Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg
Categorie: (On)Zorgvuldig handelen
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
113338
De uitspraak:
In het geschil tussen
[Cliënt], in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van zijn minderjarige zoon, [naam], wonende te [plaats] en Stichting Centrum ’45, gevestigd te Oegstgeest.Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken. Het geschil is ter zitting behandeld op 7 februari 2018 te Utrecht.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht. De cliënt was ter zitting vergezeld van [naam], die als tolk optrad.
Namens de zorgaanbieder zijn verschenen [naam geneesheer directeur], en [naam juridisch adviseur].
Onderwerp van het geschil
Het geschil heeft betrekking op het door de zorgaanbieder verrichte onderzoek van de zoon van de cliënt.
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.
Volgens de cliënt heeft de zorgaanbieder professionele fouten gemaakt bij het vaststellen van de diagnose van zijn zoon, [naam], ongeveer 8 jaar oud.
Hij is het niet eens met de uitslag van het onderzoek. De testen die het medisch team bij zijn zoon heeft uitgevoerd, zijn volgens hem niet gebaseerd op een wetenschappelijke basis. De uitkomst van het onderzoek heeft een grote invloed op de toekomst van de zoon en leidde tot grote morele en materiële schade aan de ouders. Daarom heeft hij een klacht ingediend bij de klachtencommissie. Tijdens de zitting bij de klachtencommissie heeft de cliënt de fouten van het medisch team genoemd, maar de klachtencommissie was van oordeel dat er slechts enkele fouten zijn gemaakt. De cliënt wil dat de gehele waarheid wordt geopenbaard.
De cliënt verlangt dat de zorgaanbieder erkent dat er fouten zijn gemaakt bij het diagnosticeren van zijn zoon. Ook verlangt hij een schadevergoeding ter compensatie van de fysieke en morele schade die zijn zoon heeft ondervonden. Enkele instellingen hebben de uitkomsten van het onderzoek van de zorgaanbieder overgenomen, waardoor de dingen erger zijn geworden en de cliënt veel morele fysieke en psychische schade heeft opgelopen.
Ter zitting heeft de cliënt onder meer het volgende naar voren gebracht. De cliënt heeft zich destijds gewend tot de zorgaanbieder met de vraag om een onderzoek naar zijn zoon te verrichten en te bekijken wat er met hem aan de hand is. De cliënt heeft dit gevraagd naar aanleiding van de doorverwijzing van de school van zijn zoon.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.
De zoon van de cliënt, geboren op 17 juni 2010, heeft per september 2015 drie maanden op een reguliere basisschool gezeten. Op advies van de school is hij wegens gedragsproblemen op het speciaal onderwijs geplaatst en deze laatste school adviseerde dat hij wederom naar een andere school zou gaan (cluster IV-onderwijs). De ouders waren het niet met deze gang van zaken eens omdat zij menen dat hun zoon thuishoort binnen het reguliere onderwijs. Na een gesprek met de directeur van de school en de leerplichtambtenaar werd besloten dat er eerst een onderzoek zou plaatsvinden. Sinds een paar weken daarna hebben zij de zoon thuisgehouden. Hij heeft sindsdien geen onderwijs meer gevolgd.
De ouders gaven aan dat zij van de zorgaanbieder graag willen horen dat hun zoon geschikt is voor het reguliere onderwijs. De zorgaanbieder heeft aangegeven dat zij niet de instantie is om te bepalen naar welke school het kind kan gaan en dat zij alleen kunnen kijken naar de ontwikkeling van het kind. Na het onderzoek heeft de zorgaanbieder aangegeven dat vanwege het beperkte onderzoek geen definitieve conclusies getrokken kunnen worden. De voorlopige conclusie is dat er geen sprake lijkt te zijn van een posttraumatische stressstoornis, maar dat de onderzoekers zich op bepaalde punten wel zorgen maken over zijn ontwikkeling, hetgeen werd toegelicht. Daarbij werd ingegaan op zijn sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling en er is voorzichtig gesproken over de mogelijkheid van een ontwikkelingsstoornis. Op grond hiervan werd geadviseerd nader onderzoek te laten verrichten door een instelling met speciale deskundigheid op dit gebied, zoals het UMC. De ouders willen echter niet dat nader onderzoek plaatsvindt.
De cliënt meent dat de zorgaanbieder de uitkomst van het onderzoek naar de school van zijn zoon heeft gestuurd. De zorgaanbieder heeft het rapport echter alleen naar de huisarts gestuurd en niet naar de school, omdat de cliënt daarvoor geen toestemming heeft gegeven. Bij verzending naar de huisarts is verzuimd om een kopie van het rapport aan de cliënt toe te zenden, waarvoor de zorgaanbieder zijn excuses heeft aangeboden. Dit verzuim is overigens hersteld.
De zorgaanbieder blijft bij haar bevindingen die uit het onderzoek zijn gekomen met betrekking tot de ontwikkeling van de zoon en bij het gegeven advies.
De zorgaanbieder acht de klacht van de cliënt niet terecht en daarmee ongegrond.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie het volgende.
Op basis van de door partijen ingediende stukken en het verhandelde ter zitting stelt de commissie vast dat het onderzoek naar de zoon van de cliënt is uitgevoerd conform de professionele normen. Niet aangenomen kan worden dat de zorgaanbieder bij het uitvoeren van het onderzoek op enig punt tekort is geschoten, daar dit door de cliënt op geen enkele wijze is aangetoond. Het klachtonderdeel dat ziet op de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd en het rapport tot stand is gekomen, zal daarom door de commissie ongegrond worden verklaard.
Uit de stukken blijkt dat de zorgaanbieder bij het sturen van het rapport aan de huisarts aanvankelijk verzuimd heeft om het tevens aan de cliënt toe te sturen. De zorgaanbieder heeft daarvoor excuses aangeboden en het verzuim hersteld. Uit de stukken blijkt niet dat de zorgaanbieder het rapport aan de school heeft verzonden. De zorgaanbieder heeft dit ontkend en de cliënt heeft dit op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Uit de stukken komt naar voren dat het rapport mogelijk via de huisarts aan de schoolarts is toegezonden, maar verder dan die constatering komt de commissie niet. Ook dit klachtonderdeel zal in het licht van het voorgaande door de commissie ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van de door de cliënt gewenste schadevergoeding merkt de commissie op dat er, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen sprake is van een tekortkoming aan de kant van de zorgaanbieder. Reeds op grond daarvan is de commissie van oordeel dat de cliënt niet in aanmerking komt voor een schadevergoeding. Het verzoek tot schadevergoeding zal dan ook worden afgewezen.
Op grond van het voorgaande volgt dat de klacht in zijn geheel ongegrond is en dat als volgt dient te worden beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht ongegrond en wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Aldus beslist op 7 februari 2018 door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidzorg.