministratie gezonden waardoor het niet langer afhankelijk is van de aanwezigheid van een persoon. Verder is de zorgaanbieder van mening dat het zorgvuldiger was geweest wanneer met de ex-echtgenoot van cliënte was besproken om tekstpassages van de brief ter inzage aan cliënte voor te leggen.
De zorgaanbieder ziet geen enkele aanleiding voor schadevergoeding.
Ter zitting heeft de zorgaanbieder nog het volgende aangevoerd.
De zorgaanbieder stelt voorop dat indien anderen worden genoemd in de einde-behandelingsbrief van de ex-echtgenoot van cliënte het op zijn minst correct was geweest indien de behandelaar via de ex-echtgenoot cliënte had benaderd. [Naam behandelaar van de ex-echtgenoot] is thans niet meer werkzaam bij de zorgaanbieder.
De eigen bijdrage bestaat sinds 2012 niet meer, maar het eigen risico wel. Die blijft jaarlijks gelden, ook als de behandeling feitelijk langer duurt. De zorgaanbieder wordt gecontracteerd door zorgverzekeraars. Behalve het eigen risico rusten er geen kosten op cliënten. Alles wordt voor 100% vergoed door de zorgverzekeraars.
In augustus 2016 verliep de schematherapie redelijk goed. De oefeningen vonden nog plaats tot december 2016. Er speelden eind 2016 echter inhoudelijk veel dingen bij cliënte waardoor schematherapie minder effect zou hebben. Dit werd door [naam behandelaar] aangegeven. Er was wel wat effect te zien maar onvoldoende gelet op de duur van de behandeling van al drie jaar. Het advies was naar een andere behandeling in een lichtere variant te gaan. Een dergelijke behandeling zou wellicht meer effect hebben. Gekeken werd wat aan steun en structuur kon worden geboden. Destijds was nog niet bekend dat [naam behandelaar] weg zou gaan bij de zorgaanbieder. Op het moment dat een behandelaar vertrekt, wordt gekeken naar de hoeveelheid zaken van die behandelaar en naar wat kan worden afgerond. Het wordt verder aan de behandelaar en cliënt overgelaten of cliënt meegaat met de behandelaar of dat een andere behandelaar wordt gekozen. [Naam behandelaar] heeft per 1 mei 2017 de zorgaanbieder verlaten. Op 13 april 2017 heeft nog een afscheidsgesprek tussen cliënte en [naam behandelaar] plaatsgevonden. De behandeling van cliënte was toen reeds afgesloten.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie het volgende.
De commissie dient de vraag te beantwoorden of er verwijtbare fouten zijn gemaakt bij de behandeling van cliënte tijdens de uitvoering van de vooraf opgestelde behandelingsovereenkomst.
De commissie stelt voorop dat voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder vereist is dat voldoende aannemelijk wordt dat de zorgaanbieder tekort is geschoten in het nakomen van de
behandelingsovereenkomst. De aanwezigheid van een fout of nalaten is een vereiste voor
aansprakelijkheid van de zorgaanbieder. De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder kunnen worden verweten en cliënt moet door deze tekortkoming schade zijn toegebracht. Daarbij geldt in het geval als het onderhavige dat sprake is van een inspanningsverbintenis en niet van een resultaatsverbintenis. Dat wil zeggen dat pas kan worden gesproken van een tekortschieten indien vast komt te staan dat de betrokken behandelaar zich onvoldoende heeft ingespannen; de behandelaar hoeft niet in te staan voor een bepaald resultaat.
De klacht met betrekking tot de inhoud van het einde-behandelingsverslag van de ex-echtgenoot van cliënte heeft geen betrekking op de overeenkomst gesloten tussen cliënte en de zorgaanbieder.
Het betreft de contractuele relatie tussen de ex-echtgenoot van cliënte en de zorgaanbieder.
De klacht betreft niet de behandeling van cliënte. Gelet hierop kan de commissie hierover niet oordelen, en is de klacht in zoverre niet-ontvankelijk. Overigens heeft de zorgaanbieder ter zitting erkend dat het op zijn minst correct was geweest indien de behandelaar van de ex-echtgenoot van cliënte via de ex-echtgenoot cliënte had benaderd, zodat cliënte niet op enig moment zou worden verrast met de inhoud van het einde-behandelingsverslag. In voorkomende gevallen dient een extra zorgvuldigheid te worden betracht.
Voor wat betreft de klacht over de aan cliënte verleende zorg overweegt de commissie als volgt.
De behandeling bij de zorgaanbieder is gestart op 3 juli 2013. Om en nabij september 2016 is
econcludeerd dat de behandeling van cliënte zich in de afrondende fase bevond en is besloten dat schematherapie de best passende interventie op dat moment was. De behandeling kon worden
afgerond na een aantal behandelsessies. Vervolgens is in januari 2017 besloten de behandeling van cliënte voort te zetten in de Basis GGZ, dit omdat de schematherapie behandeling volgens de zorg-aanbieder onvoldoende van de grond kwam. De klachten van cliënte veranderden als gevolg van
gewijzigde persoonlijke omstandigheden. De privésituatie van cliënte werkte – naar uit de onbestreden uitleg van de zorgaanbieder naar voren komt – dermate belemmerend dat geconcludeerd werd dat schematherapie op dat moment geen nut had. Uiteindelijk is toch besloten de behandeling van cliënte te continueren in de specialistische GGZ. Het behandeltraject is op 13 april 2017 beëindigd als gevolg van de doorverwijzing van cliënte naar CO-EUR. Naar het oordeel van de commissie heeft de zorgaanbieder adequaat en voortvarend gehandeld door de cliënte te verwijzen naar een andere vorm van therapie nadat kenbaar werd dat de schematherapie behandeling na zoveel jaar toch stagneerde. Dat het doorbreken van patronen via schematherapie om een stabiele situatie vraagt, acht de commissie aannemelijk. Door cliënte is ook niet weersproken dat haar privésituatie in de laatste maanden van 2016 belemmerend werkte. Dat cliënte reeds een jaar geleden klaar zou zijn geweest met haar behandeling is niet onderbouwd. Gelet op de stagnatie in de behandeling van cliënt acht de commissie dit ook niet aannemelijk. De stelling van de cliënte dat de zorgaanbieder niet naar haar behoeften heeft geluisterd, maar uit eigen belang heeft gehandeld, is uit de stukken en het verhandelde ter
zitting niet naar voren gekomen. Het is de commissie ook niet gebleken dat de zorgaanbieder cliënte niet heeft geïnformeerd over voortzetting van de behandeling in de specialistische GGZ. De commissie verwijst daarvoor naar een telefoonnotitie van [naam behandelaar] van 12 januari 2017, waarin wordt vermeld dat besproken is dat [naam behandelaar] met CO-EUR een belafspraak heeft en dat twee gesprekken zijn gepland tussen cliënte en [naam behandelaar]. Benoemd wordt dat gezorgd moet worden voor wat rust. Cliënte is het daarmee eens.
Dat cliënte thans schematherapie volgt waarvoor geen 100% vergoeding geldt, is haar eigen keuze. Ook overigens is het de commissie niet gebleken van extra kosten als gevolg van het uitblijven van de behandeling. Dat CO-EUR als ook [naam behandelaar] wachttijden hebben, voordat cliënte met de behandeling kan starten, is niet iets dat aan de zorgaanbieder te wijten valt.
Voor wat betreft de duur van de klachtafhandeling overweegt de commissie als volgt.
De cliënte heeft op 20 februari 2017 een klacht bij de zorgaanbieder ingediend, welke op 21 februari 2017 door de zorgaanbieder is ontvangen. Eerst op 1 mei 2017 is de klacht door de zorgaanbieder afgehandeld. Hiermee heeft de zorgaanbieder in beginsel niet voldaan aan de wettelijke termijn van zes weken. Echter, op het moment dat de termijn van zes weken verstreek, te weten op 4 april 2017, heeft de zorgaanbieder de termijn verlengd. Vervolgens is net binnen de uiterlijke verlenging van vier weken de klacht afgehandeld. Hoewel de zorgaanbieder binnen de wettelijke termijnen van de klachtafhandeling is gebleven, getuigt een en ander niet van de schoonheidsprijs. Dit leidt echter niet tot een schade-vergoeding.
Gelet op het voren overwogene is de commissie van oordeel dat niet is gebleken dat de zorgaanbieder in deze niet heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwaam professional. De klachten van de cliënte worden dan ook ongegrond verklaard.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht niet-ontvankelijk, voor zover deze is gericht tegen een vermelding omtrent
haar persoon in het behandelingsverslag dat betrekking heeft op haar echtgenoot, en voor het
overige ongegrond.
Aldus beslist op 16 februari 2018 door de Geschillencommissie Zorg Algemeen.