Er is geen inschattingsfout gemaakt door een acute crisisopname in eerste instantie niet noodzakelijk te achten. De zorgaanbieder heeft voldoende heeft geprobeerd om overeenstemming te krijgen met klaagster over het behandeldoel. Ook heeft de zorgaanbieder op alle mogelijke manieren geprobeerd om klaagster te motiveren

  • Home >>
  • Geestelijke Gezondheidszorg >>
De Geschillencommissie




Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg    Categorie: (On)Zorgvuldig handelen    Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 113055

De uitspraak:

In het geschil tussen

[Klaagster], wonende te [plaats] en Stichting Arkin.

Behandeling van het geschil

De klacht is namens klaagster ingediend door haar zus [naam].
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Het geschil is in afwezigheid van partijen ter zitting behandeld op 25 januari 2018, te Rotterdam.

Onderwerp van het geschil

Het geschil heeft kort gezegd betrekking op de vraag of klaagster nadeel ondervond dat kan worden toegerekend aan de handelwijze van de zorgaanbieder.

Standpunt van klaagster 

Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken. De door klaagster overgelegde stukken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. De klacht van klaagster bestaat – kort samengevat – uit de volgende onderdelen:

Het eerste klachtonderdeel heeft betrekking op [naam GZ-psycholoog]. Klaagster verwijt het [naam GZ-psycholoog] – kort samengevat – dat hij haar onvoldoende serieus heeft genomen met betrekking tot haar wens tot opname. Ondanks de ernstige medische situatie van klaagster, is er onvoldoende actie ondernomen, hetgeen in de visie van klaagster als een grove inschattingsfout kan worden aangemerkt. Door druk uit te blijven oefenen, is [naam GZ-psycholoog] uiteindelijk toch gezwicht en volgde de noodzakelijk geachte opname. Klaagster heeft zich vervolgens bij de interne klachtfunctionaris beklaagd over [naam GZ-psycholoog] (met name over diens houding en gebrek aan communicatie en daadkracht), maar is ontevreden over de afloop daarvan. Volgens klaagster wordt [naam GZ-psycholoog] in bescherming genomen door zijn managers.
De tweede klacht heeft betrekking op [naam casemanager] en [naam medebehandelaar] en omvat de volgende klachtonderdelen:
a. [naam medebehandelaar] heeft klaagster voor een bizarre ‘leven of dood’-keuze gesteld; voor het blijven leven was de optie: twee weken opname in de instelling met daarna dagbehandeling; alle andere opties die voorgesteld zijn door zowel klaagster als haar zus, zijn resoluut afgewezen ‘omdat het toch geen zin heeft’;
b. [naam medebehandelaar] zou klaagster 19 juni 2017 bellen om haar keuze te horen, maar zij heeft nooit meer gebeld;
c. er is nimmer gereageerd op een e-mail van 21 juni 2017, afkomstig van de zus van klaagster;
d. klaagster wordt pas op 21 juni 2017 gebeld door ene [naam] (van het team) met de vraag ‘hoe het gaat’; klaagster stelt dat ze het triest vindt dat ze haar zo hebben laten vallen en dat zij niets meer met ze te maken wil hebben;
e. de zus van klaagster dient over deze gang van zaken een (tweede) klacht in, waarbij het verzoek van de zus van klager om een telefonische groepsgesprek over die klacht omdat klaagster en haar zus niet in staat zijn een lijfelijk gesprek aan te gaan, door de zorgaanbieder ten onrechte wordt afgewezen;
f. op 11 juli 2017 staat [naam casemanager] onaangekondigd bij klaagster op de stoep met het bericht ‘dat de opname (PAAZ) via de huisarts niet doorgaat’; klaagster en haar partner zijn overrompeld;
g. [naam casemanager] heeft te kennen gegeven de PAAZ te hebben verteld over de moeizame relatie met klaagster, waarna de PAAZ klaagster niet wenste op te nemen;
h. klaagster heeft in een e-mail aan [naam casemanager] en [naam medebehandelaar] haar ongenoegen geuit en herhaalt daarin nogmaals niets meer met de zorgaanbieder te maken willen hebben; desondanks staan op 20 juli 2017 [naam medebehandelaar] en een collega onaangekondigd bij klaagster op de stoep en wordt er weer aangedrongen op een gesprek.

Klaagster stelt dat de relatie met de zorgaanbieder onherstelbaar is beschadigd. Zij wenst met betrekking tot beide klachten excuses van de zorgaanbieder en verwacht dat de zorgaanbieder schriftelijk erkent dat de betrokken medewerkers onacceptabel hebben gehandeld. Klaagster wenst voorts dat de desbetreffende medewerkers op hun handelen worden aangesproken. Tot slot wenst klaagster een immateriële schadevergoeding van € 5.000,– ten laste van de zorgaanbieder te ontvangen.

Standpunt van de zorgaanbieder

Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken. Het standpunt van de zorgaanbieder op het volgende neer.

Met betrekking tot de eerste klacht brengt de zorgaanbieder naar voren dat er ten onrechte de indruk is ontstaan bij zowel klaagster als haar zus dat [naam GZ-psycholoog] geen adequate actie heeft ondernomen. Er is juist erg veel geprobeerd om in een complexe dynamiek toe te werken naar een zo gunstig mogelijke uitkomst: samenwerking, maar ook het creëren van randvoorwaarden om (na terugval) een nieuwe detoxopname te voorkomen. Ter toelichting stelt de zorgaanbieder onder meer dat [naam GZ-psycholoog] op 20 januari 2017 voor het eerst contact heeft gehad met klaagster. Dit heeft – na een periode van een constructieve samenwerking – geleid tot het plannen van een afspraak met klaagster en haar partner op de locatie van het zogenaamde FACT-team te Hilversum op 23 februari 2017. Deze afspraak is echter door klaagster afgezegd. Na het afzeggen van de afspraak werd [naam GZ-psycholoog] gebeld door de zus van klaagster die zich afvroeg waarom er niet acuut contact met haar was gezocht toen vernomen was dat klaagster zich ziek had gemeld. Hierop heeft de [naam GZ-psycholoog] de zus van klaagster uitgelegd dat er ook een verantwoordelijkheid bij de patiënt en haar partner ligt en dat er op dat moment geen aanleiding bestond om acuut contact op te nemen. Desalniettemin heeft [naam GZ-psycholoog] naar aanleiding van het afzeggen van de afspraak de situatie met betrekking tot klaagster besproken in het teamoverleg.

Na overleg binnen het team is met klaagster telefonisch contact opgenomen en is voorgesteld om thuis onder toezicht het gebruik van alcohol af te bouwen. Kort daarna heeft de zus van klaagster contact opgenomen met de behandelaren van klaagster om haar zorgen te uiten. De zus van klaagster wenste dat er een acute crisisopname geregeld zou worden, maar dat was volgens [naam GZ-psycholoog] niet geïndiceerd, mede op grond van de bevindingen van de huisarts die klaagster nog had gezien.

Op 1 maart 2017 heeft [naam GZ-psycholoog] een uitgebreide mail ontvangen van de zus van klaagster, waarin de zus haar zorgen heeft geuit over de situatie. Ook bij het FACT team bestonden ernstige zorgen over de somatische conditie van klaagster, waarop dezelfde dag nog overleg is geweest met de verslavingsarts, [naam]. Daarbij stond de vraag centraal of klaagster of haar partner in de huidige toestand afbouw van het gebruik van alcohol konden oppakken of dat er toch moest worden overgegaan tot een spoeddetox. Uiteindelijk is besloten om klaagster alsnog voor een crisisopname aan te melden, temeer nu de behandelaren ondertussen hadden vernomen dat klaagster wel opname wilde. Nadat klaagster daadwerkelijk was opgenomen heeft de zus van klaagster nog een email aan [naam GZ-psycholoog] verstuurd waarin zij hem heeft bedankt voor het regelen van de opname.

De omstandigheid dat de zus van klaagster zich op 1 april 2017 heeft beklaagd over (de handelswijze van) [naam GZ-psycholoog] heeft hem dan ook erg verbaasd. In zijn visie hebben er tussen hem en klaagster en haar partner over het algemeen opbouwende gesprekken plaatsgevonden, waarbij op geen enkel moment verwijten zijn gemaakt betreffende zijn handelen. Op 21 april 2017 heeft er een gesprek plaatsgevonden omtrent de klacht van klaagster. Dit gesprek is in de visie van de zorgaanbieder goed verlopen. Hoewel de zorgaanbieder van mening is dat [naam GZ-psycholoog] geen inschattingsfout heeft gemaakt, is er wel besproken dat het FACT team eenduidiger moet zijn voor wat betreft het al dan niet realistische behandeldoelen stellen. Tevens is afgesproken om de voicemails van het team te voorzien van een aan-/afwezigheidsinformatie. Tot slot is op verzoek van klaagster een andere regiebehandelaar aangewezen.

Voor zover de klacht ziet op de constatering dat [naam GZ-psycholoog] wordt beschermd door zijn managers, stelt de zorgaanbieder dat dit onderdeel bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing ongegrond dient te worden verklaard, althans zo begrijpt de commissie het verweer van de zorgaanbieder.

Op grond van het vorenstaande meent de zorgaanbieder, dat op geen enkele wijze kan worden vastgesteld dat klaagster schade heeft geleden als gevolg van het handelen van de zorgaanbieder.

Voor wat betreft de tweede klacht stelt de zorgaanbieder dat klaagster niet ontvankelijk dient te worden verklaard, nu ten aanzien hiervan geen interne klachtbehandeling heeft plaatsgevonden.

Voor zover de commissie tot het oordeel mocht komen dat klaagster met betrekking tot de tweede klacht wel ontvankelijk is, voert de zorgaanbieder het volgende verweer.

ad a en b
De ‘leven of dood’-kwestie is met klaagster besproken, aangezien deze benadering van het drankprobleem er vaak toe leidt dat beter in gesprek kan worden gegaan over de voor en tegens ten aanzien van alcoholmisbruik in chronische situaties.
Voor klaagster heeft dit geleid tot een zich inzetten om te stoppen. Andere opties voor behandeling waren niet aan de orde, omdat klaagster al diverse malen Cognitieve gedragstherapie (CGT) heeft gevolgd, zonder blijvend resultaat.

Verder is het juist dat [naam casemanager] en [naam medebehandelaar] klaagster op 19 juni 2017 zouden terugbellen, doch zij hebben onderling niet goed met elkaar afgestemd wie deze taak op zich zou nemen. [Naam medebehandelaar] dacht dat [naam casemanager] terug zou bellen en andersom. Hiervoor heeft [naam medebehandelaar] excuses aangeboden bij klaagster en haar tevens de vraag voorgelegd waarom klaagster zelf niet heeft gebeld. Achteraf is pas gebleken dat de zus van klaagster gepoogd heeft om [naam casemanager] telefonisch te spreken te krijgen, maar dat [naam casemanager] niet bereikbaar was.

ad c
Deze mail is door de zus van klaagster verzonden en betreft vele vragen over de situatie van klaagster. Nu de mail is verzonden zonder medeweten van klaagster, kan deze niet achter haar rug worden beantwoord. Op 22 juni 2017 heeft de zus van klaagster zich hierover beklaagd en de klacht is vervolgens in behandeling genomen.

ad d
Klaagster is tijdens haar verblijf in Bremhorst, waar zij al vanaf 17 maart 2017 verbleef, een aantal keren bezocht door [naam medebehandelaar] en [naam casemanager]. Tijdens deze bezoeken is terugkeer naar huis herhaaldelijk besproken. Tijdens de opnames kon klaagster zich makkelijk onthouden van alcohol, maar dit lukte haar niet zodra ze weer thuis was. Inzet van de bezoeken door het FACT-team was te proberen om tot nieuwe afspraken met klaagster te komen. Klaagster vermeed echter om daarover na te denken en hield de plannen af. In juni 2017 – nadat klaagster inmiddels was ontslagen uit de Bremhorst – bleek er sprake te zijn van een ernstige terugval. Het FACT-contact is gecontinueerd, maar klaagster verschijnt niet op haar afspraken die gemaakt zijn bij de arts. Diezelfde maand hebben [naam medebehandelaar] en [naam casemanager] een gesprek met klaagster en haar partner in hun huis. De zus van klaagster woont dit gesprek telefonisch bij. Tijdens dit gesprek heeft klaagster te kennen gegeven dat zij niet kan stoppen met drinken en heeft de partner van klaagster te kennen gegeven dat hij niet kan beloven te blijven stoppen met drinken. Volgens de zorgaanbieder heeft de zus van klaagster tijdens het gesprek continu meerdere opties voorgehouden aan klaagster en geprobeerd klaagster te overtuigen van het nut van herstel, maar er lijkt, zo stelt de zorgaanbieder, een discrepantie te zijn tussen wat er non-verbaal in huis gebeurt en de als dwingend ervaren wens van de zus van klaagster. Wat er van het vorenstaande ook zij, de zorgaanbieder heeft niet de indruk dat zij klaagster heeft laten vallen.

De reden dat klaagster op 21 juni 2017 is gebeld door een ander lid van het FACT team is gelegen in het feit dat beide vaste behandelaren van klaagster zelf niet aanwezig waren.

ad e
De zorgaanbieder heeft aangeboden het gesprek bij klaagster thuis te voeren of te wachten tot het moment waarop de zus van klaagster weer mobiel zou zijn. Het management van de zorgaanbieder stelt geen voorkeur te hebben voor een gesprek via een skypeverbinding waar de zus van klaagster steeds op heeft aangedrongen. Dit alles vanuit de gedachte dat het beter is elkaar ook aan te kunnen kijken.

ad f en g
Aan het huisbezoek is, zo stelt de zorgaanbieder veel vooraf gegaan. Eind juni 2017 is er veel contact geweest tussen [naam casemanager] en de huisarts van klaagster, die op dat moment een acute opname niet geïndiceerd vond. Wel werd een behandeling op de PAAZ geadviseerd. Klaagster koos er op dat moment voor om niet te worden behandeld. Zij wilde slechts somatisch onderzocht worden. Volgens de zorgaanbieder was de zus van klaagster ondertussen druk doende met het zoeken naar een goede plek voor klaagster en stelde een verzorgingstehuis voor. Dit was echter volgens de zorgaanbieder niet geïndiceerd en bovendien heeft ook de huisarts niet meegewerkt aan een verwijzing. Ondertussen heeft klaagster op enig moment te kennen gegeven dat zij wel naar de PAAZ zou willen, maar heeft de PAAZ laten weten geen opname te willen bewerkstelligen wanneer er moeilijk contact is tussen klaagster (en familie) en behandelaren. Bovendien kan de PAAZ alleen behandelen als ook de nazorg, na de behandeling, goed geregeld kan worden. Dat is echter lopende de behandeling onhaalbaar gebleken. Naast het niet vervullen van de wensen van klaagster en haar zus, was bovendien intussen al een tweede klacht ingediend, hetgeen gezorgd heeft voor een impasse in de behandeling. [Naam casemanager] is op 11 juli 2017 op huisbezoek gegaan om deze impasse te bespreken. Dit gesprek was inderdaad onaangekondigd, maar is in de visie van [naam casemanager] in goede sfeer verlopen waarbij goede werkafspraken tussen partijen zijn gemaakt.

ad h
Het onaangekondigd op de stoep staan is in de periode geweest dat het contact moeizaam en minimaal was, waarbij de zorgaanbieder twee keer geprobeerd heeft het contact te herstellen via een huisbezoek. Het bezoek op 20 juli 2017 had de intentie om het behandelcontact af te sluiten. De zorg is vervolgens overgedragen aan de huisarts.

Op grond van het vorenstaande meent de zorgaanbieder dan ook dat de klachten van klaagster ongegrond dienen te worden verklaard.

Beoordeling van het geschil

Klaagster en de zorgaanbieder hebben met elkaar een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gesloten. Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de bepalingen van dat wetboek.

Klaagster houdt de zorgaanbieder aansprakelijk voor de door haar geleden schade als gevolg van de behandeling door de zorgaanbieder. Voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder is vereist dat voldoende aannemelijk is dat deze, dan wel ieder die werd ingeschakeld bij de uitvoering van de voor de zorgaanbieder uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting, is tekortgeschoten in de uitvoering van die verplichting. De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en klaagster moet daarvan nadeel hebben ondervonden.

Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

De verplichting die voor een hulpverlener voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst wordt in beginsel niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de hulpverlener moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de hulpverlener zich verplicht zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings-) proces een ongewisse factor vormt; zelfs bij onberispelijk medisch handelen kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.

Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde en de in dat verband door hen overgelegde stukken, overweegt de commissie als volgt. Het is de commissie niet gebleken dat [naam GZ-psycholoog] onzorgvuldig of niet kordaat genoeg heeft gehandeld (klacht 1). Ten aanzien van de vraag of op 23 februari 2017 de toestand van klaagster dusdanig ernstig was dat op dat moment een acute crisisopname geïndiceerd was, begrijpt de commissie uit hetgeen door de zorgaanbieder is aangevoerd dat [naam GZ-psycholoog] zich in dat verband heeft laten voorlichten door de huisarts, die nog bij klaagster langs is geweest en een acute crisisopname niet geïndiceerd vond. Uit de in zoverre niet weersproken toelichting van de zorgaanbieder blijkt naar het oordeel van de commissie genoegzaam dat [naam GZ-psycholoog] zich in de daarop volgende periode heeft ingespannen om, juist tegen de achtergrond van de complexe situatie waarin klaagster zich bevond, samen met klaagster toe te werken naar een zo gunstig mogelijke uitkomst, wat er in feite eigenlijk op neerkomt dat er randvoorwaarden moesten worden gecreëerd teneinde (na terugval) een nieuwe detoxopname binnen enkele weken te voorkomen. De commissie acht dit een volstrekt begrijpelijk standpunt. De enkele omstandigheid dat (de zus van) klaagster hier anders over denkt maakt dat niet anders. Van onzorgvuldig handelen of een fout is dan ook geen sprake. In zoverre acht de commissie dit klachtonderdeel dan ook ongegrond.

De klacht dat [naam GZ-psycholoog] door zijn managers in bescherming wordt genomen, is op geen enkele wijze door klaagster onderbouwd. Nu er evenmin anderszins aanleiding bestaat om daarvan uit te gaan, dient dit klachtonderdeel eveneens ongegrond te worden verklaard.

Voor wat betreft klacht 2, die uit verschillende klachtonderdelen bestaat, overweegt de commissie, dat deze zich  – mede gelet op de samenhang daarvan – lenen voor een gezamenlijke behandeling. Hierbij merkt de commissie nog op dat klaagster – anders dan de zorgaanbieder heeft gesteld – wel kan worden ontvangen in haar tweede klacht. Klager heeft de klacht ingediend bij de zorgaanbieder. De omstandigheid dat de zorgaanbieder deze tweede klacht niet heeft afgehandeld, kan aan een inhoudelijke behandeling door deze commissie niet in de weg staan.

Uit hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, is het de commissie genoegzaam gebleken dat de zorgaanbieder voldoende heeft geprobeerd om overeenstemming te krijgen met klaagster over het behandeldoel. In samenspraak met de huisarts zijn zorgvuldige afwegingen gemaakt met betrekking tot behandelkeuzes en het al dan niet laten opnemen van klaagster, dit mede in het licht van de op enig moment slechte somatische conditie van klaagster. De commissie kan zich in dit verband niet aan de indruk onttrekken dat er sprake lijkt te zijn van een discrepantie tussen enerzijds de motivatie van klaagster voor wat betreft de behandelmogelijkheden en doelstellingen en anderzijds de wensen van haar zus dienaangaand. Dit heeft naar het oordeel van de commissie niet steeds bijgedragen aan hetgeen de behandelaars van klaagster voor ogen hadden. De commissie onderkent daarbij overigens wel dat het herhaald terugvallen van klaagster in haar verslaving voor haar en haar naasten frustrerend moet zijn.
De zorgaanbieder heeft naar het oordeel van de commissie het belang van een goede samenwerking met de partner en zus van klaagster onderkend. Aan de naasten van klaagster is een ondersteuningsaanbod gedaan en er zijn veel contacten geweest met klaagster, haar partner en haar zus. Verder kan uit het dossier worden afgeleid dat de zorgaanbieder op alle mogelijke manieren heeft getracht om klaagster te motiveren, in die zin dat de behandelaars beoogd hebben het ontwikkelen van de eigen motivatie van klaagster zo veel mogelijk te stimuleren. In dat licht gezien was de omstandigheid dat de behandelaars van klaagster haar voor een ‘leven of dood’-keuze hebben gesteld, noch onbegrijpelijk noch onzorgvuldig. Dit geldt eveneens voor de pogingen van de zorgaanbieder tot huisbezoeken waar klaagster geen prijs op stelde en de voorkeur van de zorgaanbieder voor een lijfelijk gesprek en het afwijzen door haar van een skypegesprek. Uit hetgeen namens klaagster is aangevoerd blijkt naar het oordeel van de commissie niet van onzorgvuldig handelen of enig ander tekortschieten in de uitvoering van de behandelovereenkomst door de zorgaanbieder. Dat klaagster niet is teruggebeld op een met haar afgesproken tijdstip is uiteraard onjuist. De zorgaanbieder heeft hiervoor terecht excuses aangeboden. Deze omstandigheid is evenwel op zichzelf beschouwd onvoldoende om over de nakoming van de behandelovereenkomst anders te oordelen dan hiervoor is weergegeven. Gelet op het vorenstaande dienen de klachten van klaagster dan ook ongegrond te worden verklaard. Dit betekent dat de door klaagster gestelde geleden immateriële schade en haar vordering tot vaststelling van een schadevergoeding geen nadere bespreking behoeven.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

De commissie verklaart de klachten ongegrond.

De commissie wijst de door klaagster gevorderde schadevergoeding af.

Aldus beslist op 25 januari 2018 door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg.