Commissie: Gehandicaptenzorg
Categorie: Zorgplicht
Jaartal: 2024
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Deels gegrondniet-ontvankelijkonbevoegd
Referentiecode:
248357/412050
De uitspraak:
in het geschil tussen
de heer [naam], wonende te Wilp
(hierna te noemen: de cliënt)
vertegenwoordigd door
mevrouw [naam], moeder van de cliënt, wonende te Babberich (hierna te noemen: klaagster)
en
Syndion, gevestigd te Gorinchem
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Gehandicaptenzorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.
Klaagster is ter zitting verschenen samen met haar echtgenoot, de heer [naam]. De zorgaanbieder werd vertegenwoordigd door mevrouw [naam] en de heer mr. [naam]. Beide partijen hebben hun standpunt ter zitting toegelicht.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 4 september 2024 te Utrecht.
De commissie heeft het volgende overwogen.
Beoordeling
Klachtonderdeel 1: verleende zorg
De overeenkomst die ten behoeve van de cliënt met de zorgaanbieder is gesloten, betreft een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Op grond van de zorgovereenkomst die met de zorgaanbieder is aangegaan, moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (de zorgplicht uit artikel 7:453 van het BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder is tekortgeschoten in die zorgplicht en licht dit als volgt toe.
De cliënt heeft vanaf 2011 tot en met 2023 bij de zorgaanbieder verbleven. Op 2 augustus 2021 is de cliënt verhuisd van een WLZ-locatie met behandeling naar een WLZ-locatie zonder behandeling. Klaagster stelt dat er rondom de verhuizing van de cliënt onduidelijkheden waren wat betreft de financiering en dat zij zelf kosten heeft gemaakt die op grond van de indicatie vergoed zouden moeten worden.
De zorgaanbieder stelt zich op het standpunt dat het begrijpelijk is dat dit voor klaagster verwarrend is geweest. Omdat de eerdere locatie een Wlz-locatie mét behandeling was en de tweede locatie zonder behandeling heeft dit verschillende consequenties, ook op financieel gebied. De zorgaanbieder stelt dat hem dit niet kan worden verweten. Het is een gevolg van de regelgeving. De commissie kan dit standpunt van de zorgaanbieder niet volgen. Het is de zorgaanbieder zelf die de cliënt overplaatste van een WLZ-locatie met behandeling naar een WLZ-locatie zonder behandeling. Als dit negatieve financiële gevolgen zou hebben voor de cliënt/klaagster, is het aan de zorgaanbieder dit te compenseren. De cliënt beschikte immers ook na verhuizing nog steeds over een Wlz-indicatie voor verblijf en behandeling en heeft recht op dezelfde behandeling als voorheen, zonder extra kosten. Als voorbeeld noemde klaagster dat zij zelf extra incontinentiemateriaal moest inkopen, omdat het uit de verzekering toegekende materiaal onvoldoende was. Op het moment dat een cliënt niet rondkomt met het toegewezen incontinentiemateriaal, is het aan de zorgaanbieder in overleg te gaan met het zorgkantoor voor een verhoging van dit aantal. Dit kan niet van een ouder worden gevraagd. Ook is door klaagster gesteld dat zij gevraagd is naar de verblijfslocatie van haar zoon te komen om insuline te spuiten omdat geen gekwalificeerd personeel aanwezig was. De zorgaanbieder heeft dit in het verweerschrift niet weersproken en kon ook ter zitting niet preciseren of en zo ja hoe vaak dit gebeurd is. De commissie gaat ervan uit dat hetgeen klaagster hierover stelt juist is nu dit niet door de zorgaanbieder is weersproken en is van oordeel dat de zorgaanbieder tekortschiet in de te verlenen zorg als – meermaals – een beroep wordt gedaan op een ouder om zelf verpleegtechnische handelingen te verrichten omdat de zorgaanbieder niet over daartoe gekwalificeerd personeel beschikt. Terzake de diabetes type 1 is gesteld dat de diabetes moeilijk instelbaar was en de bloedsuikerwaarden veel schommelden. Klaagster kon deze waarden zelf via een app op haar telefoon in de gaten houden. Gesteld is door klaagster dat door medewerkers van de zorgaanbieder meermalen telefonisch onbereikbaar waren voor klaagster zodat klaagster haar zorgen over op dat moment actuele hoge waarden (16 mmol/l en (fors) hoger) niet kon delen. Ook dit kon niet door de zorgaanbieder worden bevestigd of ontkend.
Voor zover de zorgaanbieder heeft aangeboden om dossierinformatie over de behandeling van de cliënt alsnog te achterhalen en aan de commissie te verschaffen, zal de commissie die gelegenheid niet bieden nu de klachten voldoende specifiek en concreet zijn en het op de weg van de zorgaanbieder had gelegen om dergelijke informatie uit eigen bronnen te vergaren voorafgaand aan de behandeling ter zitting.
Wat betreft de ernstige infectie/ontsteking aan de kaak waarvoor de cliënt in het ziekenhuis moest worden opgenomen, stelt klaagster dat deze te wijten is aan het zwembadbezoek één dag na de operatie waarbij drie kiezen zijn getrokken. De zorgaanbieder stelt dat de cliënt in het zwembad niet onder water is geweest en niet is vast te stellen dat er een verband is tussen het zwembadbezoek en de infectie.
Alhoewel het de commissie niet verstandig lijkt om met een cliënt met een (pas gehechte) wond in de mond een zwembad te bezoeken, is dat onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat de infectie in de mond is ontstaan als gevolg van het zwembadbezoek.
Concluderend is de commissie van oordeel dat de klacht terzake de verleende zorg aan de cliënt en de omgang met klaagster door de zorgaanbieder onvoldoende is geweest. De cliënt c.q. klaagster had geen (financiële) gevolgen mogen ondervinden van de verhuizing van een locatie met behandeling naar een locatie zonder behandeling. Het personeel van de zorgaanbieder is niet altijd in staat gebleken de juiste zorg aan de cliënt te geven wat betreft de behandeling van de diabetes en heeft daarvoor meermaals klaagster ingeschakeld.
Schadevergoeding
Klaagster heeft een schadevergoeding van € 25.000,– gevorderd wegens financiële en emotionele schade die zij heeft geleden. Ten aanzien van de materiele schade is deze vordering gespecifieerd met een aantal facturen. De zorgaanbieder heeft in verweer aangevoerd dat klaagster niet-ontvankelijk verklaard dient te worden voorzover zij de vordering namens de cliënt heeft ingediend, omdat zij niet de bewindvoerder is van de cliënt. Voorzover zij de vordering heeft ingediend voor haar eigen schade is de zorgaanbieder eveneens van mening dat klaagster daarin niet-ontvankelijk is, aangezien de Wkkgz niet de mogelijkheid biedt dat een naaste een geschil indient met als doel dat de eigen schade wordt vergoed.
De commissie overweegt ten aanzien van dit niet-ontvankelijkheidsverweer als volgt. Vaststaat dat bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland d.d. 31 januari 2022 en bekrachtigd bij beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 11 oktober 2022 de goederen van cliënt onder bewind zijn gesteld en een bewindvoerder is benoemd. De taak van een bewindvoerder ligt op het terrein van de bescherming van de vermogensrechtelijke belangen van een rechthebbende. Hieronder valt het instellen van een geldelijke vordering ten behoeve van de rechthebbende. Niet is aangevoerd of aangetoond dat de bewindvoerder betrokken is bij het instellen van de vordering of hiervoor toestemming heeft gegeven. Nu een dergelijke toestemming ontbreekt, zal de commissie klaagster niet-ontvankelijk verklaren in haar namens de cliënt ingestelde vordering.
Wat betreft de immateriële schadevergoeding overweegt de commissie dat klaagster, zo heeft zij ook ter zitting bevestigd, hiermee het oog heeft op een vergoeding wegens haar (en haar partner) door de zorgaanbieder aangedaan psychisch leed. Dat betreft dus een eigen vordering van klaagster op de zorgaanbieder en wel uit hoofde van onrechtmatige daad. De commissie is niet bevoegd om op deze vordering – die immers buiten de Wkkgz valt – te beslissen. De commissie zal zich daarom wat betreft de eis van klaagster om een schadevergoeding onbevoegd moeten verklaren.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat klaagster deels niet-ontvankelijk is in haar klacht, de commissie deels onbevoegd is om op de klacht te beslissen en dat de klacht voor het overige deels gegrond is. Gelet op de gedeeltelijke gegrondverklaring zal de commissie, conform het reglement, bepalen dat de zorgaanbieder het door klaagster betaalde klachtengeld dient te vergoeden.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de vordering tot schadevergoeding voor klaagster;
– verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar namens de cliënt ingestelde vordering om schadevergoeding;
– verklaart de klacht betreffende de verzorging van de cliënt gegrond;
– wijst de klacht voor het overige af;
– bepaalt dat de zorgaanbieder overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van
€ 52,50 aan klaagster dient te vergoeden ter zake van het klachtengeld.
Overeenkomstig het reglement van de commissie is de zorgaanbieder aan de commissie behandelingskosten verschuldigd.
Deze behandelingskosten worden geheel betaald.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Gehandicaptenzorg, bestaande uit mevrouw mr. dr. E. Venekatte, voorzitter, mevrouw drs. Y.J.M. ten Brummelhuis MSM, de heer S.P. de Paauw, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. M. Gardenier, secretaris, op 4 september 2024.