Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg
Categorie: Medisch dossier
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
117099
De uitspraak:
In het geschil tussen
[naam], wonende te [woonplaats], (verder te noemen: de cliënte), en GGZ Drenthe, gevestigd te Assen,(verder te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Het geschil is ter zitting behandeld op 6 september 2018 te Zwolle. De cliënte is verschenen en werd ter zitting vergezeld door haar echtgenoot en mevrouw [naam], patiëntenvertrouwenspersoon. Namens de zorgaanbieder zijn mevrouw [naam], psychiater en regiebehandelaar, en mevrouw [naam], psycholoog, verschenen, met als gemachtigde mevrouw mr. [naam].
Onderwerp van het geschil
De klacht van de cliënte ziet op de weigering van de zorgaanbieder om de IQ-test (hierna: de test), in 2015 afgenomen bij de cliënte, te vernietigen.
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken en met name het verweerschrift van 5 juni 2018. Het standpunt van de cliënte luidt samengevat en in de kern als volgt.
De cliënte heeft bij brief van 1 februari 2018 verzocht om vernietiging van de test. De cliënte heeft er daarbij op gewezen dat conclusies van psychologisch onderzoek één tot maximaal twee jaar geldig zijn. Nu deze periode ruimschoots is verstreken dient voldaan te worden aan haar verzoek tot vernietiging. De cliënte wijst er bovendien op dat de uitslag van de test niet representatief is. De test is afgenomen op een voor haar ongunstig moment, te weten na een opname in Assen en in een periode waarin ook ernstige privé zaken speelden. Verder is relevant, aldus de cliënte, dat de zorgaanbieder haar er niet op heeft gewezen dat de test niet verplicht was. Later is haar gebleken dat zij ook behandeling van de zorgaanbieder zou hebben gekregen wanneer zij geen test zou hebben gedaan. De cliënte heeft ook niet de indruk dat er na de test uit 2015 iets is veranderd in haar behandeling noch in de wijze waarop zij door de zorgaanbieder is benaderd. Ter zitting heeft de cliënte nog aangevoerd dat de conclusies uit de test pas eind 2017 in het behandelplan zijn gekomen. De zorgaanbieder heeft haar niet uitgelegd wat het belang is van de test voor de behandeling. Dat in haar behandelplan termen als “zwakbegaafd” en “beperkingen” worden gebruikt, raakt haar zeer.
De cliënte heeft de interne klachtenprocedure volledig doorlopen en de zorgaanbieder is er niet in geslaagd de klacht op te lossen, zodat de cliënte de zaak nu ter beslissing voorlegt aan de commissie. Op het door de zorgaanbieder gedane voorstel, dat de test uit 2015 kan worden vernietigd wanneer zij een nieuwe test maakt, wenst de cliënte niet in te gaan. Het maken van een nieuwe test is te zwaar, ook gezien haar drukke baan.
De cliënte verlangt dan ook vernietiging van de test uit 2015 en een vergoeding van de door haar gemaakte reiskosten van € 19,–.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken. Het standpunt van de zorgaanbieder luidt samengevat en in de kern als volgt.
De in 2015 uitgevoerde test werd afgenomen met als doel om de behandeling beter af te kunnen stemmen op de intellectuele capaciteiten. Op dat moment bleek niet van enig bezwaar van de cliënte tegen het afnemen van de test. Eind 2017 verzocht de cliënte voor het eerst om verwijdering van het intelligentieniveau uit het behandelplan. Aan de cliënte is getracht duidelijk te maken dat de uitslag van de test van belang is voor het bieden van de juiste zorg en begeleiding.
De zorgaanbieder wijst op artikel 7:455 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) op grond waarvan een verzoek tot vernietiging van (een deel van) het medisch dossier onder meer kan worden afgewezen vanwege de strijdigheid met goed hulpverlenerschap ex artikel 7:453 BW. Dat is hier aan de orde. In de afweging is zwaar gewicht toegekend aan het feit dat de cliënte nog in behandeling is bij de zorgaanbieder en de uitslag van de test van groot belang is voor de behandeling. Het is de basis van het behandelplan.
De door de cliënte aangevoerde bezwaren tegen omstandigheden ten tijde van de afname van de test worden weggenomen door het voorstel om de test opnieuw (eventueel elders) te laten maken. De cliënte wenst hiervan geen gebruik te maken.
Nu een test nodig is voor de behandeling, blijft de zorgaanbieder er bij dat goed hulpverlenerschap vernietiging in de weg staat. Daarbij merkt de zorgaanbieder op dat voor het intelligentieonderzoek de WAIS-IV is gebruikt. Deze heeft een betrouwbaarheidsinterval van 95% waardoor de stabiliteit van de test goed is en met zekerheid kan worden gesteld dat het IQ van de onderzochte in een bepaalde marge valt en de uitslag van de test voor een langere periode geldig kan zijn.
Nadat de cliënte de klacht had aangebracht bij de commissie, heeft de zorgaanbieder het voorstel herhaald om de test opnieuw te maken. De uitslag van de nieuwe test zou dan de nieuwe basis kunnen gaan vormen voor de behandeling. De cliënte heeft hiervan geen gebruik willen maken.
De zorgaanbieder verzoekt de commissie dan ook om de klacht ongegrond te verklaren.
In reactie op hetgeen de cliënte tijdens de zitting opmerkt, stelt de zorgaanbieder ter zitting nog dat in januari 2018 met de cliënte is afgesproken om “zwakbegaafd” anders te omschrijven. Ook in februari 2018 is de terminologie onderwerp van gesprek geweest. Daarna, na het indienen van de klacht, is het debat tussen partijen schriftelijk verlopen en toegespitst op de verzochte vernietiging van de test.
Ter zitting heeft de zorgaanbieder de werking van de test uitgelegd. Daarbij is ook gesteld dat psychische stress en de afname van de test op een zwak moment in de regel van weinig invloed is op de uitslag. De test werd nodig geacht omdat de zorgaanbieder bepaalde zaken niet goed kon verklaren. Uit de test blijkt een disharmonisch intelligentieprofiel. Dit houdt in dat bij de cliënte op bepaalde gebieden een lagere intelligentie is gemeten dan het gemiddelde, terwijl haar intelligentie op andere gebieden gemiddeld is. Dit kan bepaalde klachten van de cliënte verklaren en met die diagnose kan bijvoorbeeld bekeken worden of de cliënte zonder medicatie zou kunnen. Indien de test vernietigd moet worden, moet de – daarop gebaseerde – diagnose er ook uit gehaald worden. Dit staat goed hulpverlenerschap in de weg. De zorgaanbieder begrijpt overigens dat het pijnlijk is en dat het naar klinkt wanneer termen als zwakbegaafd worden gebruikt, maar het zijn voor de zorgaanbieder werkzame typeringen. Er zijn pogingen gedaan, maar het is kennelijk niet gelukt om het een en ander aan de cliënte in begrijpelijke taal uit te leggen.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
De klacht die de cliënte heeft ingediend ziet op de weigering van de zorgaanbieder de test uit 2015 te vernietigen. De commissie is van mening dat die weigering redelijk is. De commissie licht dat als volgt toe. Op basis van de door partijen ingediende stukken en het verhandelde ter zitting stelt de commissie vast dat niet kan worden aangenomen dat de zorgaanbieder bij het uitvoeren van het onderzoek op enig punt tekort is geschoten. Voor zover de klacht van de cliënte mede zou zien op het feit dat dit wel het geval is, doordat de zorgaanbieder haar had moeten melden dat zij de test niet hoefde te doen respectievelijk de zorgaanbieder die test op een ander moment had moeten afnemen, is die klacht ongegrond.
De commissie overweegt verder als volgt. Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om te komen tot een diagnose om daarop een optimale behandeling te kunnen baseren. Uit hetgeen over en weer is gesteld is het de commissie gebleken dat de test is gebruikt om tot een diagnose te komen. Wanneer de test wordt vernietigd, dienen ook de daarop gebaseerde conclusies te worden verwijderd. Nu de cliënte ook niet wenst in te gaan op het herhaalde voorstel van de zorgaanbieder een nieuwe test te doen, acht de commissie het weigeren van de vernietiging van de test uit 2015 niet onredelijk. De klacht is derhalve ongegrond. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
Ten overvloede wordt overwogen dat het de commissie bij de behandeling ter zitting is gebleken dat van de zorgaanbieder op het communicatievlak meer had mogen worden verwacht. Het is de zorgaanbieder niet gelukt om de cliënte uit te leggen wat de resultaten van de test voor haar betekenen, waar zij bijvoorbeeld meer moeite mee heeft en hoe de zorgaanbieder haar kan helpen op die punten. De uitwerking van het nut van de test en de vertaling in concrete behandeldoelen is voor de cliënte volstrekt onduidelijk gebleven. De commissie acht het aannemelijk dat de klacht van de cliënte tot vernietiging van de test – mede – hierdoor te verklaren is. De klacht was hoogstwaarschijnlijk te vermijden geweest wanneer de zorgaanbieder met de cliënte samen had gezeten en haar (een voor haar passende) uitleg had gegeven. De zorgaanbieder heeft dit kennelijk onvoldoende aangepakt. Zij heeft daarmee op dat punt niet de zorg gegeven die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden mag worden verwacht.
Artikel 21, tweede lid van het reglement bepaalt dat indien het geschil aanhangig is gemaakt door een cliënt en de klacht van de cliënt door de commissie weliswaar ongegrond wordt bevonden, maar de commissie van oordeel is dat het geschil niettemin op goede gronden aan haar is voorgelegd, in het bindend advies tevens wordt bepaald dat de zorgaanbieder aan de cliënt het door deze betaalde klachtengeld geheel of gedeeltelijk moet vergoeden. Gezien hetgeen in het vorenstaande ten overvloede is overwogen acht de commissie het redelijk dat de zorgaanbieder aan de cliënte het klachtengeld van
€ 52,50 vergoedt.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht ongegrond.
De zorgaanbieder dient aan de cliënte een bedrag te betalen van € 52,50 terzake van het klachtengeld.
Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie
behandelingskosten verschuldigd.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg op 6 september 2018.