Door de gevraagde vernietiging van het medisch dossier kan het ziekenhuis geen verweer voeren en de commissie geen oordeel geven

  • Home >>
  • Ziekenhuizen >>
De Geschillencommissie




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: (Niet) Ontvankelijkheid    Jaartal: 2020
Soort uitspraak: niet-ontvankelijkverklaring   Uitkomst: niet-ontvankelijk   Referentiecode: 4440/18922

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De cliënt is een rijbewijskeuring ondergaan bij een neuroloog van het ziekenhuis. De cliënt is het niet eens met het oordeel van de neuroloog. Daarnaast stelt hij dat de neuroloog gelogen heeft over welk formulier hij zou invullen. Hierdoor heeft de cliënt hogere kosten moeten maken. De commissie stelt vast dat de cliënt zeven maanden voordat hij zijn klacht bij de commissie heeft ingediend, zijn medisch dossier bij het ziekenhuis heeft laten vernietigen. Door het laten vernietigen van zijn medisch dossier, heeft cliënt het voor het ziekenhuis onmogelijk gemaakt om de juistheid van de klacht van cliënt te kunnen toetsen en eventueel daartegen verweer te voeren. Dit komt voor rekening en risico van cliënt. De cliënt is daarom niet-ontvankelijk in zijn klacht. De klacht wordt niet verder behandeld.

Volledige uitspraak

In het geschil
[Cliënt], wonende te [woonplaats],

en

Stichting Zuyderland Medisch Centrum, gevestigd te Sittard, (hierna te noemen: het ziekenhuis).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De mondelinge behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 27 februari 2020 te Eindhoven.
Bij deze behandeling is cliënt verschenen. Het ziekenhuis heeft de commissie laten weten niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn en is ook niet verschenen.

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft het feit dat een bij het ziekenhuis werkzame neuroloog tweemaal niet de waarheid heeft gesproken en dat het ziekenhuis de volgens cliënt daardoor veroorzaakte kosten niet wenst te vergoeden.

Standpunt van cliënt
Voor het standpunt van cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en naar hetgeen hij tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.

Cliënt moest een rijbewijskeuring ondergaan en heeft daarvoor twaalf ziekenhuizen benaderd. Geen van deze ziekenhuizen wilde die keuring verrichten indien op het daarvoor in te vullen formulier, dat cliënt van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (het CBR) had ontvangen, “rapport” of “rapportage” zou staan. Cliënt heeft hierover contact gehad met het CBR. Het CBR is vervolgens voor cliënt op zoek gegaan naar een arts die de keuring wilde uitvoeren, heeft daartoe een neuroloog van het ziekenhuis bereid gevonden en heeft het in te vullen formulier rechtstreeks aan die neuroloog gezonden. De keuring heeft op 1 februari 2019 plaatsgevonden. Vóórafgaand aan de keuring heeft cliënt de neuroloog meermalen gevraagd welk formulier hij invulde. De neuroloog beweerde dat op het formulier “eindkeuring” was vermeld. Dit was een leugen, want cliënt had gezien dat op het formulier “rapport” of “rapportage” stond vermeld. Door deze leugen heeft de neuroloog cliënt met kosten opgezadeld. De neuroloog heeft op het formulier vermeld dat cliënt zeer hevig met zijn hoofd wiebelde. Ook dit was een leugen. Geen enkele andere arts, familie of bekende heeft dat ooit gezien. Het gevolg van deze leugen was dat cliënt een rijvaardigheidstest moest afleggen met voor hem opnieuw hoge kosten.
De neuroloog verwacht dat cliënt de keuringskosten betaalt, terwijl hij niet wil opkomen voor die kosten van cliënt.

Cliënt verlangt erkenning door de neuroloog dat hij onjuist heeft gehandeld, betaling door het ziekenhuis van zijn materiële schade en enige vergoeding voor zijn immateriële schade, te betalen door het ziekenhuis of de neuroloog. De materiële schade bestaat uit porto-, telefoon- en reiskosten, gemiste inkomsten op 1 februari 2019 en het aan het door cliënt geadieerde tuchtcollege voor de gezondheidszorg betaalde griffierecht, tezamen een bedrag belopend van € 304,95 en de nog nader te bepalen kosten die cliënt aan de commissie verschuldigd zal zijn.

Standpunt van het ziekenhuis
Voor het standpunt van het ziekenhuis verwijst de commissie naar de overgelegde stukken, waaronder het e-mailbericht van het ziekenhuis aan de commissie van 18 februari 2020. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Het ziekenhuis heeft het medisch dossier van cliënt op diens uitdrukkelijk verzoek vernietigd. Door deze vernietiging is het ziekenhuis niet meer in de gelegenheid om inhoudelijk op de klacht van cliënt in te gaan en een adequaat verweer te voeren. Het feit dat cliënt stukken heeft overgelegd, brengt daarin geen verandering omdat het ziekenhuis niet kan verifiëren of zijn informatie volledig en juist is. In de KNMG-richtlijnen staat het volgende beschreven over vernietiging van een medisch dossier op verzoek van de patiënt in relatie tot een klacht: “Vernietigt de arts het medisch dossier op verzoek van de patiënt en kan de arts om die reden voor zijn verweer geen gebruik meer maken van de gegevens uit het medisch dossier, dan komt dit voor risico van de patiënt.” Terzijde merkt het ziekenhuis nog op dat het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg in een gelijksoortige zaak een klacht van een patiënt niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat de klager twee maanden voorafgaande aan de tuchtzaak zijn eigen medisch dossier heeft laten vernietigen. Volgens dat college heeft de klager met het vernietigen van het dossier zowel het onderzoek naar de feiten als het verweer van de gedaagde gefrustreerd. Het ziekenhuis verzoekt de commissie op basis van het bovenstaande cliënt niet-ontvankelijk te verklaren in zijn klacht.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft op grond van de door partijen overgelegde stukken en van hetgeen cliënt tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht het volgende overwogen.

De commissie stelt voorop dat zij pas kan toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht, wanneer cliënt in zijn klacht ontvankelijk is. Zij dient dus eerst de vraag naar de al dan niet ontvankelijkheid van cliënt te beantwoorden en overweegt daartoe het volgende.

Cliënt heeft het ziekenhuis op 14 december 2018 verzocht zijn medisch dossier, waarover het ziekenhuis beschikte, te vernietigen. Het ziekenhuis heeft aan dit verzoek uitvoering gegeven. Cliënt heeft op 15 juli 2019 door middel van het vragenformulier Geschillencommissie Zorg het geschil bij de commissie aanhangig gemaakt en daarin zijn klacht tegen (de neuroloog van) het ziekenhuis vermeld. Het ziekenhuis heeft zich op het standpunt gesteld dat het als gevolg van de vernietiging van het medisch dossier van cliënt niet inhoudelijk op zijn klacht kan reageren en een adequaat verweer kan voeren.

Het medisch dossier dient er in de eerste plaats toe een kwalitatief goede hulpverlening aan een patiënt mogelijk te maken, maar is ook van belang voor de continuïteit van de zorg aan een patiënt en de overdracht van de behandeling aan andere hulpverleners. Daarnaast kan het medisch dossier – ook al is het daar primair niet voor bedoeld – een rol spelen bij het afleggen van verantwoording over medisch handelen, zoals bij klachten of claims.
Het is dan voor de hulpverlener – in dit geval het ziekenhuis – een belangrijk oriëntatiepunt.

Door zijn medisch dossier te laten vernietigen, heeft cliënt het voor het ziekenhuis onmogelijk gemaakt om de juistheid van de klacht van cliënt te toetsen en eventueel daartegen verweer te voeren. Dit komt voor rekening en risico van cliënt. De commissie is dan ook van oordeel dat zij cliënt niet kan ontvangen in zijn klacht en zij zal cliënt niet-ontvankelijk verklaren. De commissie komt daardoor niet meer toe aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht en de daaraan gekoppelde (geld-)vordering van cliënt.

Beslissing
De commissie:

– verklaart cliënt niet-ontvankelijk in zijn klacht.

Aldus beslist op 27 februari 2020 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer R. Simons en de heer J. Donga, leden, in aanwezigheid van de heer mr. L.G.H. Cox, secretaris.