De zorgaanbieder mocht het terecht noodzakelijk vinden om een nieuwe diagnose te stellen. De in 2009 gestelde diagnose ADHD was mogelijk achterhaald en/of onvolledig

  • Home >>
  • Geestelijke Gezondheidszorg >>
De Geschillencommissie




Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg    Categorie: (On)Zorgvuldig handelen    Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 114675

De uitspraak:

In het geschil tussen

[Cliënt], wonende te [plaats] en GGD Amsterdam, gevestigd te Amsterdam
(verder te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. Het geschil is ter zitting behandeld op 24 mei 2018 te Den Haag. Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid ter zitting hun standpunt toe te lichten. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Onderwerp van het geschil

Het geschil heeft betrekking op de door de cliënt gewenste behandeling op basis van een in 2009 gestelde diagnose.

Standpunt van de cliënt

Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken, in het bijzonder naar het vragenformulier dat op 6 december 2017 is ontvangen. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.

In of omstreeks december 2016 heeft de cliënt zich tot [naam sociaal psychiatrisch verpleegkundige] van de zorgaanbieder gewend voor behandeling. De cliënt wenste uitsluitend behandeling voor zijn ADHD. [Naam psychiater], heeft deze diagnose in 2009 gesteld en volgens de cliënt heeft
[naam tweede psychiater] deze diagnose bevestigd. Volgens de cliënt geloofde de zorgaanbieder niet dat hij ADHD heeft.
[Naam sociaal psychiatrisch verpleegkundige] wilde samen met hem nagaan welke papieren hij moest overleggen, maar dat wilde de cliënt niet.

De cliënt verlangt dat de zorgaanbieder hem slechts behandelt voor ADHD, conform de diagnoses van [naam psychiater] en [naam tweede psychiater]. Verder verlangt de cliënt een schadevergoeding van € 10.000,– omdat hij vindt dat hij eerder behandeld had moeten worden en schade heeft geleden doordat behandeling meer dan een jaar is uitgebleven.

Standpunt van de zorgaanbieder

Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken, in het bijzonder naar de brief van de zorgaanbieder van 12 maart 2018. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.

Op 4 november 2016 heeft een medewerker van de zorgaanbieder voor het eerst contact gehad met de cliënt om de voorwaarden voor behandeling met hem door te nemen. Deze voorwaarden waren: een verwijzing van zijn huisarts en het ondertekenen van een toestemmingsverklaring voor het opvragen van informatie van voorgaande behandelaren. De cliënt gaf tijdens het contact aan alleen een psychiater te willen spreken en behandeling te willen voor zijn ADHD. De medewerker heeft met hem besproken dat hij pas een psychiater kon spreken indien hij aan deze twee voorwaarden had voldaan.

Op 14 december 2016 meldde de cliënt zich bij de zorgaanbieder zonder de benodigde informatie. De cliënt werd nogmaals gewezen op de eerder genoemde voorwaarden voor behandeling en hem werd aangeraden een verwijzing van zijn huisarts te regelen. Vervolgens heeft de zorgaanbieder hem, ondanks dat hij geen verwijzing van de huisarts had, op 13 januari 2017 telefonisch uitgenodigd voor een afspraak bij de psychiater. De cliënt reageerde hierop met de vraag of de medewerker gek geworden was. De cliënt is vervolgens meerdere keren uitgenodigd, ook per post, voor een gesprek met de psychiater, maar heeft hier geen gehoor aan gegeven.

Ondanks de indrukwekkende hoeveelheid documenten die dit dossier inmiddels kent, is de rol van de zorgaanbieder hierin zeer beperkt en steeds welwillend geweest.

De zorgaanbieder stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een onjuiste behandeling van de cliënt en verzoekt daarom de klacht van de cliënt ongegrond te verklaren.

Beoordeling van het geschil

Naar aanleiding van het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie het volgende.

Op basis van de overgelegde stukken stelt de commissie vast dat de zorgaanbieder veel moeite heeft gedaan om de cliënt zo goed mogelijk te helpen. Daarvoor is echter wel de medewerking van de cliënt nodig. Omdat uit nader onderzoek door de zorgaanbieder in 2017 is gebleken dat de in 2009 gestelde diagnose ADHD mogelijk achterhaald en/of onvolledig is, achtte de zorgaanbieder het naar het oordeel van de commissie op terechte gronden noodzakelijk om een nieuwe diagnose te stellen.

De commissie stelt vast dat de zorgaanbieder zich aan de regels heeft gehouden door daartoe aan de cliënt te vragen om een verwijzing van zijn huisarts te regelen en toestemming te geven voor het opvragen van informatie van zijn voorgaande behandelaars. De commissie acht het spijtig dat de cliënt niet aan deze verzoeken heeft voldaan.
Ondanks dat de cliënt zich niet aan deze regels heeft gehouden, is de zorgaanbieder de cliënt tegemoet gekomen door hem toch uit te nodigen voor een gesprek bij een psychiater. De commissie acht het een gemiste kans dat de cliënt vervolgens niet op deze afspraken is verschenen.

De commissie vindt het positief dat de zorgaanbieder zoveel moeite voor de cliënt heeft gedaan. De commissie kan zich voorstellen dat behandeling door de psychiater een goede weg zou zijn geweest en dat dit de cliënt een positieve bijdrage had kunnen bieden. De commissie kan zich verder voorstellen dat het vooral in het belang van de cliënt zelf is om alsnog aan deze beide voorwaarden te voldoen.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat er geen sprake is van een tekortkoming aan de zijde van de zorgaanbieder. Niet gesteld kan worden dat de zorgaanbieder in haar relatie tot de cliënt op enig moment tekort is geschoten.

De cliënt verlangt een schadevergoeding. Nu er geen sprake is van een tekortkoming aan de zijde van de zorgaanbieder en er overigens ook geen schade is vastgesteld, is er naar het oordeel van de commissie geen grondslag voor het opleggen van deze vergoeding.

Uit het voorgaande volgt dat de klacht ongegrond is en dat als volgt wordt beslist.

Beslissing

De commissie verklaart de klacht van de cliënt ongegrond.

Het door de consument verlangde wordt afgewezen.

Aldus beslist op 24 mei 2018 door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg.