Deel van de klachten niet eerst voorgelegd aan ziekenhuis. Arts tekort geschoten in de informatieverstrekking van de ingreep, maar hij heeft geen beroepsfout begaan

  • Home >>
  • Ziekenhuizen >>
De Geschillencommissie




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: (On)zorgvuldigheid    Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 116530-1

De uitspraak:

In het geschil tussen

[Cliënt], wonende te [plaats], en Stichting Laurentius Ziekenhuis, gevestigd te Roermond,
(verder te noemen: het ziekenhuis).

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken. De behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 31 mei 2018 te Eindhoven. Omdat geen van partijen de wens te kennen heeft gegeven mondeling gehoord te willen worden, zijn zij niet voor de behandeling opgeroepen en heeft deze buiten hun aanwezigheid plaatsgevonden.

Onderwerp van het geschil

Het geschil heeft betrekking op de handelwijze van de uroloog van het ziekenhuis bij een door de cliënt ondergane operatie en op een aantal niet-geneeskundige handelingen, die met die operatie een samenhangend geheel vormden (de zogenaamde aanpalende handelingen).

Standpunt van de cliënt

Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt van de cliënt op het volgende neer.
1.
De uroloog heeft zonder informed consent na afloop van de door hem verrichte Sachse-operatie (strictuur verwijderd voor sfincter) het gezonde urethraweefsel over de gehele lengte geïncideerd door het verschuifbare mesje niet in te trekken en aldus plasbuisvernauwingen veroorzaakt. Hierdoor zijn er bij de cliënt obstructieve mictieklachten ontstaan.
2.
Tijdens de hoorzitting zijn verklaringen genegeerd.
3.
De getuigenis van de anesthesie-assistente is niet vastgelegd.
4.
De time-out-procedure is niet schriftelijk vastgelegd.
5.
Het ziekenhuis heeft geen incidentenmelding gedaan bij de (thans genaamd:) Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.
6.
De patiëntenfolder is qua informatie dubieus.
7.
De NVU-richtlijnen zijn kennelijk onvoldoende bekend.

Wegens katheterisatie-dilatatie voor onbepaalde (levenslange?) tijd verzoekt de cliënt de commissie hem een letselschadevergoeding van € 10.000,– toe te kennen, subsidiair een naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen schadevergoeding.

Standpunt van het ziekenhuis

Voor het standpunt van het ziekenhuis verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt van het ziekenhuis op het volgende neer.

De klacht onder 1.
De cliënt heeft al eerder een Sachse-operatie ondergaan. Op 20 maart 2017 is met de cliënt besproken dat hij weer een Sachse-operatie zou moeten ondergaan, gevolgd door poliklinisch leren zelf te katheteriseren. De cliënt wist dus wat die operatie inhield. Het informed consent is op 20 maart 2017 ook vastgelegd in het medisch dossier van de cliënt.

De operatie van de cliënt is door de uroloog uitgevoerd zoals deze die heeft bedoeld. De deskundige, die door de klachtenonderzoekscommissie van het ziekenhuis is ingeschakeld, en de deskundige, die door de cliënt is geraadpleegd, hebben aangegeven dat de door de uroloog gebruikte operatietechniek niet fout is. De door de cliënt geraadpleegde deskundige heeft aangegeven dat de plasklachten die de cliënt heeft, meer het gevolg lijken te zijn van de prostaatkwabben, die zijn terug gegroeid, dan van de urethra. De door de uroloog uitgevoerde operatie heeft niet de klachten veroorzaakt, die de cliënt stelt te hebben.

De klachten onder 2. t/m 7.
De cliënt heeft deze klachten niet eerder voor een oordeel aan (de raad van bestuur van) het ziekenhuis voorgelegd, terwijl de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg dit in beginsel wel eist. Primair is het ziekenhuis dan ook van mening dat de cliënt in deze klachten niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Bij het ziekenhuis is alleen de hiervoor onder 1. genoemde klacht bekend, waarover de cliënt een oordeel van de raad van bestuur heeft gevraagd en ook heeft gekregen. Nadat de cliënt dat oordeel had ontvangen, heeft hij een klacht ingediend bij de klachtenfunctionaris. Deze klacht hield het volgende in: Na afloop van de Sachse urethrotomie heeft de uroloog bij terugtrekking van het Sachsemes de urethra over de gehele lengte geïncideerd. Een aanwezige anesthesie-assistente was hiervan getuige; ze zei: ”Niks meer aan te doen, wat gebeurd is, is gebeurd”. Abrupt werden beeld & geluid afgebroken. In overeenstemming met het door de directie nagestreefde kwaliteitsbeleid (zoals instellen commissie MIP/i-VIM), had dit voorval mijns inziens moeten worden gemeld als een incident. In het aan mij, op aanvraag, verstrekte verslag van de time-out procedure (in feite echter het operatieverslag) staat alleen “Wakkere TOP”.
Deze klacht is door de klachtenfunctionaris behandeld. De cliënt heeft hierover niet een oordeel van de raad van bestuur van het ziekenhuis gevraagd.
Subsidiair – namelijk voor het geval de commissie de cliënt toch ontvankelijk mocht achten in deze klachten – heeft het ziekenhuis in zijn verweerschrift inhoudelijk op deze klachten gereageerd. De commissie verwijst kortheidshalve naar de inhoud van die reactie, die hier als herhaalt en ingelast moet worden beschouwd.

Beoordeling

De commissie overweegt het volgende.

De commissie zal eerst haar oordeel geven over het niet-ontvankelijkheidsverweer van het ziekenhuis ten aanzien van de klachten onder 2. t/m 7.

De klachten onder 2. t/m 7.
Het ziekenhuis heeft de commissie verzocht om de cliënt in deze klachten niet-ontvankelijk te verklaren omdat de cliënt deze klachten niet eerst voor een oordeel aan de raad van bestuur van het ziekenhuis heeft voorgelegd. De commissie oordeelt over dit verweer als volgt.

De indiening bij en behandeling van een klacht door het ziekenhuis zijn geregeld in de Klachtenregeling Laurentius Ziekenhuis, zoals deze op de voor een ieder toegankelijke website van het ziekenhuis is gepubliceerd. Deze klachtenregeling houdt over de wijze van indiening en behandeling van een klacht – voor zover van belang en zakelijk weergegeven – het volgende in. De klager dient een klacht in bij of via de klachtenfunctionaris. De klachtenfunctionaris behandelt de klacht en rondt deze af indien de klager van mening is dat de klacht naar tevredenheid is opgelost. Leidt de behandeling van de klacht door de klachtenfunctionaris niet tot een bevredigend resultaat voor de klager dan kan de klager besluiten alsnog een oordeel te vragen. Vraagt de klager een oordeel dan onderzoekt de klachtenonderzoekscommissie de klacht en oordeelt de raad van bestuur na advies van de klachtenonderzoekscommissie over de klacht. Het oordeel van de raad van bestuur wordt schriftelijk aan de klager meegedeeld. In die mededeling wordt ook vermeld dat de klager, indien hij niet tevreden is over de uitkomst van de klachtenprocedure, de mogelijkheid heeft om de klacht ter beoordeling aan de geschilleninstantie voor te leggen. Op grond van de klachtenregeling van het ziekenhuis kan een klager zich pas tot de commissie wenden nadat de raad van bestuur van het ziekenhuis over de klacht heeft geoordeeld en dit oordeel niet tot tevredenheid bij de klager heeft geleid.

In artikel 6, eerste lid onder a, van het reglement van de commissie is – zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang – bepaald dat de commissie op verzoek van het ziekenhuis – gedaan bij eerste gelegenheid – de cliënt in zijn klacht niet-ontvankelijk verklaart indien de cliënt zijn klacht niet eerst overeenkomstig de Wet kwaliteit, klachten, geschillen zorg (Wkkgz) of de op de geneeskundige behandelingsovereenkomst van toepassing zijnde voorwaarden bij het ziekenhuis heeft ingediend (…). Indien de cliënt deze bepaling niet heeft nageleefd dan kan de commissie volgens het tweede lid van genoemd artikel besluiten het geschil toch in behandeling te nemen, indien de cliënt van dat niet-naleven naar het oordeel van de commissie redelijkerwijs geen verwijt treft.

De commissie heeft vastgesteld dat het ziekenhuis zijn verzoek om de cliënt niet-ontvankelijk te verklaren bij de eerste gelegenheid om zijn standpunt aan de commissie kenbaar te maken – namelijk in zijn verweerschrift – heeft gedaan. De stelling van het ziekenhuis dat de cliënt niet het oordeel van de raad van bestuur heeft gevraagd, heeft de cliënt onweersproken gelaten.
In de door partijen overgelegde stukken heeft de commissie geen aanwijzingen gevonden dat ten aanzien van de onderhavige klachten de hiervoor beschreven interne klachtenprocedure van het ziekenhuis is gevolgd.
Voor de commissie is daarmee voldoende aannemelijk dat de cliënt de interne klachtenprocedure van het ziekenhuis niet heeft gevolgd. Daarmee is niet voldaan aan het uitgangspunt van zowel de Wkkgz als artikel 6, eerste lid, van het reglement van de commissie dat een cliënt zich met een klacht over een zorgaanbieder – in dit geval het ziekenhuis – eerst tot die zorgaanbieder moet wenden, opdat de klacht zoveel mogelijk wordt opgelost op het laagst mogelijke niveau, namelijk daar waar deze is ontstaan. De cliënt heeft niet gesteld en het is de commissie uit de door partijen overgelegde stukken ook niet gebleken dat de uitzonderingsbepaling van het tweede lid van het eerder genoemde artikel 6 hier van toepassing is. De cliënt heeft dus geen rechtstreekse toegang tot de commissie. Dit betekent dat de cliënt in zijn onderhavige klachten niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.

De klacht onder 1.
Deze klacht betreft twee aspecten: de uroloog heeft a) het beginsel van informed consent geschonden en b) een onjuiste medische handeling bij de cliënt verricht.

Ad a)
De raad van bestuur van het ziekenhuis heeft in zijn brief van 21 augustus 2017 aan de cliënt – zich baserend op het onderzoek van de klachtenonderzoekscommissie van het ziekenhuis – erkend dat de cliënt niet op de hoogte is gebracht van de ingreep die de uroloog ging uitvoeren. In zoverre acht de commissie deze klacht gegrond.

Ad b)
De overeenkomst die de cliënt en (de uroloog van) het ziekenhuis met elkaar hebben gesloten, kwalificeert als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de bepalingen van dat wetboek. De cliënt is van mening dat de uroloog bij de uitvoering van die overeenkomst niet juist heeft gehandeld door het gezonde urethraweefsel over de gehele lengte te incideren, waardoor bij de cliënt plasbuisvernauwingen zijn veroorzaakt met als gevolg dat er bij de cliënt obstructieve mictieklachten zijn ontstaan. De cliënt houdt het ziekenhuis hiervoor aansprakelijk op grond van artikel 7:462 BW, welk artikel de (mede-)aansprakelijkheid van het ziekenhuis betreft voor tekortkomingen van de hulpverleners die betrokken zijn geweest bij de behandeling van de cliënt.

Voor aansprakelijkheid van het ziekenhuis is vereist dat voldoende aannemelijk is dat de uroloog tekort is geschoten in de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst. De tekortkoming moet aan de uroloog verweten kunnen worden en de cliënt moet daarvan nadeel hebben ondervonden.

Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de uroloog bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat de uroloog die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

De verplichting die voor een hulpverlener voortvloeit uit een geneeskundige
behandelingsovereenkomst wordt in beginsel niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de hulpverlener moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de hulpverlener zich verbindt zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen.
De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam en/of de menselijke geest in het (genezings)proces een ongewisse factor vormen/vormt; zelfs bij onberispelijk medisch handelen, kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.

Dat de uroloog zich bij de behandeling van de cliënt onvoldoende heeft ingespannen heeft de cliënt niet gesteld en dit is de commissie aan de hand van de door partijen overgelegde stukken ook niet gebleken. Ter beoordeling van de commissie ligt dan ook alleen de vraag voor of de uroloog bij de operatie van de cliënt een fout heeft gemaakt, zoals laatstgenoemde heeft gesteld.

Uit de overgelegde stukken komt naar voren dat de uroloog de Sachse-operatie van de cliënt heeft verricht op basis van hetgeen hij daarover heeft geleerd tijdens zijn opleiding tot uroloog. De cliënt heeft dit niet weersproken. De wijze waarop de uroloog de operatie heeft verricht, is onderworpen aan het oordeel van de door de cliënt geraadpleegde prof. dr. [naam], verbonden aan Maastricht UMC+ en aan een door de klachtenonderzoekscommissie van het ziekenhuis via de Nederlandse Vereniging voor Urologie (NVU) benaderde onafhankelijke uroloog. Geen van deze deskundigen is tot de conclusie gekomen dat de operatie en/of de daarbij gebruikte methode niet lege artis zijn/is geweest. Het oppervlakkig insnijden van de gehele urethra ter voorkoming van stricturen is niet ongebruikelijk en evenmin de daarbij gebruikte instrumenten: het OTIS-instrument of het Sachse-mesje. Prof. dr. [naam] heeft aan zijn conclusie nog toegevoegd dat de nog aanwezige plasklachten bij de cliënt meer het gevolg zijn van de teruggegroeide prostaatkwabben dan van de urethra.

Uit hetgeen in de voorgaande alinea is overwogen – in onderling verband en samenhang beschouwd –  kan niet worden afgeleid dat de uroloog een medische beroepsfout heeft begaan. Naar het oordeel van de commissie is de uroloog binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening gebleven en dus niet toerekenbaar tekort geschoten in zijn verplichtingen. Deze omstandigheid leidt niet tot aansprakelijkheid van de uroloog noch tot (mede-)aansprakelijkheid van het ziekenhuis. De commissie acht de klacht ten aanzien van de handelwijze van de uroloog ongegrond.

Voor een civielrechtelijke aanspraak op schadevergoeding is ten minste vereist dat (de uroloog van) het ziekenhuis in enig opzicht toerekenbaar is tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. Uit het voorgaande volgt dat daarvan geen sprake is. Dit betekent dat aan de cliënt geen aanspraak op schadevergoeding toekomt en dat de door hem verlangde schadevergoeding zal worden afgewezen.

Het klachtengeld
Het reglement van de commissie bepaalt dat indien de klacht van de cliënt door de commissie geheel of gedeeltelijk gegrond wordt bevonden, in het bindend advies tevens wordt bepaald, dat het ziekenhuis aan de cliënt het door deze betaalde klachtengeld geheel of gedeeltelijk moet vergoeden. Nu de commissie in dit geval een onderdeel van de klacht gegrond heeft bevonden, zal zij uitvoering geven aan deze bepaling.

Beslissing

De commissie:

– verklaart de cliënt niet-ontvankelijk in zijn klachten 2. t/m 7;

– verklaart de klacht onder 1. voor zover deze betrekking heeft op het beginsel van informed consent
  gegrond en voor het overige ongegrond;

– wijst af de door de cliënt verlangde schadevergoeding;

– bepaalt dat het ziekenhuis een bedrag van € 77,50 dient te vergoeden aan de cliënt ter zake van het
  door de cliënt betaalde klachtengeld.

Aldus beslist op 31 mei 2018 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen.