Er is geen bewijs dat (medewerkers van) het ziekenhuis invloed hebben gehad op de uithuisplaatsing van de zoon van de cliënt, noch dat de Medisch Maatschappelijk Werkster de uithuisplaatsing heeft voorgesteld en daarop heeft aangedrongen. Erkend is dat de geboorteaangifte door een medewerkster van het ziekenhuis niet goed is gegaan. Er was geen medische noodzaak voor de kinderarts om de zoon nog eerst te zien alvorens deze uit het ziekenhuis werd ontslagen

  • Home >>
  • Ziekenhuizen >>
De Geschillencommissie




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: (On)zorgvuldigheid    Jaartal: 2019
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 119043

De uitspraak:

In het geschil tussen

[Cliënte], wonende te [plaats], en Stichting Spaarne Gasthuis, gevestigd te Haarlem, (verder te noemen: het ziekenhuis).

Behandeling van het geschil
 
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 12 februari 2019 te Utrecht. Bij deze behandeling zijn cliënte en haar moeder verschenen. Het ziekenhuis is met bericht van verhindering niet verschenen.

Onderwerp van het geschil

Cliënte beklaagt zich erover dat een medisch maatschappelijk werkster van het ziekenhuis (verder te noemen: de MMW) en de klachtenfunctionaris van het ziekenhuis jegens haar incorrect hebben gehandeld, dat bij de door het ziekenhuis verzorgde geboorteaangifte van de zoon van cliënte (verder te noemen: de zoon) incorrecte gegevens aan de burgerlijke stand zijn verstrekt en dat de zoon, bij wie complicaties met de voeding waren, uit het ziekenhuis is ontslagen zonder dat het eerst door een kinderarts was gezien.

Standpunt van cliënte

Voor het standpunt van cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en naar hetgeen cliënte tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht. In de kern komt het standpunt van cliënte op het volgende neer.

1. 
De MMW heeft onder een hoedje gespeeld met de organisatie Veilig Thuis en besloten om de zoon  direct na de geboorte bij haar weg te halen. In maart 2018 heeft de MMW al contact gehad met Veilig Thuis en een directe uithuisplaatsing voorgesteld en daarop aangedrongen. De grond daarvoor is voor cliënte onduidelijk. Op 20 april 2018 heeft de MMW samen met de maatschappelijk werkster van Veilig Thuis het definitieve besluit genomen de zoon uit huis te plaatsen.
Dit is gedaan door – zonder overleg of contact met cliënte – het opzetten van een vals dossier, doelbewust cruciale informatie weg te halen en het verzinnen, achterhouden, verdraaien en vervalsen van medische informatie.

De MMW heeft een rectificatie van de gynaecoloog aan de Raad voor de Kinderbescherming doelbewust achtergehouden en pas aan cliënte kenbaar gemaakt na een terechtzitting bij de rechtbank op 15 mei 2018. Die rectificatie was een belangrijk document voor de rechtbank geweest.

Bij de behandeling van de klacht van cliënte heeft de MMW cruciale informatie verzwegen en is zij op belangrijke punten niet ingegaan.

In het medisch dossier van cliënte staan gegevens die in strijd zijn met hetgeen de MMW aan Veilig Thuis heeft gemeld.

De MMW heeft het dossier van cliënte van de afdeling medisch maatschappelijk werk aan cliënte verstrekt. Dat dossier was gefilterd in die zin dat alle informatie en contacten betreffende Veilig Thuis en de Raad voor de Kinderbescherming daaraan niet waren toegevoegd. Hieruit blijkt dat de MMW belangrijke informatie probeert te verzwijgen.

Het ziekenhuis houdt de MMW de hand boven het hoofd en staat dus door niet op te treden achter het handelen van de MMW.

2. 
Op 30 mei 2018 heeft cliënte van de klachtenfunctionaris van het ziekenhuis vernomen dat zij de gynaecoloog van cliënte en de MMW zou gaan horen. Cliënte heeft de klachtenfunctionaris meegedeeld dat haar klacht zich alleen richtte tegen de MMW en niet tegen de gynaecoloog. Cliënte heeft op haar mededeling geen reactie gekregen. De gynaecoloog is wel gehoord. Bij de behandeling van de klacht heeft de klachtenfunctionaris de gynaecoloog en de MMW ook nog eens gezamenlijk gehoord en is er gezamenlijk een verklaring opgesteld. De klachtenfunctionaris heeft cliënte meegedeeld dat de klacht daarmee is afgehandeld. Cliënte heeft de klachtenfunctionaris laten weten dat zij het niet eens is met de behandeling van haar klacht, omdat deze alleen gericht is tegen de MMW en zo ook behandeld moet worden. Cliënte heeft de klachtenfunctionaris verzocht de klacht te behandelen zoals die is ingediend. Cliënte ontving een reactie vol leugens en onwaarheden. De klachtenfunctionaris liet het daarbij en wenste niet meer met cliënte in gesprek te gaan en geen bewijsstukken meer te willen lezen of aannemen, waaruit blijkt dat hetgeen de MMW stelt incorrect is.

3. 
Met instemming van cliënte is besloten dat het ziekenhuis ervoor zou zorgen dat de geboorte van de zoon zou worden aangeven bij de gemeente. Een medewerkster van het ziekenhuis is zonder gegevens naar de gemeente gegaan en heeft daar telefonisch gegevens opgevraagd. Alleen de roepnaam van de zoon is bij de gemeente aangegeven, terwijl de zoon meerdere namen heeft. Ook is er een onjuiste geboortetijd aangegeven. Na heel veel moeite en bij wijze van hoge uitzondering, is van hoger hand toestemming verleend dat de namen gewijzigd mochten worden zonder daarvoor een procedure voornaamswijziging bij de rechtbank te voeren. De geboortetijd mocht niet gewijzigd worden, waardoor de zoon met incorrecte gegevens bij de burgerlijke stand staat geregistreerd.

4. 
De kinderarts heeft de zoon al na 16 uur uit het ziekenhuis ontslagen zonder hem eerst te hebben gezien. Bij het ontslag had de zoon complicaties met de voeding. De zoon is niet naar een ander ziekenhuis overgebracht. Het gevolg daarvan is geweest dat hij na zeven weken weer voor acht dagen in het ziekenhuis is opgenomen.
Bij de zoon is pas acht weken na de geboorte de diagnose refluxziekte gesteld, terwijl hij die binnen 17 uur na de geboorte in het ziekenhuis heeft gekregen. Verdere gevolgen waren dat de zoon medicatie en aangepaste voeding kreeg en dat er andere voedingstechnieken toegepast moesten worden. Als de zoon wel door een kinderarts was gezien, was de diagnose eerder gesteld en was de aandoening eerder behandeld.

Cliënte stelt dat zij door de uithuisplaatsing van de zoon en haar schorsing uit de ouderlijke macht direct na de geboorte van de zoon schade heeft geleden, die zij op € 25.000,– stelt.

Standpunt van het ziekenhuis

Voor het standpunt van het ziekenhuis verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt van het ziekenhuis op het volgende neer.

1. 
Cliënte was in verband met haar zwangerschap in behandeling bij een gynaecoloog van het ziekenhuis. De gynaecoloog heeft cliënte in contact gebracht met de MMW in verband met een huisvestigingsaangelegenheid van cliënte. Tijdens de zwangerschap van cliënte is er een externe melding gedaan bij Veilig Thuis. Deze organisatie heeft een onderzoek ingesteld en haar bevindingen gerapporteerd aan de Raad voor de Kinderbescherming. De uithuisplaatsing van een kind is een maatregel die genomen wordt door de Raad voor de Kinderbescherming. Het ziekenhuis noch een van zijn medewerkers heeft hier enige invloed op. Medewerkers van het ziekenhuis spreken zich inhoudelijk hierover ook niet uit. Het is dan ook onjuist dat de MMW heeft voorgesteld, laat staan erop heeft aangedrongen dat de zoon na zijn geboorte uit huis geplaatst zou moeten worden.

De passage in de e-mail van de MMW van 17 mei 2018, inhoudende dat “alle betrokkenen waaronder ook betrokkenen van het Spaarne Gasthuis ernstige zorgen hebben over de veiligheid en het welzijn van de baby en zien een uithuisplaatsing direct na de geboorte als enige optie”  is ongelukkig in die
e-mail beschreven. De MMW heeft bedoeld een citaat uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming weer te geven dat tijdens het eerste gesprek na de geboorte aan cliënte is overhandigd. Over die passage is de gynaecoloog gevallen en op haar verzoek heeft de Raad voor de Kinderbescherming een rectificatie opgesteld.

De beschuldigingen aan het adres van de MMW dat deze een rectificatie van de gynaecoloog aan de Raad voor de Kinderbescherming zou hebben achtergehouden voor de rechtbank, bepaalde mails zou hebben verzwegen, zou hebben gelogen bij de behandeling van de klacht en dat er in het medisch dossier van cliënte vermeldingen staan die strijdig zijn met wat de MMW aan Veilig Thuis heeft gemeld, zijn uit de lucht gegrepen en onjuist.

Met EPIC, het medisch dossier dat het ziekenhuis gebruikt, kan niet gefraudeerd worden. Het is niet mogelijk om gegevens hier zo maar uit te laten en (gedeelten van) notities kunnen niet zo maar worden verwijderd. Sporen of dit is gebeurd, zijn altijd terug te vinden. Het complete medisch dossier is als bijlage bij het verweerschrift gevoegd.

De MMW heeft juist vanuit empathische overwegingen zo goed mogelijk haar best gedaan om cliënte te begeleiden. Het is voor de MMW dan ook heel vervelend dergelijke beschuldigingen te krijgen, terwijl zij meent naar eer en geweten te hebben gehandeld. 

2. 
De klachtenfunctionaris heeft de gynaecoloog en de MMW gevraagd een gezamenlijke reactie te formuleren op de klacht van cliënte omdat de gynaecoloog de hoofdbehandelaar was en de klacht niet alleen ging over het functioneren van de MMW.

De klachtenfunctionaris heeft na behandeling van de klacht aan cliënte meegedeeld dat het geen zin had om verder met haar in gesprek te gaan over de klacht, omdat dat niets zou toevoegen. Er waren namelijk al twee ronden met reacties geweest en daaruit bleek dat de cliënte en de beklaagden diametraal tegenover elkaar stonden. Omdat het verschil in standpunten tussen partijen te groot was, viel er voor de klachtenfunctionaris niets meer te bemiddelen en heeft deze cliënte geadviseerde de klacht voor te leggen aan de klachtencommissie.

3. 
Cliënte en haar moeder konden en wilden de geboorteaangifte niet zelf doen. De gynaecoloog heeft cliënte toen meegedeeld dat een geboorteaangifte wel vaker verzorgd wordt door één van de professionals of verpleegkundigen, die bij de bevalling aanwezig waren. Hiermee zijn cliënte en haar moeder akkoord gegaan. De klinisch verloskundige heeft de geboorteaangifte op het gemeentehuis gedaan. Onduidelijk is waarom er twee kaartjes met gegevens van de zoon in omloop waren. Deze geboorteaangifte is niet goed gegaan. In het medisch dossier is vermeld dat het geboortetijdstip 21:27 uur was. Dit tijdstip moet worden aangehouden als het juiste tijdstip. Het ziekenhuis betreurt het dat de geboorteaangifte niet goed is gegaan.

4. 
De bewering van cliënte dat de zoon uit het ziekenhuis is ontslagen zonder dat hij is gezien door een kinderarts, is niet juist. In de ontslagbrief van de gynaecoloog staat dat de kinderarts in consult is geweest in verband met het medicijngebruik van cliënte. De zoon is na zijn geboorte gezien door een kinderarts, die zijn akkoord heeft gegeven voor ontslag van de zoon uit het ziekenhuis. Bij ontslag uit het ziekenhuis waren er geen problemen bij de zoon en er was geen reden om te denken dat er een na acht weken gediagnosticeerde refluxziekte eerder opgemerkt had moeten worden. Volgens het ziekenhuis bestaat er geen relatie tussen het onderzoek van de kinderarts en de complicaties die de zoon acht weken later had.

Beoordeling van het geschil

De commissie heeft op grond van de door partijen overgelegde stukken en hetgeen door cliënte tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, het volgende overwogen.

Het ontvankelijkheidsverweer van het ziekenhuis
Het ziekenhuis heeft in zijn verweerschrift van 20 december 2018 de vraag opgeworpen of cliënte wel ontvankelijk verklaard kan worden in haar klacht, nu het ziekenhuis niet eerst conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg een oordeel over de klacht heeft gegeven. Vervolgens stelt het ziekenhuis zich niet te willen verschuilen achter een formele toetsing over de ontvankelijkheid, maar een inhoudelijke reactie op de klacht te willen geven. Uit deze stelling leidt de commissie af dat het ziekenhuis van het vragenderwijs opgeworpen niet-ontvankelijkheidsverweer geen punt wil maken. In zijn brief van 17 januari 2019 aan de commissie stelt het ziekenhuis wederom en op dezelfde grond als in zijn verweerschrift de ontvankelijkheid van cliënte aan de orde. Een en ander getuigt niet van een consistente stellingname van het ziekenhuis, waardoor onduidelijkheid is gecreëerd. Deze onduidelijkheid komt voor rekening en risico van het ziekenhuis en daarom zal de commissie het ontvankelijkheidsverweer van het ziekenhuis passeren en cliënte ontvankelijk verklaren in haar klacht.

Het toetsingskader
De overeenkomst die cliënte en het ziekenhuis met elkaar hebben gesloten, kan worden aangemerkt als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446, eerste lid, zoals opgenomen in boek 7, titel 7, afdeling 5, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet het ziekenhuis bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het BW). Deze zorgplicht houdt in dat het ziekenhuis die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

Cliënte is van mening dat de door haar genoemde medewerkers van het ziekenhuis bij de uitvoering van die overeenkomst niet zorgvuldig en correct hebben gehandeld. Cliënte houdt het ziekenhuis hiervoor aansprakelijk op grond van artikel 7:462 van het BW, welk artikel de (mede-)aansprakelijkheid van het ziekenhuis betreft voor tekortkomingen van de hulpverleners die betrokken zijn geweest bij de behandeling van cliënte.

De klachtonderdelen
1. 
Kernpunt van deze klacht is dat de MMW in samenspraak met Veilig Thuis heeft besloten tot  uithuisplaatsing van de zoon direct na zijn geboorte. Naar het oordeel van de commissie is de MMW niet bevoegd een besluit te nemen over een uithuisplaatsing van een minderjarige. Het is uitsluitend de kinderrechter die bevoegd is op verzoek van bepaalde in de wet genoemde instanties een machtiging te verlenen tot uithuisplaatsing. De kinderrechter beoordeelt of de vereiste grond(en) en de noodzaak voor een uithuisplaatsing aanwezig zijn. In dit geval is die machtiging – kennelijk op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming – verleend door een kinderrechter die op 2 mei 2018 piketdienst had. De MMW kan dan ook niet het verwijt treffen dat zij al dan niet in samenspraak met Veilig Thuis tot uithuisplaatsing van de zoon heeft besloten. Een dergelijk besluit van de MMW zou ook niet rechtsgeldig zijn geweest.

Het ziekenhuis heeft gemotiveerd betwist dat het noch een van zijn medewerkers enige invloed heeft gehad op de uithuisplaatsing en dat de MMW de uithuisplaatsing heeft voorgesteld of daarop heeft aangedrongen. Op deze, in de ogen van de cliënte kennelijk onjuist betwisting heeft cliënte gereageerd door te verwijzen naar de aan haar gerichte e-mail van de MMW van 17 mei 2018, waarin de passage is vermeld dat “Uit het veiligheidsplan naar voren komt dat alle betrokkenen waaronder ook betrokkenen van het Spaarne Gasthuis ernstige zorgen hebben over de veiligheid en het welzijn van de baby en zien een uithuisplaatsing direct na de geboorte als enige optie”.

Met die passage, die afkomstig was uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, was de gynaecoloog het niet eens. Zij heeft hierover op 7 mei 2018 telefonisch contact gehad met een medewerker van die raad. Die medewerker heeft een rectificatie opgesteld, die voor zover van belang en zakelijk weergegeven het volgende inhoudt: “ De gynaecoloog heeft in dat telefonisch contact meegedeeld dat zij op 3 mei 2018 na de uithuisplaatsing van de zoon een gesprek heeft gehad met de cliënte en haar moeder. In dat gesprek heeft de cliënte de gynaecoloog gewezen op de bewuste passage in het raadsrapport, blz. 11, onder 7. Relevante factoren die van invloed zijn geweest op het onderzoek. De gynaecoloog geeft aan dat zij zich niet kan herkennen in het deel van de passage, waarbij zij haar zorgen zou hebben geuit en dat zij de voorgestelde maatregel zou ondersteunen. De gynaecoloog wil dat de Raad voor de Kinderbescherming dit rectificeert in het raadsrapport.

De gynaecoloog noch andere betrokkenen/disciplines verbonden aan het ziekenhuis hebben een oordeel uitgesproken over het functioneren van de cliënte met betrekking tot de veiligheid en het welzijn van de (ongeboren) baby. Daar heeft het ziekenhuis geen zicht op, aldus de gynaecoloog. De gynaecoloog geeft aan dat zij vanuit haar functie cliënte heeft bijgestaan tijdens haar zwangerschap en bevalling.”
Verder vermeldt de medewerker in die rectificatie nog dat hij de reactie van de gynaecoloog vóór de zitting van 15 mei 2018 aan de rechtbank en aan cliënte zal doen toekomen.

De rectificatie komt op de commissie plausibel over. De commissie stelt vast dat deze rectificatie de stellingen van cliënte op dit punt weerspreekt en dat naar het oordeel van de commissie de hiervoor genoemde e-mail van 17 mei 2018 dan ook geen bewijs biedt van het feit dat (medewerkers van) het ziekenhuis invloed hebben gehad op de uithuisplaatsing van de zoon, noch dat de MMW de uithuisplaatsing heeft voorgesteld en daarop heeft aangedrongen. In de overgelegde stukken heeft de commissie ook geen aanwijzingen aangetroffen, die de stellingen van cliënte op dit punt (kunnen) ondersteunen. De commissie heeft ook geen aanwijzingen gevonden dat de MMW de rectificatie doelbewust heeft achtergehouden, waardoor deze niet aan de rechtbank overgelegd is kunnen worden. Als de rectificatie tijdens de rechtbankzitting van 15 mei 2018 niet aanwezig zou zijn geweest, dan is dit naar het oordeel van de commissie niet te wijten aan de MMW – in elk geval heeft de commissie daarvoor geen aanwijzingen –, maar aan de Raad voor de Kinderbescherming, die blijkens de rectificatie op zich heeft genomen deze vóór die zitting aan de rechtbank te verzenden en dit kennelijk heeft nagelaten.

Het ziekenhuis heeft de klachten van cliënte over de overige gedragingen van de MMW betwist. Het had op de weg van cliënte gelegen om op haar beurt die betwisting te weerleggen, hetgeen zij niet heeft gedaan. De commissie heeft in de overgelegde stukken ook geen aanwijzingen gevonden, die die klachten (kunnen) ondersteunen.

Naar het oordeel van de commissie heeft het ziekenhuis in deze niet gehandeld in strijd met de op hem rustende zorgplicht, hetgeen betekent dat de onderhavige klacht ongegrond verklaard dient te worden. 

2.
De commissie heeft tot taak alle geschillen tussen een cliënt en een ziekenhuis te beslechten voor zover deze betrekking hebben op de totstandkoming of de uitvoering van een geneeskundige behandelingsovereenkomst. De door de cliënte gestelde gedragingen van de klachtenfunctionaris van het ziekenhuis vallen niet onder de totstandkoming en uitvoering van die overeenkomst, zodat de commissie niet bevoegd is over die gedragingen te oordelen. De commissie zal zich dan ook ten aanzien van deze klacht onbevoegd verklaren.

3.
De klacht over de wijze waarop een medewerkster van het ziekenhuis de geboorteaangifte van de zoon heeft gedaan, is door het ziekenhuis erkend. De commissie acht deze klacht gegrond.

4.
In de ontslagbrief van de gynaecoloog van 3 mei 2018 is vermeld dat de kinderarts is geconsulteerd. In het verslag van de klinisch verloskundige van het ziekenhuis van 3 mei 2018 staat vermeld dat de zoon het goed doet, flesjes drinkt en door de kinderarts is ontslagen. Onder deze omstandigheden is er naar het oordeel van de commissie geen medische noodzaak dat de kinderarts de zoon nog eerst ziet alvorens deze uit het ziekenhuis te ontslaan. Aannemelijk is dat het hier een aangeboren lichamelijke afwijking betreft, die het niet anders zou hebben gemaakt als de kinderarts de zoon wel zou hebben gezien.

In de stukken heeft de commissie geen aanwijzingen aangetroffen die erop wijzen dat de zoon ten tijde van zijn ontslag uit het ziekenhuis al last had van refluxziekte, waarmee hij acht weken na zijn geboorte is gediagnosticeerd. Ten tijde van het ontslag behoefde de kinderarts daarop ook niet bedacht te zijn, omdat de zoon het toen goed deed en flesjes dronk. Met betrekking tot het ontslag van de zoon is niet aannemelijk geworden dat de kinderarts in strijd heeft gehandeld met de op hem rustende zorgplicht, zodat niet gezegd kan worden dat (de kinderarts van) het ziekenhuis is tekort geschoten in de nakoming van zijn uit de geneeskundige behandelingsovereenkomst voortvloeiende verplichting. De commissie acht deze klacht ongegrond.

De verlangde schadevergoeding
Voor een civielrechtelijke aanspraak op schadevergoeding is ten minste vereist dat de schuldenaar – in dit geval het ziekenhuis – tegenover cliënte in enig opzicht toerekenbaar is tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichting. Hiervoor heeft de commissie de klachten onder 1 en 4 ongegrond bevonden en dat betekent er van een toerekenbare tekortkoming geen sprake kan zijn. Nu aan dat vereiste niet is voldaan, heeft cliënte geen aanspraak op schadevergoeding. Dat de gegrond bevonden klacht onder 3 tot enige schade heeft geleid of zal lijden, is niet aannemelijk geworden. De verlangde schadevergoeding zal dan ook worden afgewezen.

Het klachtengeld
Het reglement van de commissie bepaalt dat indien de klacht van de cliënt door de commissie geheel of gedeeltelijk gegrond wordt bevonden, in het bindend advies tevens wordt bepaald, dat het ziekenhuis aan de cliënt het door deze betaalde klachtengeld geheel of gedeeltelijk moet vergoeden. Nu de commissie in dit geval een onderdeel van de klacht gegrond heeft bevonden, zal zij uitvoering geven aan deze bepaling.

Beslissing
 
De commissie:

– verklaart de klachten onder 1 en 4 ongegrond;

– verklaart zich onbevoegd ten aanzien van de klacht onder 2;

– verklaart de klacht onder 3 gegrond;

– bepaalt dat het ziekenhuis binnen 14 dagen na de op pagina 1 van dit bindend advies vermelde
   datum van verzending een bedrag van € 52,50 aan cliënte dient te vergoeden ter zake van
   het door haar betaalde klachtengeld;

– wijst de vordering tot materiële en immateriële schadevergoeding af.

Aldus beslist op 12 februari 2019 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit
de heer mr. H.A. van Gameren, voorzitter, de heer dr. R.C. Zwart en de heer mr. P.O.H. Gevaerts, leden, in aanwezigheid van de heer mr. L.G.H. Cox, secretaris.