Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg
Categorie: Schade materieel
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
114273
De uitspraak:
In het geschil tussen
[Cliënt], nabestaande van wijlen [naam vader], wonende te [plaats], en Stichting Amsta, gevestigd te Amsterdam.Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Verpleging, Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. Het geschil is ter zitting behandeld op 6 april 2018 te Amsterdam. Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen om ter zitting te verschijnen. Namens de zorgaanbieder was aanwezig [naam], locatiemanager. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de weigering tot vergoeding van de verhuisbijdrage.
Standpunt van de cliënt
Het standpunt van de cliënt luidt in hoofdzaak als volgt.
In november van het jaar 2013 zijn de ouders van cliënt in het verzorgingstehuis komen wonen. In de loop van 2016 werd bekend dat het tehuis in het najaar van 2018 zijn deuren zou sluiten. Het management heeft in die periode een tweetal erg rommelig verlopen bijeenkomsten georganiseerd waarin een presentatie werd gegeven over de toekomstige sluiting.
Toegezegd is dat verhuiskosten zouden worden vergoed, maar niet is aangegeven dat hiervoor een termijn zou gelden. Omdat er plaats in een verzorgingstehuis moest worden gevonden voor beide ouders, is cliënt, mede op instigatie van de zorgaanbieder, vroegtijdig gaan zoeken.
Zijn ouders zijn op 12 september 2017 verhuisd naar een verzorgingstehuis in Amstelveen. Het verzoek om vergoeding van de verhuiskosten en gelieerde kosten is door de zorgaanbieder afgewezen, omdat pas per 1 januari 2018 deze kosten zouden worden vergoed. De cliënt is nimmer over deze datum geïnformeerd.
De cliënt vordert een bedrag van € 1.380,– van de zorgaanbieder voor de verhuiskosten en gelieerde kosten voor stoffering en meubels.
Ter zitting heeft cliënt zijn standpunt toegelicht. Op de voorlichtingsbijeenkomsten is cliënt gewaarschuwd voor de lange wachttijden voor woonruimte in andere verzorgingstehuizen in Amsterdam, zeker met betrekking tot het plaatsen van een echtpaar. De cliënt verwijt de zorgaanbieder dat deze onvoldoende informatie heeft gegeven over de toekomstige sluiting van het tehuis. Gesproken is over een verhuisvergoeding, omdat een dergelijke vergoeding ook bij sluiting van andere verzorgingshuizen is gegeven, maar nimmer is vermeld dat deze vergoeding alleen vanaf
1 januari 2018 zou worden toegekend.
Standpunt van de zorgaanbieder
Het standpunt van de zorgaanbieder luidt in hoofdzaak als volgt.
De zorgaanbieder heeft ervaring met gedwongen verhuizingen. Het beleid met betrekking tot gedwongen verhuizingen is neergelegd in een plan van aanpak dat in werking is getreden uiterlijk één jaar voor de gedwongen verhuizing. Op 26 juli 2017 heeft de zorgaanbieder, na een positief advies van de Cliëntenraad, de verhuisvergoeding toegekend met ingang van 1 januari 2018. Deze datum ligt 10 maanden voor de opzegging van het huurcontract van de locatie door de woningcorporatie/ eigenaar. Deze datum is zo gekozen, dat het tehuis niet zou worden geconfronteerd met een leegloop in 2017. De bewoners zouden nog voldoende gelegenheid hebben om onder begeleiding een nieuwe woonplek te vinden en te verhuizen. Op 18 september 2017 is er een informatiebijeenkomst geweest voor cliënten, waarin de procedure nogmaals is uitgelegd, met inbegrip van de verhuisvergoeding, en tevens is meegedeeld dat er individuele belangstellingsgesprekken zouden plaatsvinden in de maand oktober om een geschikte vervolglocatie te zoeken.
De ouders van cliënt zijn op 12 september 2017 verhuisd naar een andere organisatie. Dat is
ruim een jaar voor de geplande verhuisdatum en vier maanden voor het in werking treden van de
verhuisvergoeding. Het verzoek voor de verhuisvergoeding is om die reden afgewezen.
Terzijde merkt de zorgaanbieder nog op dat van de zijde van de familieleden voorafgaand aan de verhuizing van de ouders geen overleg is gevoerd over eventuele financiële mogelijkheden of onmogelijkheden. Pas op 19 september 2017 werd de zorgaanbieder geconfronteerd met het verzoek om verhuisvergoeding. Daardoor is het niet mogelijk geweest om te onderzoeken of de zorgaanbieder iets had kunnen betekenen of om vooraf afspraken te maken over een eventuele verhuisvergoeding.
De zorgaanbieder verzoekt de commissie de vordering van de cliënt af te wijzen.
Ter zitting heeft de zorgaanbieder het beleid nogmaals toegelicht. De datum 1 januari 2018 is gekozen om te voorkomen dat er al in 2017 een leegloop zou zijn. Een voortijdige leegloop houdt niet alleen het risico van een “spookhuis” in, maar heeft ook gevolgen voor de exploitatie van het gebouw.
In de praktijk is bovendien gebleken dat een periode van 10 maanden ruimschoots voldoende is om een andere woonruimte te betrekken.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
De klacht van cliënt betreft de afwijzing van een verhuisvergoeding aan zijn ouders in verband met een gedwongen verhuizing naar een ander verzorgingstehuis in verband met sluiting van het tehuis van de zorgaanbieder.
De commissie is van oordeel, dat de klacht van de cliënt gegrond dient te worden verklaard. Cliënt heeft ter zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat hij op instigatie van de zorgaanbieder snel op zoek is gegaan naar een andere woonruimte voor zijn ouders. Tijdens de informatiebijeenkomsten voorafgaande aan juli 2017 had hij van de zorgaanbieder vernomen dat er met name voor echtparen met een verschillende zorgbehoefte rekening moest worden houden met lange wachttijden en dat een verhuisvergoeding zou worden gegeven. Het kan cliënt dan ook niet worden aangerekend dat hij voortvarend naar een oplossing voor zijn ouders heeft gezocht. De commissie overweegt dat er
sprake is geweest van een gebrekkige communicatie aan de zijde van de zorgaanbieder.
Zo heeft de zorgaanbieder tijdens eerdere informatieavonden de bewoners, waaronder de ouders van cliënt, geïnformeerd over een verhuisvergoeding maar daarbij niet direct aangegeven dat de
verhuisvergoeding pas na een bepaalde datum zou ingaan, terwijl, naar de commissie aanneemt, dit in het verleden ook het geval was. Voorts heeft de zorgaanbieder het besluit over de
verhuisvergoeding, ondanks het feit dat dit al op 26 juli 2017 was genomen, niet aan de cliënt
voorafgaande aan de verhuizing van zijn ouders op 12 september 2017 kenbaar gemaakt. Dat heeft zorgaanbieder eveneens nagelaten op de dag van de verhuizing zelf toen het zorgaanbieder duidelijk moet zijn geweest dat de ouders van cliënt verhuisden. Pas op 18 september 2017 is het besluit op een bewonersvergadering meegedeeld, ruim acht weken na de datum waarop de beslissing is
genomen. Om die reden acht de commissie de klacht gegrond.
De vordering van de cliënt om een vergoeding van de verhuiskosten zal de commissie toewijzen. Zij stelt deze vergoeding naar redelijkheid en billijkheid vast op € 980,–. Een vergoeding voor de overige kosten wijst de commissie wegens onvoldoende onderbouwing af.
Daar de klacht van cliënt gegrond wordt verklaard, ziet de commissie aanleiding de zorgaanbieder te veroordelen tot vergoeding aan cliënt van het door hem betaalde klachtengeld, zijnde een bedrag van € 52,50.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
I. verklaart de klacht gegrond;
II. veroordeelt de zorgaanbieder tot betaling van een verhuisvergoeding van € 980,– aan cliënt. Betaling dient plaats te vinden binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies;
III. bepaalt dat de zorgaanbieder overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 52,50 dient te vergoeden aan de cliënt ter zake van het klachtengeld. Betaling dient plaats te vinden binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies;
IV. wijst het meer of anders verlangde af.
Aldus beslist op 6 april 2018 door de Geschillencommissie Verpleging, Verzorging en Geboortezorg.